Cover

Titelpagina

Facetten van het Boeddhisme

5.2.5.8-9.

 

 

 

 

 

Theragāthā

en

Therīgāthā

 

 

 

 

 

 

samengesteld door Nico Moonen

Copyright

 

Copyright © 2021 / 2564

Het is toegestaan om elektronisch of in gedrukte vorm fragmenten van deze vertaling of de vertaling in zijn geheel over te nemen voor eigen gebruik, of ook met als doel ze met anderen te delen, uitsluitend voor gratis verspreiding en zonder commercieel oogmerk.

Theragāthā

 

Het Theragāthā of de “Verzen van de Ouderlingen (Theras)” bestaat uit 107 gedichten (1279 verzen). Die gedichten worden toegeschreven aan 264 Theras. De meesten van hen leefden tijdens de Boeddha of kort na hem. De gedichten zijn geordend in nipatas naar aantal verzen. Dus alle gedichten met één vers staan in groep één (eka nipata).

Niet alle verzen zijn daadwerkelijk gesproken door de theras aan wie ze zijn toegeschreven. Soms zijn ze tot hen gesproken of gaan ze over hen. Zo zouden, volgens de commentator, de verzen die aan Ānanda worden toegeschreven, bij verschillende gelegenheden zijn gesproken en zowel verzen bevatten die tot hem gesproken zijn als verzen die door hem gereciteerd zijn. Sommige verzen in de gedichten zijn duidelijk toevoegingen. Er zijn verwijzingen naar wonderen, grote bijeenkomsten van goden, en de grote beloningen voor het vereren van de Boeddha met een enkele lotusbloem. Dit alles doet denken aan het latere Mahayana.

 

66. Meghiyo

 

De Helden-Heer sprak krachtig,

de overwinnaar van alle soorten;

Ik nam de discipline innerlijk waar,

aan zijn rechterkant zat ik blij:

en kennis ontstond bij mij drievoudig,

het woord van de Meester, het was vervuld.

 

243-245. Yasojo

 

243

De ledematen lijken op knopen in riet,

men ziet alleen pezen, knoestig, ruw:

Wie voedsel voor het lichaam met mate neemt

hoeft niet in de geest af te vallen.

 

244

Vervolgd door muggen, wespen

in het midden van het bos, de pracht van het bos:

gelaten als de olifant

In het gewoel van de veldslag, verblijf slim.

 

245

Net als Brahma leeft men vrij,

goed met twee, volgens goden-gebruik,

met z'n drieën lijkt het dan al een dorp,

wat meer is, is oorlogsgeschreeuw.

 

577-586. Upasena Vangantaputta

 

577
     Op lege plaatsen, rijk aan rust,

waar dieren wild in het bos lopen,

laat de monnik zich daar gevestigd hebben,

gedachten denken, zelfverdiept.

 

578

Laat hij wat afvalt oprapen,

in het gebeentehuis, uit het stof van het steegje,

de vodden dan passend maken,

want ruwe kleding kleedt hem.

 

579

Laat hij in stille nederigheid staan,

van huis tot huis gaan

en wachten of men eten geeft,

nooit de beheersing verliezen, helemaal beheerst.

 

580

Laat hem ook slecht eten goed bekomen,

hij zal niet begeren wat genoegen bereidt:

wie een goede keuken wil proeven,

hem helpt geen meditatie meer.

 

581

Bescheiden, tevreden, blij,

laat de monnik afgezonderd gaan,

zich niemand aansluiten,

innerlijk vervreemd van de wereld, vervreemd van broeders.

 

582

Alsof hij koppig was, alsof hij stom was

laat hij wijs zijn zin veranderen,

geen woord verliezend zonder noodzaak,

vragen broeders zijn raad.

 

583

Laat hij geen oordeel vellen, niet berispen,

laat hij belediging vermijden, verwijten vermijden,

laat hij zich goed behoeden in de Orde,

zijn maaltijd naar mate, schaars, kort.

 

584

Laat hij de basisstructuur juist begrijpen,

laat hij het hart geestig fijn beheersen,

wegens de eigen effening

laat hij spoedig een helder geluk ontdekken.

 

585

En altijd standvastig, altijd sterk,

laat hij altijd zeker van zichzelf zijn:

zolang hij nog weet heeft van lijden,

laat hij zolang geen rust kennen.

 

586

En verblijft hij zo, innig, serieus,

en wil de monnik zonder smetten zijn,

dan droogt hij op wat er aan vermoeden was,

uitdoving maakt hem gelukkig.

 

586
     En wanneer hij zo, innig, serieus, vertoeft,

en wanneer de monnik zonder smetten wil zijn,

dan droogt hij uit wat er aan vermoedens was,

uitdoving maakt hem zalig.

 

1000. Sariputta

 

"Zoals een berg van harde rots

onwankelbaar vast gegrondvest is,

zo is een monnik bij wie verblinding week,

als een berg gelijk heel onkwetsbaar."

(naar vertaling van Schäfer)

 

1018-1050. Ananda

De verzen 1018 t/m 1050 van de Theragatha worden toegeschreven aan Ānanda. Maar slechts een deel ervan werd door de eerwaarde Ānanda zelf gereciteerd. Andere verzen gaan over hem of zijn tot hem gesproken. En die verzen stammen niet allemaal uit dezelfde tijd. Al die verzen zijn later samengevoegd.

In de verzen 1018-1019 wordt gezegd dat men niet met slechte mensen moet omgaan. Omgang met goede en edele mensen brengt vooruitgang. Deze woorden zijn ontleend aan S.3.18. Zij kunnen door Ānanda gesproken zijn.

 

1018

Met een brutale huichelaar,

met iemand die door toorn verteerd is,

met iemand die genotzuchtig is,

moet de wijze mens nooit omgaan.

Gezelschap met laag volk maakt laag.

 

1019

Met een goed vertrouwde vaardige trouwe mens,

een vriend die alles helder uitlegt en die veel ervaring heeft,

moet de wijze vaak omgaan;

gezelschap met edelen veredelt ons.

 

De verzen 1020-1024 zullen van de eerwaarde Ananda stammen.

 

1020

Kijk hoe de luchtzak is getooid

die geheel uit wonden toch bestaat,

Die zwak is, vol verlangen,

Die voortdurend afsterft, uiteenvalt.

 

1021

Hij die veel heeft gehoord, correct heeft gesproken,

die voor de waakzame Heer heeft gezorgd:

die zonder last vrij van boeien is,

de telg uit het geslacht van Gotama gaat te ruste.

 

1022

Die vrij van waan en zonder boeien gaat,

die zonder wensen is uitgedoofd,

hij leeft zijn laatste lichamelijkheid,

laat geboorte en graf achter zich.

 

1023

Die dapper stand houdt in het veld,

De neef van de ontwaakte Heer,

die tot het heil heeft doorgevochten:

De telg uit het geslacht van Gotama houdt stand.

 

1024

Van de woorden van de ontwaakte Heer

heb ik tweeëntachtig duizend

van buiten geleerd, en nog tweeduizend meer

heeft de groep van discipelen mij geleerd:

zodat ik nu met vierentachtigduizend ervan

goed bekend ben.

 

De verzen 1025-1033 zijn een lofrede over Ānanda. Zij moeten door iemand anders dan Ānanda zijn gesproken.

 

1025

Wie niets heeft gehoord, niets begrijpt,

hij wordt alleen ouder als een os:

zijn buik groeit steeds meer

maar zijn inzicht groeit niet.

 

1026

Wie veel heeft gehoord en daarom degene

veracht die niets heeft gehoord:

als een blinde die de lamp vasthoudt

zo moet mijn mening over een dergelijk iemand zijn.

 

1027

Laat u hem volgen die veel heeft gehoord,

want wat gehoord is moet niet verloren gaan.

Dit is de grote wortel van het heilige leven;

daarom zou u een bewaarder van de Dhamma moeten zijn.

 

1028

Wie de lettergrepen woord voor woord kent

samenhang, ontleding,

die bewaart ook de toespraak op correcte manier

en let ijverig op de betekenis ervan.

 

1029

Geduldig zegt hij zin na zin,

houdt pauzen, wikt de woorden,

trekt zich op de juiste tijd terug

en concentreert innerlijk zijn geest.

 

1030

De bewaarder van de woorden van onze Heer,

die veel heeft gehoord, veel heeft gedacht,

die de leer duidelijk inziet, hem moet men eren.

 

1031

Die veel vernam van de Heer en Meester,

de bewaarder en hoeder van de woorden,

hij is het oog van deze hele wereld,

een monnik met veel ervaring.

 

1032

De onderzoeker van de waarheid, vriend van de waarheid,

hij die zich graag heeft toegewijd aan de waarheid,

een discipel die van de waarheid houdt,

hij is nooit afvallig van de waarheid.

 

1033

Wie het lichaam koestert en verzorgt

en zorgeloos leeft dag na dag,

verzot op lichamelijk welzijn:

waar zou hij het geluk van asceten vinden?

 

De verzen 1034-1035 kunnen volgens Geiger betrekking hebben op het heengaan van de eerwaarde Sariputta (zie S.XLIII.13) en niet op het overlijden van de Boeddha. Later zou men die tekst in het Parinibbana sutta hebben toegevoegd.

 

1034

Alle richtingen zijn beneveld,

de Dhamma is mij niet helder.

Mijn edele vriend, de Meester, is heengegaan

en alles schijnt in duisternis.

 

1035

Voor iemand wiens vriend is overleden,

iemand wiens leraar voorgoed is heengegaan,

is er geen betere troost dan oplettendheid

gericht op het lichaam.”

 

Vers 1036 is van de eerwaarde Ananda; vers 1037 kunnen woorden zijn die de Boeddha eens heeft gesproken; en vers 1038 is dan een reactie daarop van Ananda.

 

1036

De ouderen zijn nu heengegaan,

met nieuwe [monniken] verbind ik mij niet meer:

dus mediteer ik vandaag alleen,

zoals een vogel in het regenseizoen eenzaam in zijn nest.

 

1037

Ieder die laat op de dag kwam,

van daar, van elders, uit stad en platteland:

wijst niemand af die wil luisteren,

zij moeten mijn aard leren kennen.

 

1038

Wie ook heel laat op de dag kwam,

van daar, van elders, uit menig land:

de Meester laat de laatste voor,

hij weert niemand af.

De verzen 1039 t/m 1044 betekenen dat Ānanda 25 jaren lang een leerling (sekha) was en het hoogste niveau van heiligheid nog niet had bereikt. Maar hieruit is ook te concluderen dat hij 25 jaren na zijn intrede in de Orde een volmaakte heilige moet zijn geworden. Ānanda werd in het tweede jaar na de Verlichting van de Boeddha gewijd. Hij moet dus in het 27e jaar na de Verlichting een Arahant zijn geworden.

 

1039

“Vijfentwintig jaren lang

ben ik iemand geweest in hogere training

en al die tijd had ik geen gedachten van lust.

Zie, hoe krachtig de Dhamma werkt.

 

1040

Vijfentwintig jaren lang

was ik een pelgrim

en heb al die tijd geen gedachten van afkeer gehad.

Zie, hoe krachtig de leer werkt.”

 

1041

Vijfentwintig jaren lang

heb ik de Heer altijd gediend

met liefdevolle gedachten,

bestendig zoals de schaduw staat.

 

1042

Vijfentwintig jaren lang

heb ik de Heer altijd gediend

met liefdevolle woorden,

stabiel zoals de schaduw staat.

 

1043

Vijfentwintig jaren lang

heb ik de Verhevene gediend

met liefdevolle gedachten,

zoals de schaduw die niet wijkt.

 

1044

Als de Heer rondging,

dan volgde ik hem, stap voor stap;

en als hij het woord van waarheid verkondigde,

dan nam ik de boodschap dierbaar aan.

 

Vers 1045 moet zijn gesproken door een leerling van Ananda.

 

1045

Nog moet ik worstelen zonder rust,

ik ben pas een volgeling, niet al een meester,

En helaas, heengegaan is onze Heer

Die zo aardig voor me was uit medelijden.

 

De woorden van vers 1046 staan ook in S.VI.15 waar Ānanda zegt dat er ontzetting was toen de Boeddha heenging in parinibbana. Ānanda sprak toen niet over zichzelf. Die ontzetting was er niet bij hem maar bij de Mallas van Kusinara.

 

1046

Toen was er angst en ontzetting,

en de haren stonden overeind van verdriet,

toen Hij, de geheel volmaakte,

de Boeddha, uitdoofde.

De verzen 1047-1049 zijn een lofrede aan Ananda bij zijn overlijden. Ze moeten door iemand ander zijn geuit.

 

1047

Die veel heeft geleerd van de Heer en Meester,

de hoeder van de woorden,

het oog van deze hele wereld,

Ānanda is uitgedoofd.

 

1048

Hij die veel van de meester ervoer,

de bewaker van de woorden,

het oog van de hele wereld,

dat stralend door de nevel drong,

 

1049

de deugdzame, wijze mens,

de sterke held die altijd vastberaden was,

de bewaarder van de ware aard van het woord,

Ānanda, de schat van de juwelen.

 

In vers 1050 spreekt weer Ananda. - Ook uit dit vers blijkt dat Ānanda een Arahant was.

 

1050

Gediend heb ik de Heer en Meester,

verricht heb ik het werk van de waakzame.

De zware last is afgelegd

en de ader van het bestaan is uitgedroogd.

XVIII - Maha Kassapa

(een selectie)

 

Men zou niet rond moeten gaan

omringd en vereerd door een gezelschap van mensen:

men wordt afgeleid;

concentratie is moeilijk te verkrijgen.

Samenzijn met veel mensen is pijnlijk.

Als men dit inziet, moet men gezelschap niet goedkeuren.

 

Een wijze zou geen gezinnen moeten bezoeken:

men wordt afgeleid;

concentratie is moeilijk te bereiken.

Wie gretig en hebberig is naar smaken,

mist het doel dat geluk brengt.

Men weet dat de eerbied en verering van gezinnen

een moeras is, een subtiele pijl, moeilijk uit te trekken.

Het is moeilijk om zich niet te hechten aan offergaven.

 

Komend vanaf mijn woonplaats

ging ik de stad binnen voor een aalmoes,

stond hoffelijk naast een melaatse die zijn maaltijd at.

Met zijn rottende hand wierp hij me een beetje eten toe,

en samen met het eten viel ook een vinger in de nap.

Zittend naast een muur at ik dat stukje voedsel,

en niet tijdens het eten noch erna

voelde ik enige walging.

Wie het eten van bedelspijs zich eigen heeft gemaakt,

stinkende urine als medicijn,

de voet van een boom als woning,

afgedankte vodden als gewaden:

hij is een man van de vier richtingen.

 

Waar sommigen uitgeput zijn bij het beklimmen van de berg,

daar klimt Kassapa, de erfgenaam van de Ontwaakte,

na terugkeer van zijn aalmoezenrondgang,

opmerkzaam, alert, gesteund door zijn paranormale kracht,

naar de top;

hij beoefent jhana zonder steun of gehechtheid,

na vrees en angst te hebben opgegeven.

 

Terugkerend van zijn aalmoezenrondgang beklimt hij de top,

Kassapa beoefent jhana zonder steun of gehechtheid,

ongebonden onder degenen die branden.

 

Terugkerend van zijn aalmoezenrondgang beklimt hij de top,

Kassapa beoefent jhana zonder steun of gehechtheid,

vrij van opwelling, zijn taak volbracht.

 

Met slingers van bloeiende wijnstokken,

verheugt dit stukje aarde de geest;

De lieflijke roep van olifanten weerklinkt -

deze rotsachtige rotsen bevallen me zo.

 

De glinsterende tint van donkere wolken,

koel water vloeiend in heldere stromen;

bedekt met lieveheersbeestjes —

Deze rotsachtige rotsen bevallen me zo.

 

Zoals de hoge toppen van donkere wolken,

zoals heel mooie gebouwen met puntdaken;

aantrekkelijk weergalmend met olifanten -

deze rotsachtige rotsen bevallen me zo.

 

Op de lieflijke grond is regen gevallen,

de heuvels zijn vol heilige zieners;

weergalmend met de kreet van pauwen -

deze rotsachtige rotsen bevallen me zo.

 

Met blauwe vlasbloemen,

zoals de lucht bedekt is met wolken;

bezaaid met zwermen van verschillende vogels -

deze rotsachtige rotsen bevallen me zo!

 

Niet vol met huisbewoners,

maar bezocht door kuddes herten;

bezaaid met zwermen van verschillende vogels -

deze rotsachtige rotsen bevallen me zo.

 

Met helder water en massieve rotsblokken,

bezocht door veel apen en herten;

bedekt met mos en waterplanten -

deze rotsachtige rotsen bevallen me zo.

 

Er is niet zo’n tevredenheid

voor mij in de vijfvoudige muziek,

als in het werkelijk zien van de Dhamma

met een goed geconcentreerde geest.

 

Iemand zonder respect voor zijn medemensen in het heilige leven,

is zo ver verwijderd van de ware Dhamma

als de aarde is van het firmament.

Maar degenen wier geweten en morele vrees

altijd correct zijn gevestigd:

zij zijn in het heilige leven tot bloei gekomen.


Therīgāthā

 

Het Therīgāthā of “Verzen van de nonnen (Therī), bestaat uit 522 verzen die 73 gedichten vormen, verdeeld in nipatas. Verder is het met het Therigatha bijna gelijk als met het Theragatha.

 

Beide collecties zijn door de traditie toegeschreven aan bepaalde Theras en Therīs die met naam genoemd worden. Ze hebben gemeenschappelijk de religieuze idealen. Alle monniken en nonnen kennen niets hoger dan die verheven vrede van de geest welke bereikt wordt door de uitdoving van begeerte, afkeer en illusie.

Het staat vast dat in beide collecties een aantal gedichten van latere datum is. Ook hier, net zoals in alle collecties van de Tipitaka, is oud en nieuw gecombineerd.

 

 

Geraadpleegde bronnen

 

Norman, K.R.: Pâli Literature, including the Canonical Literature in Prakrit and Sanskrit of all the Hînayâna Schools of Buddhism. Wiesbaden: Harrassowitz, 1983. (A History of Indian Literature, Vol. 7, Fasc. 2).

 

Schmidt, Kurt: Auszug aus "Sprüche und Lieder". Buddhistische Handbibliothek / 4, Verlag Christiani Konstanz, 1954. (online-versie) http://www.palikanon.com/khuddaka/ud_schmidt/udana.htm

Webb, Russell (ed.): An Analysis of the Pali Canon, being the Buddhist Scriptures of the Theravada School. Edited by Russell Webb. Kandy: BPS, 1975. The Wheel No. 217/220, With a Bibliography.

 

Winternitz, Maurice: A history of Indian Literature. Vol. II : Buddhist Literature and Jaina Literature. A new authoritative English translation by V. Srinivasa Sarma. (revised ed.). Delhi (etc.): Motilal Banarsidass, 1983. Orig. titel: Winternitz, Moritz: Geschichte der indischen Literatur. Band II. (1913)

 

 

http://nt.med.ncku.edu.tw/biochem/lsn/AccessToInsight/html/tipitaka/kn/thag/thag.17.03.hekh.html

 

http://www.palikanon.com/khuddaka/thera/thera30.html

 

http://www.cipherjournal.com/html/estes.html

 

Thag XVII.3, (vv. 1034-36) Ananda Thera. - Ananda Alone

Translated from the Pali by Andrew Olendzki. Originally published in » Insight Journal, Fall 1991.

 

http://www.greatwesternvehicle.org/ati_website/canon/sutta/khuddaka/theragatha/thag-17-03-ao0.html

 

http://online-dhamma.net/nanda/AccessToInsight/html/canon/sutta/khuddaka/theragatha/thag17-03-ao0.html

 

https://www.palikanon.com/khuddaka/thera/thasa17_1050.html (Duitse vertaling door Ekkehard Saß 2000)

 

https://www.palikanon.com/khuddaka/thera/thneu17.htm (Duitse vertaling door Christine Schoenwerth 1997

 

Thag XVIII. Maha Kassapa Thera At Home in the Mountains

(excerpt). Translated from the Pali by Andrew Olendzki. PTS: vv. 1062-6, 1068-71. Copyright © 2005 Andrew Olendzki. Access to Insight edition © 2005

 

http://nt.med.ncku.edu.tw/biochem/lsn/AccessToInsight/html/tipitaka/kn/thag/thag.18.00x.olen.html

 

http://www.accesstoinsight.org/canon/sutta/khuddaka/theragatha/thag18-00-tb0.html

 

http://online-dhamma.net/nanda/AccessToInsight/html/canon/sutta/khuddaka/theragatha/thag18-00-tb0.html

 

http://www.accesstoinsight.org/canon/khuddaka/therigatha/thag18.html

http://www.cambodianbuddhist.org/english/website/canon/khuddaka/theragatha/thag18.html

 

Theragatha XVIII (vv. 1051-90) Maha Kassapa. Translated from the Pali by Thanissaro Bhikkhu. Alternate translation:

Andrew Olendzki

Impressum

Texte: alles uit dit e-boek mag worden overgenomen, mits voor eigen gebruik
Tag der Veröffentlichung: 21.03.2022

Alle Rechte vorbehalten

Nächste Seite
Seite 1 /