Inhalt

Cover

Titelpagina

Adviezen voor lekenvolgelingen

3

 

 

 

 

Teksten betreffende heil en zegen

hier en hiernamaals

 

 

 

 

 

geselecteerd door

Nico Moonen

 

 

Geheel herziene en vermeerderde versie van

“Richtlijnen en adviezen voor leken”

 

 

 

Copyright

 

Copyright © 2021 / 2564

Het is toegestaan om elektronisch of in gedrukte vorm fragmenten van deze compilatie of de compilatie in zijn geheel over te nemen voor eigen gebruik, of ook met als doel ze met anderen te delen, uitsluitend voor gratis verspreiding en zonder commercieel oogmerk.

 

 

 

 

 

Heil en zegen hier en hiernamaals

 

Eens werd aan de Verhevene gevraagd om de leer te onderwijzen aan leken die genieten van de vreugden van de zintuigen, die samen met vrouw en kinderen wonen, die fijn sandelhout gebruiken en ook bloemen, geurstoffen en zalven, en goud en zilver. Gevraagd werd om aan leken de leer te onderwijzen opdat ze hun tot heil en zegen moge strekken, zowel hier in dit leven als voor het hiernamaals. [A.VIII.54]

En ook bij andere gelegenheden sprak de Verhevene over de gedragsregels voor de leek, wat de leek moet doen om vooruitgang te boeken, om zichzelf in de juiste richting te zetten. Die gedragsregels zijn een grote zegen en leiden stap voor stap naar de bevrijding van alle lijden.

 

 

 

1. Heil en zegen in dit leven

 

“Vier dingen strekken een edele zoon tot heil en zegen aan deze kant, en wel: (1) meesterschap in ijver, (2) meesterschap in waakzaamheid, (3) edele omgang en (4) een gematigde levenswijze.” [A.VIII.54]

 

1.1. Meesterschap in ijver

 

“Wat is meesterschap in ijver? - Daar verwerft een edele zoon door de een of andere arbeid zijn levensonderhoud, hetzij door landbouw, door handel of door veeteelt, als boogschutter of koninklijke ambtenaar of door het een of andere handwerk. Daarin is hij bedreven en niet slordig, en hij weet met de juiste middelen te handelen en te regelen. Dat noemt men meesterschap in ijver. [A.VIII.54]

Dit betekent dat men veel moet leren en/of bedreven is in een handwerk. [Sn.II.4, vers 261]

 

Vier gewenste, blijde, aangename omstandigheden zijn moeilijk in de wereld te verkrijgen, namelijk:

1. Dat iemand op terechte manier rijkdom krijgt.

2. Dat, wanneer men op terechte manier rijkdom heeft verkregen, iemand eer ondervindt samen met zijn verwanten en bekenden.

3. Dat, wanneer men op terechte manier bezit en samen met verwanten en bekenden eer heeft verkregen, iemand een lang leven, een hoge ouderdom toebedeeld is.

4. Dat, wanneer men op terechte manier rijkdom en samen met verwanten en bekenden eer heeft gekregen en ook een lang leven, een hoge ouderdom heeft bereikt, - dat men dan na de dood in een hemelse wereld wedergeboren wordt. [A.IV.61]

 

Vier eigenschappen leiden naar het verkrijgen van deze vier omstandigheden die zo moeilijk in de wereld te verkrijgen zijn, namelijk:

 

meesterschap in vertrouwen; (zie 1: 1.2)

meesterschap in deugdzaamheid; (zie 1: 2.1)

meesterschap in vrijgevigheid (zie 2.2.); en

meesterschap in wijsheid (zie 2.3.). [A.IV.61]

 

1.2. Meesterschap in waakzaamheid

 

“Wat is meesterschap in waakzaamheid? - Daar bezit een edele zoon goederen die hij met vlijt en ijver heeft verworven, door het werk van zijn handen, in het zweet van zijn aangezicht heeft verzameld, wettelijke goederen, rechtschapen verkregen. Deze goederen hoedt en bewaakt hij om te voorkomen dat vorsten of rovers ze wegnemen of het vuur ze verwoest, het water ze wegspoelt of liefdeloze erfgenamen ze naar zich toe trekken. Dat noemt men meesterschap in waakzaamheid.” [A.VIII.54]

 

 

Juist gebruik van het vermogen

 

Een dergelijke volgeling die zijn bezit verworven heeft door eigen kracht, door de vlijt van zijn handen, in het zweet van zijn aangezicht, op rechtmatige, eerlijke manier, hij verricht daarmee meerdere goed toegepaste daden, namelijk:

Hij maakt zichzelf ermee gelukkig en tevreden en hij verschaft zich een volmaakt geluk.

Vader en moeder maakt hij gelukkig en tevreden en hij verschaft hun een volmaakt geluk.

Vrouw en kind(eren), en personeel maakt hij gelukkig en tevreden door geschenken te geven en hij verschaft hun een volmaakt geluk.

Hij geeft geschenken aan de buren van zijn veld en van zijn werkplaats, en ook aan de landmeters. Vrienden en makkers maakt hij gelukkig en tevreden en hij verschaft hun een volmaakt geluk.

Zo heeft zijn bezit dit eerste doel vervuld, heeft een goede toepassing gevonden, werd doelmatig gebruikt. [A.IV.61; A.V.41; A.V.58]

 

En verder nog, door middel van zijn bezit dat hij door eigen inspanning en op eerlijke manier heeft verworven, wendt de edele volgeling tegenslag af die hem door vuur of water, door de overheid, dieven of vijandige erfgenamen zou kunnen ontstaan; en zo beschermt hij zijn eigen persoon. Zo heeft zijn bezit dit tweede doel vervuld, heeft een goede toepassing gevonden, werd doelmatig gebruikt. [A.IV.61; A.V.41]

 

En verder nog, door middel van zijn door inspanning en op eerlijke manier verworven bezit brengt de edele volgeling vijf soorten gaven: gaven voor verwanten, gaven voor gasten, gaven voor gestorvenen, gaven (belastingen) aan de overheid, gaven voor de godheden die offers ontvangen.

Zo heeft zijn bezit dit derde doel vervuld, heeft een goed gebruik ervan gevonden, werd doelmatig gebruikt. [A.IV.61; A.V.41; A.V.58]

 

En verder nog: aan de asceten en brahmanen die vrij zijn van bedwelming en onverschilligheid, die geduld en mildheid bezitten, die enkel hun ik bedwingen, enkel hun ik tot rust brengen, enkel hun ik laten uitdoven – aan zulke asceten en brahmanen brengt hij door middel van zijn bezit geschenken die hoge vruchten brengen, hemelse, geluk producerende, hemelwaarts leidende. Hij acht en eert hen, is hen toegenegen. Zij van hun kant geven hem met goedgunstig hart hun zegen: "Moge u lang leven; moge een lang leven u toebedeeld zijn." Door hen gezegend heeft de edele zoon zegen te verwachten, geen nadeel.

Zo heeft zijn bezit dit vierde doel vervuld, heeft een goed gebruik ervan gevonden, werd doelmatig gebruikt. [A.IV.61; A.V.41; A.V.58]

 

Bij wie het bezit op een andere manier vermindert dan door deze vier goed toegepaste daden, diens bezit heeft zijn doel niet vervuld, heeft geen goede toepassing gevonden, werd niet doelmatig gebruikt. [A.IV.61]

Maar bij wie het bezit ten gevolge van die vier goed toegepaste daden vermindert, diens bezit heeft zijn doel vervuld, heeft een goede toepassing ervan gevonden, werd doelmatig gebruikt. [A.IV.61]

 

Wanneer nu bij die edele volgeling, wanneer hij zijn bezit op die manieren gebruikt, zijn bezit afneemt, dan denkt hij: “Wat voor passende gebruiksmethoden van het bezit er zijn, daarvoor gebruik ik ze en daarbij wordt mijn bezit kleiner.” Hij is daarbij zonder spijt. [A.V.41]

 

En wanneer bij die edele volgeling, wanneer hij zijn bezit op die vijfvoudige manier gebruikt, zijn bezit toeneemt, dan denkt hij: “Wat voor passende gebruiksmethoden van het bezit er zijn, daarvoor gebruik ik ze en daarbij neemt mijn bezit toe.” Hij is zo daarbij op tweevoudige wijze vrij van spijt." [A.V.41]

En ook denkt hij: “Juist werd mijn bezit gebruikt: voor tegenslag hielp het mij behouden en ook mijn personeel en allen onder mijn hoede. Het heeft ook gediend als zeer voortreffelijke gave: vijfvoudige plicht van gaven en dienst aan degenen die rein van deugd, bedwongen, een heilig leven leiden. Tot welk doel een verstandige, in huis levende, voor zich bezit wenst, dat doel heb ik waarlijk bereikt, gedaan wat nooit spijt brengt.” [A.IV.61]

Als een mens dit wijs overdenkt, iemand die vast tot de edele leer houdt, dan krijgt hij hier de lofprijzing van de wijzen en daar de hemelse zaligheid. [A.IV.61]

 

Tegenspoed en voorspoed van families

 

Monniken, wanneer families die veel rijkdom hebben verworven, niet van lange duur zijn, dan is dat altijd te wijten aan vier oorzaken of aan één ervan. Welke vier?

Ze bekommeren zich niet om wat er verloren is gegaan; ze herstellen het oude niet; ze houden geen maat bij het eten en drinken; ze plaatsen een man of vrouw met slechte manieren op een leidende positie. [A.IV.255]

 

Wanneer families die grote rijkdom hebben verworven, van lange duur zijn, dan is dat altijd te danken aan vier oorzaken of aan één ervan. Welke vier?

Ze bekommeren zich om datgene wat verloren is gegaan; ze herstellen het oude; ze houden maat bij het eten en drinken; een man of vrouw met goed gedrag plaatsen zij op een leidende positie. [A.IV.255]

 

 

1.3. Edele omgang

 

“Wat is edele omgang? - In het dorp of in de stad waar de edele zoon woont, wat daar aan gezinshoofden of hun zonen, jong en met een rijp karakter of oud en met een rijp karakter, aan wie vertrouwen, deugdzaamheid, vrijgevigheid en wijsheid eigen is, met zulke personen heeft hij omgang, onderhoudt zich met hen, voert gesprekken met hen. En degene die dusdanig vol vertrouwen is, streeft hij in vertrouwen na, degene die dusdanig deugdzaam is streeft hij in deugdzaamheid na, degene die dusdanig vrijgevig is streeft hij in vrijgevigheid na, degene die dusdanig wijs is streeft hij in wijsheid na. Dat noemt men edele omgang.” [A.VIII.54]

 

Met wie men niet en met wie men wel moet omgaan I

 

Er zijn drie mensen in de wereld te vinden, namelijk:

Er is een mens met wie men niet moet omgaan, met wie men geen gezelschap moet onderhouden. Er is een mens met wie men moet omgaan, met wie men gezelschap kan houden. Er is een mens met wie men vol eerbied en achting moet omgaan en tot gezelschap moet houden. [A.III.26]

 

Met welke mens moet men niet omgaan? – Daar staat een mens dieper aan deugdzaamheid, concentratie en wijsheid. Met hem moet men niet omgaan, tenzij uit medelijden en medeleven. [A.III.26]

 

Met welke mens moet men omgaan? – Daar staat een mens net zo hoog aan deugdzaamheid, concentratie en wijsheid. Met hem moet men omgaan en wel omdat men weet: ‘Beiden staan wij gelijk hoog in deugdzaamheid; wij zullen over de deugdzaamheid een gesprek voeren, en dat zal ons tot voordeel en tot welzijn strekken. Ook zullen wij over de geestesconcentratie een gesprek voeren, dat ons tot voordeel en tot welzijn zal strekken. Verder zullen wij over de wijsheid een gesprek voeren en dat zal ons tot voordeel en tot welzijn strekken.’ Daarom moet men met zo’n mens omgaan. [A.III.26]

 

Met welke mens moet men vol eerbied en achting omgaan? – Daar staat een mens hoger in deugdzaamheid, geestesconcentratie en wijsheid. Met hem moet men vol eerbied en achting omgaan, en wel omdat men weet: 'In zoverre ik het gebied van de deugdzaamheid, de geestesconcentratie en wijsheid nog niet heb overmeesterd, zal ik het daardoor overmeesteren; in zoverre ik het echter volledig heb overmeesterd, zal ik het hier en daar door wijsheid zeker stellen.' Daarom moet men met een dergelijk mens vol eerbied en achting omgaan en zijn gezelschap opzoeken. [A.III.26]

 

Met wie men niet en met wie men wel moet omgaan II

 

Er zijn drie mensen in de wereld aan te treffen, namelijk:

Er is iemand voor wie men afkeer moet hebben, met wie men geen omgang moet hebben, die men niet tot metgezel moet maken.

Er is iemand op wie men helemaal geen acht moet slaan, die men in de omgang moet vermijden en die men niet tot metgezel moet maken.

Er is iemand met wie men moet omgaan en wiens gezelschap men moet onderhouden. [A.III.27]

 

Voor wie moet men afkeer hebben, met wie moet men geen omgang hebben? - Iemand is niet deugdzaam, is zedeloos, het slechte toegedaan; met onreine geest, met twijfelachtig gedrag, met verborgen daad. Hij is een schijnasceet die zich als asceet uitgeeft. Hij leeft onkuis die zich als kuis levende volgeling uitgeeft. Hij is innerlijk bedorven, met bevlekt hart, vol onreinheden. – Voor een dergelijk persoon moet men afkeer hebben, hem in omgang mijden en hem niet tot metgezel maken. En waarom? Zelfs als men het voorbeeld van een dergelijk persoon niet navolgt, dan verspreidt zich toch de slechte naam over iemand dat men slechte vrienden, slechte makkers heeft. [A.III.27]

 

Op wie moet men helemaal geen acht slaan, wie moet men in omgang mijden, niet tot metgezel maken? – Iemand is opvliegend en uiterst prikkelbaar. Als men hem ook maar het geringste zegt, wordt hij vervelend en prikkelbaar, verstoord en eigenzinnig en toont toorn, haat en wantrouwen. – Op een dergelijk persoon moet men geen acht slaan, omgang met hem moet men mijden; men moet hem niet tot metgezel maken. En waarom? Hij kan iemand beschimpen, hij kan iemand honen, hij kan iemand schade toebrengen. [A.III.27]

 

Met wie moet men omgaan en wie moet men tot metgezel maken? – Iemand is deugdzaam, het goede toegedaan. Met een dergelijk persoon moet men omgaan; hem moet men tot metgezel maken. En waarom? - Zelfs als men het voorbeeld van een dergelijk persoon niet navolgt, dan verspreidt zich toch de goede naam over iemand dat men edele vrienden heeft, edele metgezellen. [A.III.27]

 

"Wie met verdorvenen omgaat, die verderft.

Wie onder gelijken leeft, die blijft op gelijk niveau.

Wie een betere dient, die komt vooruit.

Daarom moet men diegene volgen die men als de betere onderkent." [A.III.26 en A.III.27]

 

De niet-wijze mens brengt leed voor anderen, is een gevaar voor anderen.

 

De dwaas brengt verdriet en kwelling. Maar de wijze brengt dat niet. [A.III.1; vgl. M.115]

Aan drie eigenschappen herkent men de dwaas: door de daad, door zijn gedrag, namelijk slecht gedrag in daden, slecht gedrag in woorden en slecht gedrag in gedachten. [A.III.2] De dwaas denkt slechte gedachten, spreekt slechte woorden, doet slechte daden. [A.III.3; M.129] Wie in het bezit is van deze eigenschappen ondergraaft en benadeelt zijn karakter. Hij is dan te berispen, wordt door wijzen gelaakt en verschaft zich grote schuld. [A.III.9] Slecht gedrag in daden, in woorden en in denken leidt naar eigen kwelling, naar de kwelling van een ander en naar de kwelling van beiden. [A.III.17]

“De geest is de voorloper van alle slechte staten van bestaan. De geest is het voornaamste. Uit de geest ontstaan de slechte staten van bestaan. Als men spreekt of handelt met slechte geest, volgt daardoor lijden.” [Dhp.1].

 

“Als iemand geen metgezel ontmoet die beter of gelijk is, laat hij (of zij) dan vastbesloten alleen verder gaan. Er is geen kameraadschap met de dwaze.” [Dhp.61].

 

“Waarlijk, hij die zich in gezelschap van dwazen beweegt, treurt lange tijd. Omgang met dwazen is altijd pijnlijk als met een vijand. Gelukkig is de omgang met de wijzen, net zoals het ontmoeten van verwanten.” [Dhp. 207]

 

De wijze mens

 

Aan drie eigenschappen kent ment de wijze. Door de daad, door zijn gedrag, namelijk goed gedrag in daden, goed gedrag in woorden, goed gedrag in denken. [A.III.2] De wijze denkt goede gedachten, spreekt goede woorden, doet goede daden. [A.III.3; zie ook M.129] Wie in het bezit is van deze eigenschappen, houdt zijn karakter ongedeerd en onbeïnvloed, blijft onberispelijk. [A.III.9] Goed gedrag in daden, in woorden en in denken leidt niet naar eigen kwelling, noch naar de kwelling van een ander, noch naar de kwelling van beiden. [A.III.17]

 

“De geest is de voorloper van alle goede sferen van bestaan. De geest is het voornaamste. Uit de geest zijn zij geschapen. Als men spreekt of handelt met zuivere geest, volgt daardoor geluk.” [Dhp.2].

 

“Als men een wijs mens ontmoet die op iemands fouten wijst en ze verbetert, laat men dan met zo’n wijze omgaan; het is beter en niet slechter voor degene die met hem (of haar) omgaat.” [Dhp.76].

“Ga niet met slechte makkers om; heb geen omgang met gemene mensen. Maar ga om met goede makkers; heb omgang met edele mensen.” [Dhp.78].

 

“Als je een verstandige metgezel(lin) hebt die geschikt is om met je te leven, die zich goed gedraagt en die wijs is, dan moet je vol vreugde en oplettendheid met hem (of haar) leven, alle gevaren te boven komend.” [Dhp.328].

 

Met de verstandige, de wijze, de geleerde, de volhardende, de plichtsgetrouwe en de Ariya - met een man met een dergelijke deugd en een dergelijk intellect moet men omgaan, zoals de maan het pad van de sterren volgt. [Dhp. 208]

 

Afhankelijk van hun aard

 

Afhankelijk van hun aard verbinden en verenigen wezens zich met andere wezens: wezens met een lage neiging verbinden en verenigen zich met wezens met een lage neiging, wezens met een goede neiging verbinden en verenigen zich met wezens met een goede neiging. Dat was zo in het verleden, dat zal zo zijn in de toekomst, en het is zo in het heden.

Iemand met een deugdzaam leven gaat achteruit wanneer hij omgang heeft met een leegloper. Vermijdt daarom een inactief persoon, iemand die zich weinig inspant. Leef samen met diegenen die altijd energiek zijn en wijs. [zie: It.78; S.14.16-29]

 

De echte vriend

 

Met een vriend die drie eigenschappen heeft, kan men omgaan. Die drie eigenschappen zijn:

Hij geeft wat moeilijk te geven is;

Hij doet wat moeilijk te doen is;

Hij verdraagt wat moeilijk te verdragen is.

[A.III.136]

 

Slechte vriend

 

“Alleen in het uur van de waarheid kent men zijn vrienden. Een slechte vriend is oorzaak voor achteruitgang. Een goede vriend daarentegen is de oorzaak voor vooruitgang. [D.31]

 

De volgende vier moeten beschouwd worden als vijanden in de gedaante van vrienden:

1. Hij die zich de bezittingen van zijn vriend toeëigent; die weinig geeft en veel vraagt; die zijn plicht doet uit angst en vrees; die eigenbelang najaagt. Deze persoon is een vijand in de gedaante van een vriend.

2. Degene die oppervlakkige woorden gebruikt, is een vijand in de gedaante van een vriend. Hij spreekt met vriendelijke woorden betreffende het verleden en de toekomst. Hij tracht iemands vertrouwen te winnen met ijdele woorden en holle frasen. Als er een gelegenheid is om werkelijk een dienst te bewijzen, toont hij zijn onvermogen en zegt niet te kunnen.

3. Degene die vleit en complimenten maakt, is een vijand in de gedaante van een vriend. Hij keurt de slechte daden van zijn vriend goed en keurt diens goede daden af. Hij prijst zijn vriend in diens tegenwoordigheid maar spreekt kwaad van hem in diens afwezigheid.

4. Degene die verderf brengt, is een vijand in de gedaante van een vriend. Hij gebruikt graag bedwelmende drank en drugs. Hij loopt op onbetamelijke uren over straat. Hij bezoekt vaak onbetamelijke shows. En hij gokt en speelt graag. [D.31]

 

Dobbelstenen (en gokken), vrouwen (van lichte zeden), drank, pret maken, overdag slapen, op onbetamelijke uren over straat slenteren, slecht gezelschap en hebzucht: deze zes oorzaken richten een mens te gronde. [D.31]

 

Goede vriend

 

Als goede vrienden, als vrienden met een warm hart zijn de volgende vier te beschouwen:

1. Degene die een hulp is: hij waakt over de onoplettende; hij beschermt het vermogen van de onoplettende; hij is een toevlucht als men in nood verkeert; hij voorziet je van het dubbele wat nodig is als er verplichtingen zijn.

2. Degene die hetzelfde is in voor- en tegenspoed: hij openbaart zijn geheimen aan jou; hij bewaart jouw geheimen; in tegenspoed laat hij je niet in de steek; hij zet zelfs zijn leven op het spel voor jouw heil.

3. Hij die goede raad geeft: hij weerhoudt je ervan kwaad te doen; hij moedigt je aan het goede te doen; hij deelt mee wat je nog niet weet; hij wijst je de weg naar de hemel.

4. Hij die meegevoel toont: hij schept geen behagen in je tegenspoed; hij schept behagen in je voorspoed; hij weerhoudt anderen ervan kwaad over je te spreken; hij prijst degenen die goed over je spreken.” [D.31]

 

“De vriend die een behulpzame makker is, die in voor- en tegenspoed trouw blijft, die goede raad geeft en die meegevoel heeft, deze vier ziet de wijze als vriend en hij draagt hem een warm hart toe zoals een moeder haar eigen kind.” [D.31]

 

Onveranderlijk is de vriendschap van goede mensen, en zij blijft tijdens de duur ervan gelijk.

Maar vlug vergaat de vriendschap tussen slechten; daarom ligt het slechte werelden ver af van het goede. [A.IV.47]

 

Indien men een wijze vriend vindt, een metgezel met goed gedrag, ijverig en vastbesloten, alle gevaren overwinnend, laat men met hem gaan, met verheven geest en oplettend.

 

Wanneer men geen wijze vriend vindt, een metgezel met goed gedrag, ijverig en vastbesloten, laat men dan als een koning die het koninkrijk opgeeft dat hij heeft veroverd, alleen gaan als een neushoorn.

 

Waarlijk, laten wij het geluk prijzen van vriendschap. Met vrienden die beter dan of die gelijk zijn aan men zelf, moet men omgaan. Indien men dezen niet heeft, laat men alleen en onberispelijk leven. Laat men alleen gaan als een neushoorn.

[Sn. I.3, verzen 45-47]

 

1.4. Een gematigde levenswijze

 

“Wat is een gematigde levenswijze? - Daar kent een edele zoon zijn inkomsten en uitgaven en richt dienovereenkomstig zijn levenswijze in, niet te weelderig en niet te armoedig, wetende: 'Op deze manier zullen de inkomsten mijn uitgaven overtreffen en niet mijn uitgaven de inkomsten.'

Wanneer de edele zoon bij geringe inkomsten een weelderige levenswijze heeft, dan zegt men van hem dat hij zijn bezit verkwist als een vijgeneter die meer vijgen van de boom schudt dan hij voor het eten nodig heeft.

Wanneer hij echter bij grote inkomsten een armoedige levenswijze leidt, dan zegt men van hem dat hij als een hongerlijder zal sterven.

Maar wanneer de edele zoon zijn inkomsten en uitgaven kent en zijn levenswijze dienovereenkomstig inricht, dan noemt men dat een gematigde levenswijze.” [A.VIII.54]

 

Kanalen om het vermogen te verkwisten

 

Kanalen waardoor het vermogen verkwist wordt, zijn: Als men graag lang slaapt. Als men traag, lui en prikkelbaar is. Als men graag drank (en drugs) gebruikt die de geest benevelen en waardoor men achteloos wordt. Het over straat slenteren op onbetamelijke uren. Vaak onpassende shows en theatervoorstellingen bezoeken. Graag gokken wat achteloosheid veroorzaakt. Omgang hebben met slechte makkers. Als men graag vertoeft bij slechte lieden, als men niet graag bij deugdzame mensen is. De gewoonte van lediggang. Ontucht. [D.31; A.VIII.54; Sn.I.6, verzen 94 en 96]

 

Als men een rokkenjager, een dronkaard, een speler is, als men alles verbrast wat men verdient, dat is de oorzaak van iemands achteruitgang. [Sn.I.6, vers 106]

Als men niet tevreden is met eigen vrouw en dan lichtekooien en/of vrouwen van anderen bezoekt, dat is de oorzaak van iemands achteruitgang. (Voor vrouwen geldt: Als men niet tevreden is met eigen man en dan andere mannen bezoekt.) [Sn.I.6, vers 108] Als men autoriteit geeft aan een vrouw die verslaafd is aan drinken en geld verkwisten, of aan een man van gelijke soort, dat is de oorzaak van iemands achteruitgang. [Sn.I.6, vers 112]

 

Door het gebruik van sterke drank en drugs verliest men zijn vermogen, nemen twistgesprekken toe en wordt men ontvankelijk voor ziektes. Men krijgt een slechte naam, men heeft een onbetamelijk gedrag, stelt het lichaam schaamteloos ten toon en het verstandelijke vermogen gaat achteruit. [D.31]

 

Wie over straat slentert op onbetamelijke uren, is zelf onbeschermd en ook zijn vrouw en kinderen zijn onbeschermd en zonder toezicht. Men wordt verdacht van misdaden die anderen hebben begaan. Men is onderwerp van valse geruchten en men krijgt veel moeilijkheden. [D.31]

 

Wie vaak onpassende shows bezoekt, denkt steeds eraan waar gedanst of muziek gemaakt wordt of waar toneel en theater is [of wat voor films er te zien zijn of wat voor vermaak er op de T.V. te zien is]. Hij denkt steeds eraan waar vertier, sport en spel is. Dat zijn de kwalijke gevolgen van het vaak bezoeken van onpassende shows. [D.31]

 

Wie graag gokt, wordt gehaat als hij wint, en treurt als hij verliest. Gokken heeft verder als kwalijke gevolgen dat men geld en goed verliest, dat men bij een rechtszaak niet wordt vertrouwd en in respectabele kringen niet wordt geacht. Door vrienden en kennissen wordt men veracht. Ook is men geen goede huwelijkskandidaat, want anderen zullen zeggen dat men een gokker is en dat men niet in staat is om voor een vrouw te zorgen. [D.31]

 

Het omgaan met slechte vrienden heeft zes kwalijke gevolgen, namelijk dat gokkers, losbollen, drinkebroers, oplichters, bedriegers en lawaaischoppers iemands vriend en metgezel zijn. [D.31]

 

Lediggang en luiheid hebben als kwalijke gevolgen dat men geen werk doet met de uitvlucht dat het te koud of te warm is, dat het te laat in de avond of te vroeg in de morgen is, dat men te veel honger heeft of dat men te veel heeft gegeten. Door op zo’n manier te leven worden veel plichten niet vervuld, krijgt men geen voorspoed en gaat alles teloor wat men heeft verkregen.” [D.31]

 

Andere oorzaken voor iemands achteruitgang

 

Degene die van de Dhamma een afkeer heeft, gaat achteruit. Als men de leer van boze mensen goedkeurt, dan is dat een oorzaak van iemands achteruitgang. [Sn.I.6, verzen 92 en 94]

 

Als men welgesteld is en dan niet voor zijn ouders zorgt als zij oud en bejaard zijn, dat is de oorzaak van iemands achteruitgang. [Sn.I.6, vers 98]

Als men door leugens een brahmaan of asceet of enig ander bedelmonnik (of enig ander arme man) bedriegt, dit is de oorzaak van iemands achteruitgang. [Sn.I.6, vers 100]

Als men veel rijkdom heeft en genoeg geld en voedsel, maar dan zijn luxe alleen geniet, dat is de oorzaak van iemands achteruitgang. [Sn.I.6, vers 102]

Als men trots is op afkomst, op rijkdom of op familie, en als men dan zijn verwanten veracht, dat is de oorzaak van iemands achteruitgang. [Sn.I.6, vers 104]

Als men zijn jeugd voorbij is en dan een jonge vrouw neemt en als men wegens haar niet kan slapen van jaloersheid, dat is de oorzaak van iemands achteruitgang. (Voor vrouwen geldt: Als men een man neemt die niet bij de leeftijd past en dan van jaloersheid niet kan slapen.) [Sn.I.6, vers 110]

Als men van adellijke geboorte is, met veel ambities en weinig financiële middelen, en als men dan streeft naar heerschappij, dat is de oorzaak van iemands achteruitgang. [Sn.I.6, vers 114]

Wanneer een wijs, edel iemand, met inzicht, deze oorzaken van achteruitgang in de wereld heeft gezien en overwogen, dan kiest hij voor de veilige, zalige wereld. [Sn.I.6, vers 115]

 

Kanalen om het vermogen te vermeerderen

 

Degene die de Dhamma liefheeft, gaat vooruit. [Sn.I.6, vers 92]

 

Wie ontucht mijdt en ook drankzucht, dobbelspel, en wie omgang heeft met edele vrienden, edele metgezellen, edele kameraden, gaat vooruit. [A.VIII.54]

 

Ook geeft de edele zoon met zijn bezit geschenken aan zijn vrouw en kinderen, knechten en arbeiders – hij geeft geschenken aan de buren van zijn veld en van zijn werkplaats, en ook aan de landmeters, - hij geeft geschenken aan de godheden die offers ontvangen,[73] - hij geeft geschenken aan asceten en brahmanen, hij acht en eert hen, is hen toegenegen. Zij van hun kant geven hem met goedgunstig hart hun zegen: "Moge u lang leven; moge een lang leven u toebedeeld zijn." Door hen gezegend heeft de edele zoon zegen te verwachten, geen nadeel. [A.V.58]

 

 

Degenen te eren die eer waard zijn

 

 

Diegenen te eren die eer waard zijn is een grote zegening. [Sn.259]

 

Eer waard zijn allereerst: de Boeddha, heilige personen, ouders en leraren (tot hen behoren ook monniken). Zij allen zijn een grote hulp voor ons in het leven. Respect moet men ook tonen voor zijn moeder, tante, oom, de echtgenote van een leraar, of voor de vrouwen van andere personen die verering waard zijn. [It.42; A II.9; Dhp. 195].

De verdienste van degene die zulke vredige en onbevreesde lieden eer betoont, kan door niemand worden gemeten. [Dhp. 196]

 

Niet alleen personen die de eigen religie aanhangen, zijn eer waard. Ook mensen van een andere geloofsovertuiging kunnen eer waard zijn. De grote Boeddhistische keizer Asoka van India (3e eeuw v.C.) verklaarde: “Men moet niet alleen zijn eigen religie eren; maar men moet ook de religie van anderen om deze of gene reden eren. Door zo te handelen helpt men de eigen religie groeien en verleent men ook dienst aan de religie van anderen. Door anders te handelen graaft men het graf van de eigen religie en schaadt men ook de andere religies. Alwie zijn eigen religie eert en andere religies veroordeelt, handelt aldus uit toewijding aan zijn eigen religie. Maar daardoor wordt de eigen religie meer onrecht aangedaan. Contact tussen de religies is daarom goed. Laten allen luisteren en bereid zijn te luisteren naar de leerstellingen die door anderen verkondigd zijn.” (Rock Edict 12).

 

Gezegend zijn zij die degenen eren die eer waard zijn

 

Een man of vrouw is verstokt en hoogmoedig; men brengt geen eer aan wie eer betoond moet worden, men staat niet op voor wie men moet opstaan, men geeft geen zitplaats aan wie een zitplaats aangeboden moet worden, men gaat niet opzij voor wie men opzij moet gaan, men aanbidt niet degene die aanbeden moet worden, men toont geen respect en geen hoogachting jegens degenen die men moet respecteren en hoogachten. Ten gevolge van zulke wilsacties verschijnt die persoon na de dood in een staat van ellende. En indien hij of zij na de dood in de menselijke staat geboren wordt, dan is die persoon van lage afkomst.

Dit is de weg die leidt naar lage afkomst, namelijk verstoktheid en hoogmoed. [M.135]

 

Maar wie niet verstokt en niet hoogmoedig is; wanneer men eer brengt aan wie eer betoond moet worden; wanneer men opstaat voor wie men moet opstaan; wanneer men een zitplaats geeft aan wie een zitplaats aangeboden moet worden; wanneer men opzij gaat voor wie men opzij moet gaan; wanneer men degene aanbidt die aanbeden moet worden; wanneer men respect en hoogachting toont jegens degenen die men moet respecteren en hoogachten, ten gevolge van zulke wilsacties verschijnt die persoon na de dood in een gelukkige bestemming, in een hemelse wereld. En indien hij of zij na de dood in de menselijke staat geboren wordt, dan is die persoon van hoge afkomst.

Dit is de weg die leidt naar hoge afkomst, namelijk niet verstokt en niet hoogmoedig zijn. [M.135]

 

“Voor iemand die de gewoonte heeft om voortdurend de ouderen en degenen die wijs en deugdzaam zijn te respecteren en te eren, nemen vier zegeningen toe: een lang leven, schoonheid, geluk en kracht.” [Dhp. verhaal VIII:8 en vers 109 (8:10)]

 

Fabel over respect voor ouderen

 

Lang geleden, toen de dieren nog met elkaar in hun eigen taal spraken, waren er eens drie vrienden: een patrijs, een aap en een olifant. Zij woonden dicht bij elkaar en ontmoetten elkaar bijna dagelijks in de schaduw van een grote Banyanboom. Zij twistten of vochten niet met elkaar, maar er was ook geen gehoorzaamheid of respect voor elkaar.

Na verloop van tijd dacht elk van hen dat het niet juist was om op zo’n manier te leven. Zij zagen in dat zij de oudste van hen moesten respecteren en gehoorzamen. Maar zij wisten niet hoe oud ieder was. Op zekere dag zaten allen bijeen in de schaduw van de oude Banyan-boom. En er ontstond een idee. De patrijs en de aap vroegen aan de olifant hoelang hij de grote Banyanboom al kende. “Toen ik nog een baby was,” antwoordde de olifant, “was die boom nog klein. Ik kon eroverheen lopen; de top ervan kwam juist tot aan mijn buik. Ik ken die boom vanaf de tijd dat hij een jonge plant was.”

Hierna werd dezelfde vraag gesteld aan de aap. Zijn antwoord was: “Vrienden, toen ik nog klein was, zat ik op de grond en kon de uiterste scheuten van deze boom eten, zonder mij uit te strekken. Ik ken deze Banyanboom al vanaf de tijd dat hij nog een klein plantje was.”

Vervolgens werd aan de wijze patrijs dezelfde vraag gesteld als aan beide anderen. Zijn antwoord luidde: “Vrienden, heel lang geleden was er een grote Banyanboom op een plek niet ver van deze plaats vandaan. Ik weet nog dat ik een vrucht van die boom at en het zaad ervan op deze plek liet vallen. Uit dat zaad is deze Banyanboom hier ontsproten en gegroeid. Mijn kennis van deze boom gaat dus terug tot vóór de tijd dat hij hier ontsproot. Ik ben daarom ouder dan jullie twee.”

De aap en de olifant zeiden daarop aan de wijze patrijs: “Vriend, er bestaat geen twijfel dat jij de oudste bent. Van nu af aan word jij door ons gerespecteerd en betuigen wij onze hoogachting. Ook luisteren wij steeds naar je raad. En wij vertrouwen erop dat jij ons advies geeft als dat nodig is.”

Vanaf die tijd gaf de wijze patrijs goede raad wanneer dat nodig was. En hij liet de anderen de regels van deugdzaamheid navolgen, zoals hij zelf ook deed. Zo leefden zij in vrede en vriendschap tot aan hun levenseinde. En na de dood werden zij wedergeboren in de hemelse sfeer.

 

Op een gunstige plaats te vertoeven

 

Op een gunstige plaats vertoeven is een grote zegening [Sn. 260]

 

Als de verblijfplaats leidt tot lichamelijk, moreel en geestelijk welzijn, dan is dat een gunstige, passende omgeving.

 

Dankbaar te zijn

 

Dankbaar te zijn is het zich herinneren aan wat anderen voor iemand hebben gedaan. De Boeddha zei: “Het is moeilijk de volgende twee soorten mensen te vinden in de wereld, namelijk iemand die eerst handelt (d.w.z. die iets vriendelijks doet of hulp biedt), en iemand die dankbaar is.”

 

Wanneer men dankbaar is, dankbaarheid toont, gaat men overeenkomstig zijn daden naar de hemel. [A.IV.213b]

 

 

In het verleden heilzame daden te hebben verricht

 

In het verleden heilzame daden te hebben verricht is een grote zegening. [Sn.260]

 

“Wezens zijn eigenaren van hun wilsacties, erfgenamen van hun wilsacties; zij hebben wilsacties als hun verwekker, als familielid en als hun toevlucht. Door wilsacties wordt onderscheid gemaakt in hoog en laag.” [M.135]

Omdat men de erfgenaam is van eigen wilsacties in het verleden, ondervindt men in dit leven de resultaten van de wilsacties die in het verleden zijn verricht.

 

Een onheilzame daad draagt niet onmiddellijk vrucht

 

"Een slechte daad draagt niet onmiddellijk vruchten, maar ze volgt altijd de boosdoener. Ze smeult als vuur dat bedekt is met as en volgt de dwaas. Er is geen ontkomen aan de gevolgen van een slechte daad.'' [Dhp. verhaal V:12 en vers 71 (5:12)]

 

Niemand is vrij van de gevolgen van slechte wilsacties

 

“Niet in de lucht, noch in het midden van de oceaan, noch in een berggrot wordt die plek op aarde gevonden waar iemand kan ontsnappen aan de gevolgen van iemands slechte daad.” [Dhp. 127]

 

Boosdoeners lijden hier en hierna

 

Een slachter voorzag in zijn levensonderhoud door op wrede manier varkens te slachten. Op het einde van zijn leven leed hij geestelijk en lichamelijk veel pijn. Na zijn dood werd hij wedergeboren in een staat van ellende, in de hel. De Boeddha uitte naar aanleiding hiervan het vers: “Degene die kwaad doet, treurt hier en later. In beide gevallen treurt de boosdoener. Hij treurt omdat hij de onzuiverheid van zijn eigen daden waarneemt.” [Dhp. verhaal I:10 en vers 15 (1:15)]

 

Gelukkig is de weldoener hier en hierna

 

Een vrome jongeman leidde een religieus leven. Hij hield ervan liefdadige werken te doen. Vrijgevig gaf hij regelmatig eten en andere benodigdheden aan heilige mannen. Hij had veel kinderen en zij allen waren vrijgevig zoals hun vader. Op zijn sterfbed vroeg hij aan de Sangha om suttas voor hem te reciteren. Tijdens de recitatie van het Maha-Satipatthana sutta zag hij gelukkige visioenen. Zes versierde koetsen van zes hemelse werelden kwamen en nodigden hem uit om naar de respectievelijke wereld te komen. Hij koos voor de Tusita hemel waar hij na een vredige dood werd wedergeboren. Naar aanleiding hiervan uitte de Boeddha het vers: “Hier (d.w.z. wanneer hij over zijn goede daad nadenkt) en later (d.w.z. wanneer hij de wenselijke resultaten van zijn goede daden oogst) verheugt de weldoener zich. Hij verheugt zich in beide gevallen, en wel omdat hij de zuiverheid van zijn eigen daden waarneemt.” [Dhp. verhaal I:11 en vers 16 (1:16)]

 

De verborgen schat

 

Wereldlijke rijkdom is vergankelijk; de verdiensten die men heeft verworven in dit leven, gaan mee naar het volgende leven. Het is een goed verborgen schat die vrouwen en mannen bezitten op grond van hun weldadigheid, zelfdiscipline en beheersing. Wie de vergankelijke dingen heeft opgegeven, neemt die schat bij de dood met zich mee. Het is een schat die niet met anderen gedeeld wordt, die door dieven niet gestolen kan worden. Moge de standvastige mens goede werken doen; dit is de schat die hem begeleidt. [zie Khp.8]

 

Zichzelf in de juiste richting te zetten. Wel-geoefend te zijn in deugdzaamheid

 

Zichzelf in de juiste richting te zetten en wel-geoefend te zijn in deugdzaamheid zijn grote zegeningen [Sn. 260-261]

 

In de juiste richting gaat men als men de vier ondeugden vermijdt, namelijk: (1) het vernietigen van leven; doden; kwelzucht; (2) stelen; nemen wat niet is gegeven; (3) seksueel wangedrag; (4) Doden, stelen, liegen en echtbreuk. Deze vier ondeugden worden door de wijze niet geprezen. [D.31]

 

Wie geleid wordt door verlangen, boosheid, onwetendheid en/of angst, doet kwaad. Maar voor zover de edele volgeling niet geleid wordt door verlangen, boosheid, onwetendheid of angst, in zoverre doet hij geen kwaad. [D.31]

 

Kinderen en ouders

 

Met Brahmā leven die families waar thuis de ouders vereerd worden door de kinderen. Met de eerste leraren leven die families waar thuis de ouders vereerd worden door de kinderen. Met de vroege godheden leven die families waar thuis de ouders vereerd worden door de kinderen. Met degenen die aanbidding waard zijn, leven die families waar thuis de ouders vereerd worden door de kinderen.

Brahmā is een aanduiding voor vader en moeder. De eerste leraren is een aanduiding voor vader en moeder. De vroege godheden is een aanduiding voor vader en moeder. Degenen die aanbidding waard zijn, is een aanduiding voor vader en moeder. En om welke reden? - Heel veel doen de ouders voor hun kinderen. Zij voeden hen op, geven hun te eten en te drinken, en zij tonen hun deze wereld.

Daarom moeten de wijzen aan hen eer brengen

en hen bedienen met spijs en drank,

met kleren en met rustplaats,

met baden en met massage,

en met het wassen van hun voeten.

Vanwege deze dienst

die men voor zijn ouders doet,

wordt men hier door de wijzen geprezen,

en daar krijgt men de hemelse zaligheid. [A.IV.63; A.III.31; A.II.34, It.106]

 

Vader en moeder te ondersteunen

 

Vader en moeder te ondersteunen is een grote zegening [Sn. 262] en wordt door wijze en goede mensen geprezen. [A.III.45]

 

Een brahmaan die voor zijn moeder zorgde, ging naar de Boeddha en vroeg of hij zijn plicht deed nu hij voor moeder en vader zorgde.

De Boeddha: "Zeer zeker doe je je plicht, brahmaan. Wie voor vader en moeder zorgt, krijgt veel verdienste. Hij wordt door de wijzen hier geprezen en na de dood gaat hij naar de hemel." (S.7.19)

 

Wie slecht handelt t.o.v. zijn ouders, een Volmaakte en een discipel van een Volmaakte, die persoon schaadt zijn karakter. Hij wordt door wijzen berispt en hij verschaft zich grote schuld.

Wie juist handelt t.o.v. zijn ouders, een Volmaakte en een discipel van een Volmaakte, die persoon houdt zijn karakter onbeschadigd en onbeïnvloed. Hij wordt door de wijzen niet berispt en hij verschaft zich veel goeds. (A.IV.4)

 

Op vijf manieren moet een kind voor zijn ouders zorgen, namelijk door te denken (en ook zo te handelen): ‘Vroeger hebben zij voor mij gezorgd, nu zorg ik voor hen. Ik zal hun plichten vervullen. Ik houd de familietraditie hoog. Ik maak mezelf tot een waardig erfgenaam. Ik geef aalmoezen ter ere van mijn gestorven ouders.’ [D.31]

 

Met het bezit dat de edele volgeling met inspanning van zijn kracht verworven heeft, door de vlijt van zijn handen, in het zweet van zijn aangezicht, op juiste, eerlijke manier, daarmee maakt hij geschenken aan zijn ouders, en hij acht en eert hen, is hen toegenegen. Zij van hun kant geven hem hun zegen: "Moge je lang leven; moge een lang leven je toebedeeld worden." Door hen gezegend heeft de edele zoon zegen te verwachten, geen nadeel. [A.V.58]

 

Als men welgesteld is en dan niet voor zijn ouders zorgt als zij oud en bejaard zijn, dat is de oorzaak van iemands achteruitgang. [Sn.I.6, vers 98]

 

Waarom wensen ouders een zoon?

 

Om vijf redenen wensen wijze ouders de geboorte van een zoon:

1. opdat hij later hun verzorger wordt;

2. opdat hij dan het werk voor hen doet;

3. opdat de stamboom lang behouden blijft;

4. opdat hij de erfenis overneemt;

5. opdat hij voor de gestorvenen offers brengt.

Daarom is een goed, edel mens zijn eigen vader en moeder behulpzaam, uit dank en waardering, en omdat hij zich de vroegere diensten van hen voor hem herinnert. Zoals het behoort, zorgt hij voor hen die vroeger voor hem gezorgd hebben. Hij verpleegt hen die vroeger hem verpleegden. Hij is volgzaam en behoudt de stamboom, deugdzaam, vol vertrouwen. Een dergelijke zoon is waard geprezen te worden. [A.V.39]

 

"Werk verrichtend voor de ouders

en liefdevol voor vrouw en kind,

strekt hij tot zegen voor het gezin

en voor degenen die hem zijn toevertrouwd.

De deugdzame, vol grootmoedigheid,

hij werkt tot welzijn van beiden,

van de eens gestorven verwanten

en van degenen die nog in leven zijn.

Aan de monniken en ook de brahmanen,

ja zelfs aan de hemelse wezens

wordt vreugde gebracht door de wijze man

die deugdzaam thuis woont.

Doordat hij goede werken verricht

wordt lof en eer hem ten deel.

Hier prijzen hem allen

en daar bereikt hij hemels geluk." [A.V.58]

 

De vader en zijn ondankbare zonen

Te Savatthi woonde een oude brahmaan die buitengewoon rijk was. Hij had vier zonen en toen zij trouwden, gaf hij ieder een deel van zijn rijkdom. Daarna schonk hij hun nog de helft van zijn resterende bezit. Later stierf zijn vrouw. Zijn zonen kwamen naar hem toe en zorgden heel goed voor hem en zij waren erg liefdevol en aanhankelijk voor hem. In de loop van de tijd brachten zij hem op de een of andere manier ertoe om hun de andere helft van het resterende bezit te geven. Zo bleef hij berooid achter.

Eerst ging hij bij zijn oudste zoon wonen. Na een paar dagen zei de schoondochter tegen hem: "Heb jij je oudste zoon wat extra rijkdom gegeven? Weet jij de weg niet naar het huis van jouw andere zonen?" Toen hij dit hoorde, werd de oude brahmaan erg boos, verliet het huis van de oudste zoon en ging naar het huis van zijn tweede zoon. Dezelfde opmerkingen werden gemaakt door de vrouw van zijn tweede zoon en de oude man ging naar het huis van zijn derde zoon en tenslotte naar het huis van de vierde en jongste. Ook daar werd hij verdreven. Zo bleef de oude man berooid achter. Hij pakte een stok en een bedelnap en ging naar de Boeddha voor bescherming en advies.

In het klooster vertelde de brahmaan aan de Boeddha hoe zijn zonen hem niet goed hadden behandeld. De Verlichte leerde hem enkele verzen en gaf hem de raad om die overal op te zeggen waar veel mensen bijeen waren. De kern van de verzen is: “Mijn vier dwaze zonen zijn als menseneters. Zij noemen mij ‘vader, vader’ maar de woorden komen alleen uit hun mond en niet uit hun hart. Zij zijn bedrieglijk en beramend. Op advies van hun vrouwen hebben zij mij uit hun huizen verdreven. Dus nu ben ik gedwongen om te bedelen. Die zonen van mij zijn minder waard dan mijn stok."

Toen de brahmanen te Savatthi op de vastgestelde dag voor vergadering bijeen kwamen, ging de oude brahmaan die wist dat zijn zonen daar aanwezig waren, naar de vergadering en reciteerde de verzen die hem door de Boeddha waren geleerd. Nu was in die tijd dit de heersende wet: wie zijn moeder of vader slecht behandelt en hen niet ondersteunt of voor hen zorgt, zal worden gestraft. Veel mensen in de menigte werden bij het horen van de verzen die door de oude brahmaan werden voorgedragen, heel boos op de ondankbare zonen en bedreigden hen omdat zij hun vader verwaarloosden.

Toen beseften de zonen hun fouten, knielden aan de voeten van hun vader neer en vroegen om vergiffenis. Zij beloofden ook dat zij vanaf die dag correct voor hem zouden zorgen en hem zouden respecteren, liefhebben en eren. Zij waarschuwden ook hun vrouwen om goed voor hun vader te zorgen. Elk van de zonen gaf hem juiste voeding en kleding. Zo werd de brahmaan gezonder.

Op een dag nodigde de oudste zoon de Boeddha uit voor de maaltijd bij hem thuis. Na de maaltijd hield de Boeddha een toespraak over de voordelen die men kan krijgen door voor de ouders te zorgen. [Dhp. verhaal XXIII:3 bij vers 324 (23:5); S.VII.14]

 

Ouders en kinderen

 

Op vijf manieren tonen ouders hun medeleven met hun kinderen: Zij houden hun kinderen af van het kwade. Zij moedigen hen aan tot het goede. Zij geven hun een goede opleiding. Zij regelen een geschikt huwelijk. Op de passende tijd overhandigen zij aan hen hun erfenis. [D.31]

 

Ouders en zonen

 

Er zijn drie soorten van zonen in de wereld. Welke drie? De zoon die de ouders overtreft, de gelijkwaardige zoon, de zoon die door de ouders overtroffen wordt.

Hoe overtreft een zoon de ouders? Daar heeft een zoon ouders die geen toevlucht hebben genomen tot de Boeddha, tot de Dhamma en tot de Sangha; die zich niet onthouden van doden, stelen, verkeerd gedrag in zinnelijke verlangens, die niet afzien van verkeerd taalgebruik en van het gebruik van bedwelmende drank die naar onachtzaamheid leidt; die ondeugdzaam zijn en een slecht gedrag hebben. De zoon evenwel heeft zijn toevlucht genomen tot de Boeddha, tot de Dhamma en tot de Sangha; hij ziet af van doden, stelen, verkeerd gedrag in zinnelijke verlangens, liegen, en het gebruik van bedwelmende drank die naar onachtzaamheid leidt; hij is deugdzaam en heeft een goed gedrag. Zo overtreft een zoon zijn ouders.

En hoe is een zoon gelijkwaardig? Daar heeft een zoon ouders die de drievoudige toevlucht hebben genomen, die de vijf regels van goed gedrag navolgen, die deugdzaam zijn en zich goed gedragen. Zij nu hebben een zoon die ook zo is. Zo is een zoon gelijkwaardig.

En hoe wordt een zoon door zijn ouders overtroffen? Daar heeft een zoon ouders die de drievoudige toevlucht hebben genomen, die de vijf regels van goed gedrag navolgen, die deugdzaam zijn en zich goed gedragen. Maar zij hebben een zoon die niet de drievoudige toevlucht heeft genomen, die niet de vijf regels van goed gedrag navolgt, die niet deugdzaam is en een slecht gedrag heeft. Zo wordt een zoon door de ouders overtroffen.

Dit zijn de drie soorten van zonen die er in de wereld zijn. [It.74]

 

Echtgenoot - echtgenote

 

Op vijf manieren moet een man voor zijn vrouw zorgen: Hij is hoffelijk tegen haar. Hij veracht haar niet. Hij is haar trouw. Hij geeft haar gezag. En hij geeft haar sieraden. [D.31]

 

Echtgenote - echtgenoot

 

De vrouw toont haar medeleven met haar man op vijf manieren: Zij oefent haar plichten goed uit. Zij is gastvrij voor verwanten, bezoekers en personeel. Zij is trouw. Zij beschermt wat hij meebrengt. En zij is bekwaam en vlijtig in het uitvoeren van haar taken. [D.31]

 

De plichten van de echtgenote

 

De plichten van de echtgenote ten tijde van de Boeddha zijn door de Verhevene bij verschillende gelegenheden vermeld. De vrouw die deze eigenschappen heeft, wordt na de dood wedergeboren in de gemeenschap van de bevallige godheden.

Die plichten waren:

“Welke man haar ouders ook voor haar hebben gekozen als echtgenoot, daar staat de vrouw [ʼs morgens] voor hem op en gaat na hem slapen. Zij is een gewillige hulp, een aangename metgezel, en zij spreekt hem met vriendelijke woorden toe. [A.V.33; A.VIII.46]

De personen die de echtgenoot dierbaar zijn, zoals vader en moeder, asceten en brahmanen, die eert de vrouw, zij waardeert hen en zij biedt hun bij hun aankomst een zitplaats en water aan. [A.V.33; A.VIII.46]

Wat er voor de echtgenoot te verrichten is aan huiselijk werk zoals in wol en katoen, daarin is de vrouw bekwaam en ijverig en zij kent ook de juiste middelen om te handelen en voorschriften te geven [aan het dienstpersoneel]. [A.V.33; A.VIII.46; A.VIII.49]

Wat betreft het dienstpersoneel in het huis van de echtgenoot, met name de knechten, dienaren en arbeiders, zij let op welk werk door hen werd verricht en welk werk nog niet werd verricht. Wanneer zij ziek zijn, onderzoekt zij of zij hun werk kunnen doen of niet. Harde en zachte spijzen overhandigt zij aan hen in passende mate. [A.V.33; A.VIII.46; A.VIII.49]

Zij toont zich liefdevol jegens haar man. Wat voor de man onaangenaam is, doet de vrouw niet. [A.VIII.49]

Wat de echtgenoot meebrengt aan waardevolle voorwerpen, aan graan, zilver en goud, dat bewaart en behoedt zij; zij bedriegt en besteelt hem niet, is de drank niet toegedaan en richt hem niet te gronde. [A.V.33; A.VIII.46; A.VIII.49]

Wanneer de vrouw deze vier eigenschappen heeft, verovert zij deze wereld, wint zij deze wereld. [A.VIII.49]

En wanneer de vrouw ook nog de volgende vier eigenschappen heeft, verovert zij de volgende wereld, wint zij de volgende wereld. [A.VIII.49]

Daar bezit de vrouw vertrouwen, deugdzaamheid, vrijgevigheid en wijsheid. [A.VIII.49]

Zij heeft haar toevlucht genomen tot de Verlichte, tot de leer en tot de gemeenschap van de monniken. [A.VIII.46; A.VIII.49]

Zij onthoudt zich van doden, van het nemen wat niet is gegeven, van echtbreuk, van liegen en van het genot van bedwelmende dranken. [A.VIII.46; A.VIII.49]

De vrouw is vrijgevig, geeft met open handen, het geven maakt haar blij; zij is de behoeftigen toegedaan en zij vindt vreugde aan het uitdelen van aalmoezen. [A.VIII.46; A.VIII.49]

De vrouw is wijs, is uitgerust met die wijsheid die het ontstaan ​​en vergaan begrijpt, het edele, doordringende, dat naar volledige vernietiging van het lijden leidt. [A.VIII.49]

 

Het werk in huis doet zij correct,

ontfermt zich over haar bedienden,

ontmoet de man liefdevol

en behoedt zijn schatten goed.

Vol vertrouwen en rein van zeden,

vol zachtaardigheid, vrij van elke gierigheid,

bereidt zij altijd het pad voor

naar het heil in een andere wereld. [A.VIII.49]

 

Wanneer de vrouw deze eigenschappen bezit, verschijnt zij na de dood in de gemeenschap van de bevallige goden. [A.V.33; A.VIII.46; A.VIII.49]

 

Man en vrouw samen na de dood

 

“Indien én vrouw én man wensen samen te zijn zowel in dit leven als in het volgende, dan moeten beiden op gelijke wijze vertrouwen, deugdzaamheid, edelmoedigheid en wijsheid ontwikkelen. Zó blijven zij samen, nu en later.”

"Beiden zijn mild en devoot, zelfbedwongen en trouw aan de leer. Zulke echtelieden praten met liefdevolle woorden tegen elkaar.

Hun aandeel is rijke zegen; huiselijk geluk is hun toegedaan, en de vijand voelt zich verslagen, omdat beiden in deugdzaamheid gelijk zijn.

En omdat zij hier juist hebben gehandeld, evenwaardig in deugdzaamheid, zullen zij in de hemel jubelen, in het geluk van de liefde juigen." [A.IV.55]

 

Vrienden en kennissen

 

Op vijf manieren moet men voor zijn vrienden en kennissen zorgen: door vrijgevigheid; door hoffelijke taal; door behulpzaam te zijn; door onpartijdig te zijn; door oprechtheid. [D.31]

 

De vrienden en kennissen tonen hun medeleven op vijf manieren: Zij beschermen hemzelf en zijn bezittingen als hij onoplettend is. Zij zijn een toevlucht wanneer hij in gevaar is. Zij laten hem niet in de steek wanneer hij in moeilijkheden verkeert. Zij tonen achting voor zijn gezin. [D.31]

 

Leraar - leerling

 

Op vijf manieren tonen leraren hun medeleven met hun leerlingen: Zij oefenen hen in de beste discipline. Zij letten op dat zij hun lessen goed begrijpen. Zij onderwijzen hen in kunsten en wetenschappen. Zij stellen hen voor aan hun vrienden en kennissen. Zij zorgen ervoor dat zij overal veilig zijn. [D.31]

 

Leerling - leraar

 

Op vijf manieren moet een leerling zorgen voor zijn leraar: Hij staat op ter begroeting. Hij maakt zijn opwachting bij hem. Hij leert ijverig. Hij bewijst persoonlijke dienst. Hij heeft een eerbiedige houding wanneer hij instructies krijgt. [D.31]

 

 

 

Een vreedzaam beroep uit te oefenen

 

Vijf soorten van handel moeten door een leek niet worden uitgeoefend: handel in wapens; handel in levende wezens; handel in vlees; handel in bedwelmende middelen; handel in vergif. [A.V.177]

 

“Jagers, slachters, vallenzetters, wreedaards gaan na de dood naar de hel of zij worden herboren als dier.” [Vin.III.203].

Dezelfde pijnlijke gevolgen zijn er ook voor dierentemmers, lasteraars, bedriegers, echtbrekers en toekomstvoorspellers.

 

Werkgever - werknemer

 

Op vijf manieren moet een baas voor zijn (huis)bedienden en werknemers zorgen: Hij geeft hun werk in overeenstemming met hun bekwaamheid. Hij geeft hun voedsel en loon. Hij zorgt voor hen bij ziekte. Hij deelt alle lekkernijen met hen. Hij geeft hun nu en dan verlof. [D.31]

 

De bedienden en werknemers tonen hun medeleven met de baas op vijf manieren: Zij staan vóór hem op. Zij gaan na hem slapen. Zij nemen alleen wat is gegeven. Zij vervullen hun plichten goed. Zij houden zijn goede naam en faam oprecht. [D.31]

 

Zijn verwanten te helpen

 

Het is eigenlijk vanzelfsprekend dat men zijn verwanten helpt tijdens het leven. Het hoeft geen verder commentaar.

De verwanten kan men ook na de dood nog helpen. Wanneer men namens de gestorvenen spijzen en drank, of kleren aan de Orde aanbiedt, dan komt dat de doden ten goede. Men denkt daarbij vol mededogen aan de verwanten die heengegaan zijn, met de woorden: “Toen hij/zij nog in leven was, deed hij/zij zulke goede daden voor me, beschermde me, gaf me opvoeding, rijkdom etc.” Of men denkt: “Dat behoort jullie toe; mogen de verwanten gelukkig zijn.” En verder denkt men: “Zoals regenwater vanaf een berg omlaag naar de vlakte stroomt, evenzo komt datgene wat hier gegeven is, de dode ten goede. Zoals de beken en rivieren de oceaan vullen, evenzo komt datgene wat hier gegeven wordt, de dode ten goede.” [zie: Khp.7. Tirokudda Sutta]

 

De gave die in naam van de dode aan de Ariyasangha is gegeven, heeft onmiddellijke uitwerking en strekt de dode lange tijd tot heil. Het is de plicht van verwanten gaven te geven namens de doden. [A.X.177]. Hierbij is degene die de gave ontvangt, belangrijker dan de gave zelf. Een kleine gave aan een van de vier soorten heiligen heeft meer resultaat dan een grote gift aan een wereldling.

 

De gaven komen niet onmiddellijk alle doden ten goede. Degenen die herboren zijn in de wereld van de hellen, of die als dier, als mens of als god herboren zijn, hun komt zo’n gave niet direct ten goede. Maar wie als peta herboren is, hem/haar komt zo’n gave ten goede. Andere wezens moeten eerst sterven voordat zij de mogelijkheid hebben in een betere sfeer herboren te worden. Petas kunnen direct van de peta-wereld naar een gelukkige sfeer gaan. Daarom kan de verdienste van de gave hun wel direct ten goede komen. En als gaven gegeven worden namens een gestorven verwant(e), en die is niet in de peta-wereld, dan genieten andere verwanten in die wereld ervan. Het komt niet voor dat er geen gestorven verwanten in die sfeer zijn. En verder blijft de gever zelf niet verstoken van de vrucht van het geven. [A.X.177]

 

Het verhaal over Sanuvasin

 

Het volgende is een mooi voorbeeld over geven aan gestorven verwanten:

 

Heel lang geleden keerde een prins te Varanasi van het park terug naar het paleis. Onderweg zag hij een Pacceka-Boeddha met naam Sunetta. Deze laatste was op zijn ronde voor aalmoezen, maar de prins sprak hem met ruwe woorden toe.

Het gevolg hiervan kwam direct. De prins voelde een hevig branden van zijn lichaam. Hij stierf en werd herboren in de grote hel Avīchi. Toen de tijd daar afgelopen was, werd hij wedergeboren als een peta. En in deze Boeddha-periode werd hij herboren in een vissersdorp.

Hij was zich echter bewust van vroegere levens en daarom ging hij niet met anderen op visvangst. Hij gooide de vissen die zij meebrachten, terug in de zee. Zijn verwanten joegen hem toen het huis uit. Maar zijn broer bleef hem goedgezind.

Door toedoen van de Eerwaarde Ānanda werd de weggejaagde man een monnik. En hij bereikte het vierde niveau van heiligheid: hij werd een Arahant. Samen met twaalf monniken leefde hij toen op een berg.

Zijn verwanten werden na de dood herboren als petas. Zijn vader en moeder voelden zich beschaamd dat zij hem toen uit het huis hadden gezet. Zij stuurden zijn peta-broer naar de Arahant. De peta-broer maakte zich aan de Arahant bekend met de woorden: “Eerwaarde Heer, ik ben uw broer, herboren als peta. Ook uw moeder en vader zijn diep ongelukkige wezens in de wereld van Yama. Omdat zij verkeerde daden deden, gingen zij van hier naar de peta-wereld. Zij zijn mismaakt, naakt en vol angst. Wees a.u.b. genadig en vol mededogen. Geef een gave en schrijf de verdienste ervan aan ons toe. Dan zal het beter met ons gaan.”

Toen de Ouderling en de twaalf andere monniken hun rondgang voor aalmoezen beëindigd hadden, kwamen zij op dezelfde plaats samen om een maaltijd klaar te maken. De Ouderling sprak hen aldus toe: “Geeft mij wat jullie hebben ontvangen. Ik zal een maaltijd gereed maken voor de Orde, uit mededogen met mijn verwanten.”

Zij stemden ermee in. De Ouderling nodigde de andere monniken uit; en toen hij de maaltijd opdiende, droeg hij de verdienste van de gave op aan zijn moeder, vader en broer met de woorden: “Moge dit voor mijn verwanten zijn; mogen mijn familieleden gezegend zijn.” Onmiddellijk na deze overdracht van verdienste was er voedsel voor de petas, zuiver, smakelijk en goed klaargemaakt.

De broer die nu knap, sterk en gelukkig was, zei toen: “Eerwaarde Heer, er is voldoende voedsel, maar kijk, wij zijn naakt. Heer, maak dat wij kleren krijgen.”

De Ouderling raapte hierop enkele flarden van weggegooide kleren op, naaide ze aaneen tot gewaden en gaf ze aan de Orde. Bij het aanbieden van deze gave droeg hij de verdienste ervan op aan zijn moeder, vader en broer, met de woorden: “Moge dit voor mijn verwanten zijn; mogen mijn familieleden gezegend zijn.”

Onmiddellijk na deze overdracht van verdienste werden kleren geproduceerd voor de petas. En de broer, met mooie kleren aan, toonde zich aan de Ouderling met de woorden: “Eerwaarde Heer, wij hebben nu meer kleren dan er in dit koninkrijk zijn. Ze zijn van zijde en van wol, van vlas en van katoen; het zijn er veel en ze zijn kostbaar. En ze hangen in de lucht. Eerwaarde Heer, wij hadden nog graag een huis.”

De Ouderling bouwde een hut van bladeren en gaf ze aan de Orde. Bij het aanbieden van deze gave droeg hij de verdienste ervan op aan zijn moeder, vader en broer, met de woorden: “Moge dit voor mijn verwanten zijn; mogen mijn familieleden gezegend zijn.”

Onmiddellijk na deze overdracht van verdienste werden huizen geproduceerd voor de petas. Het waren mooie gebouwen met voorraadkamers. En de peta-broer zei: “Eerwaarde Heer, bij de mensen zijn niet zulke woningen als wij hier hebben. Wij hebben nu huizen zoals bij de devas. Maar Heer, zorg ervoor dat wij een slok water kunnen drinken.”

De wijze Ouderling vulde hierop een waterpot en bood die aan de Orde aan. Bij het aanbieden van deze gave droeg hij de verdienste ervan op aan zijn moeder, vader en broer, met de woorden: “Moge dit voor mijn verwanten zijn; mogen mijn familieleden gezegend zijn.”

Onmiddellijk na deze overdracht van verdienste werd drinkwater voor de petas geproduceerd. Er waren vier diepe vijvers met een goede wal en helder water. Het water was koel en rook aangenaam. En de vijvers waren bedekt met lotussen en waterlelies.

Nadat zij een bad hadden genomen en gedronken, verschenen zij voor de Ouderling en zeiden: “Eerwaarde Heer, wij hebben genoeg water, maar onze voeten doen pijn en zitten vol kloven. Als wij buiten rondgaan, stappen wij op het grind en op doornen van struiken. Heer, zorg ervoor dat wij een voertuig krijgen.”

De Ouderling nam een schoen en bood die aan de Orde aan. Bij het aanbieden van deze gave droeg hij de verdienste ervan op aan zijn moeder, vader en broer, met de woorden: “Moge dit voor mijn verwanten zijn; mogen mijn familieleden gezegend zijn.”

Onmiddellijk na deze overdracht van verdienste werd een rijtuig voor de petas geproduceerd. Hierin kwamen zij tot bij de Ouderling en zeiden: “Eerwaarde Heer, ten gevolge van uw mededogen zijn wij nu voorzien van voedsel en kleren. 0ok kregen wij een huis, drinkwater en een voertuig. Heer, wij komen om u die vol mededogen bent, eer te betonen.”

De Ouderling vertelde dit voorval aan de Verhevene die het tot leerthema maakte. [Petavatthu III.2]

 

 

2. Heil en zegen voor het hiernamaals

 

Behalve de twee schatten van vertrouwen en deugdzaamheid heeft de Boeddha nog drie andere schatten vermeld, namelijk de schat van weten, de schat van vrijgevigheid (meesterschap in vrijgevigheid) [A.VIII.54] en de schat van wijsheid (meesterschap in wijsheid). [A.VIII.54]

 

 

 

Het geluk

 

Vier soorten van geluk kan het in het genot van de zintuigen levende gezinshoofd af en toe verkrijgen, namelijk:

het geluk van het bezitten,

het geluk van het genot,

het geluk van vrijheid van schulden,

het geluk van onberispelijkheid. [A.IV.62]

 

Het geluk van bezitten bestaat hierin: een zoon uit goede familie bezit schatten die hij door eigen inspanning en vlijt rechtmatig, op eerlijke manier heeft verworven. En hij ondervindt geluk en vreugde bij de gedachte dat hij schatten bezit die hij door eigen inspanning en vlijt, op eerlijke manier verworven heeft. Dat is het geluk van bezitten. [A.IV.62]

 

Het geluk van het genot bestaat hierin: een zoon uit goede familie geniet van de schatten die hij door eigen inspanning en vlijt, op eerlijke manier heeft verworven, en hij doet goede werken. Bij het denken daaraan ondervindt hij geluk en vreugde. Dat is het geluk van het genot. [A.IV.62]

 

Het geluk van vrijheid van schulden bestaat hierin: een zoon uit goede familie is niemand iets verschuldigd, noch veel noch weinig. En bij het denken eraan dat hij niemand iets schuldig is, noch veel noch weinig, ondervindt hij geluk en vreugde. Dat is het geluk van vrijheid van schulden. [A.IV.62]

 

Het geluk van onberispelijkheid bestaat hierin: een edele jongeling heeft onberispelijke daden verricht in werken, woorden en gedachten. Bij het denken daaraan ondervindt hij geluk en vreugde. Dat is het geluk van onberispelijkheid. [A.IV.62]

 

Deze vier soorten van geluk kan het gezinshoofd dat in het genot van de zintuigen leeft, af en toe verkrijgen. [A.IV.62]

 

Wie denkt aan het geluk van de vrijheid van schulden, en het geluk van het bezitten, wie ook de vreugden van het genot kent, en dat alles wijs onderzoekt, ziet duidelijk het geluk van beide soorten en weet dat dit geluk van de wereld geen zestiende waard is van het geluk van onberispelijkheid. [A.IV.62]

 

“Wanneer nood ontstaat, is het goed om vrienden te hebben. Goed is het om tevreden te zijn met wat beschikbaar is. Goed is verdienste te hebben als het leven ten einde gaat. Goed is het vermijden van alle kwaad.” [Dhp. 23 Nāga vagga, vers 331]

 

“Goed in deze wereld is het te zorgen voor moeder. Ook goed in deze wereld is te zorgen voor vader. Goed is te zorgen voor asceten. Ook is goed te zorgen voor de Edelen.” [Dhp. 23 Nāga vagga, vers 332]

 

“Goed is het hebben van deugd tot op oude leeftijd. Goed is het hebben van onwrikbaar vertrouwen. Goed is het verwerven van wijsheid. Goed is het om geen kwaad te doen.” [Dhp. 23 Nāga vagga, vers 333]

 

Laat men zich oefenen in daden van verdiensten

die langdurend geluk opleveren:

edelmoedigheid, een leven in evenwicht,

en het ontwikkelen van liefdevolle vriendelijkheid.

Door deze drie dingen te cultiveren

brengen daden geluk.

De wijze wordt herboren in gelukzaligheid

in een gelukkige wereld zonder zorgen.

[It. 22; vgl. A.VII.58.II]

Het pad naar overwinning voor lekenvolgelingen

 

“Voor zover de edele volgeling de vier ondeugden in zijn gedrag heeft uitgeroeid, voor zover hij geen euvele daden begaat op vier manieren, voor zover hij niet de zes kanalen najaagt om zijn vermogen te verkwisten, door deze slechte dingen te vermijden betreedt hij het pad dat leidt naar overwinning in beide werelden. Hij is in deze wereld begunstigd en ook in de wereld hierna. Na de dood wordt hij in een gelukkige sfeer geboren, in een hemel. [D.31]

Edele vooruitgang

 

Een edele volgeling(e) die in vijf dingen een vooruitgang maakt, die maakt een edele vooruitgang, kiest voor zich het meest waardevolle en het beste. Die vijf dingen zijn: de vooruitgang in vertrouwen, in deugdzaamheid, in weten, in vrijgevigheid en in wijsheid.

Vertrouwen, deugdzaamheid, ook vooruitgang in ontzegging, in weten en in wijsheid, zo’n deugdzame lekenvolgeling(e) die rein van zeden is, bereikt al in dit leven wat wezenlijk is. [A.V.63-64]

 

2.1. De schat van weten

 

“De schat van weten bestaat hierin: De edele volgeling bezit rijk weten, hij is een drager van weten, heeft groot weten verzameld. En de leringen die in het begin voortreffelijk zijn, die in het midden voortreffelijk zijn, en die aan het einde voortreffelijk zijn, die naar de zin en naar het woord een heel volmaakt gezuiverd heilig leven verkondigen, naar die leringen heeft hij vaak geluisterd, ze zich eigen gemaakt, de tekst ervan geleerd, ze in de geest overwogen en ze wijs begrepen.” [A.V.47]

 

 

 

Leek - asceten en brahmanen

 

Op vijf manieren moet een gezinshoofd zorgen voor asceten en brahmanen: door vriendelijke daden; door vriendelijke woorden; door vriendelijke gedachten; door open huis voor hen te houden; en door in hun materiële noden te voorzien. [D.31]

 

De asceten en brahmanen tonen hun medeleven dan op zes manieren: Zij weerhouden hem van het kwade. Zij overtuigen hem ervan goed te doen. Zij zijn hem genegen met een vriendelijk hart. Zij laten hem horen wat hij nog niet wist. Zij maken duidelijk wat hij reeds wist. En zij tonen hem het pad naar een hemelse staat van bestaan.” [D.31]

 

 

 

De zaak

 

Waarom lukt de ene zaak en de andere niet? Waarom gaat de ene zaak niet naar wens en de andere wel?

 

Iemand gaat naar een asceet of brahmaan en vraagt wat deze nodig heeft. Maar hij geeft niets. Wanneer die persoon na de dood hier wordt wedergeboren, dan mislukt hem iedere zaak wat hij ook verricht.

Iemand gaat naar een asceet of brahmaan en vraagt wat deze nodig heeft. Wat hij aanbiedt geeft hij niet naar wens. Wanneer hij na de dood hier wordt wedergeboren, dan gaat zijn zaak niet naar wens, wat hij ook verricht.

Iemand gaat naar een asceet of brahmaan en vraagt wat deze nodig heeft. Wat hij aanbiedt, geeft hij naar wens. Wanneer die persoon na de dood hier wordt wedergeboren, dan gaat zijn zaak naar wens, wat hij ook verricht.

Iemand gaat naar een asceet of brahmaan en vraagt wat deze nodig heeft. Wat hij aanbiedt, is meer dan wat gewenst is. Wanneer die persoon na de dood hier wordt wedergeboren, dan gaat zijn zaak beter dan hij wenste. [A.IV.79]

 

2.2. De schat van vrijgevigheid

 

Wat is de schat van vrijgevigheid? - Een edele volgeling leeft in het huis met een gemoed dat vrij is van de smet van gierigheid. Hij is vrijgevig en geeft met open handen, hij geeft graag, is de behoeftigen toegedaan en heeft vreugde aan het uitdelen van gaven. Dit wordt ook meesterschap in vrijgevigheid genoemd. [A.IV.61; A.V.47; A.VIII.54]

 

De gierigen zijn niet gelukkig

 

Dwazen verheugen zich niet in de liefdadigheid van anderen en gaan naar de lagere werelden. De wijzen verheugen zich in de liefdadigheid van andere mensen, en door waardering delen zij in de verdienste die anderen hebben verworven en gaan zij naar de verblijfplaats van de devas. [zie Dhp. verhaal XIII:10 en vers 177]

 

Edelmoedig en vrijgevig te zijn

 

Geven, vrijgevigheid is een grote deugd; het is een van de grootste zegeningen.

Geven aan de Boeddha en aan de heiligen heeft onnoemelijk veel verdiensten. Geven aan anderen heeft eveneens veel verdiensten. Geven is een kenmerk van de in de stroom getredene. Geven behoort ook tot de volmaaktheden.

 

Geven brengt veel verdiensten die een goede basis zijn voor een toekomstig bestaan. Degene die vrijgevig is, wordt geprezen door de goden.

De verdiensten van geven kunnen niet weggenomen worden. Niet alleen de ontvanger maar ook de gever krijgt veel. Door vrijgevigheid kan men een lang leven krijgen, schoonheid, kracht, geluk, eer en wedergeboorte in een van de hemelen.

 

Vrijgevigheid behoort tot de vier weldadige acties en tot de drie soorten van verdienste.

Het belangrijkste bij geven is niet de daad op zich, maar de intentie erachter. Geven geschiedt niet alleen lichamelijk, maar kan ook gebeuren door spreken en denken: een vriendelijk woord, een glimlach, een gemoed vol liefdevolle vriendelijkheid.

Geven is ook: het wegnemen van angst, d.w.z. handelen op zo’n manier dat andere levende wezens niet bang voor ons hoeven te zijn. Dit kan door de vijf regels van goed gedrag na te volgen en door de praktische toepassing van mettā.

Vrijgevigheid moet niet alleen beoefend worden ten opzichte van mensen. Maar ook dieren en alle wezens die van onze gaven kunnen profiteren, moeten wij deel laten hebben aan onze vrijgevigheid. Er zijn genoeg mogelijkheden om materiële zaken te geven zoals het steunen van monniken, het geven aan armen, hongerigen enz.

 

Er zijn drie soorten gevers: (1) Zij die het minder goede weggeven en het betere houden. Zij zijn degenen die geven als tot dienaren. (2) Zij die delen met anderen wat zij hebben, of het nu goed is of niet. Zij zijn degenen die geven als tot een vriend. (3) Zij die geven wat goed is en die het minder goede voor zichzelf houden. Zij zijn degenen die geven als een meester, als een heer.

Rijke mensen die niet graag geven, zijn als regenwolken die zich niet openen boven droge grond. Degenen die van hun overvloed aan enkelen geven, zijn als regenwolken die neer regenen over sommige gebieden. Zij die zonder onderscheid van kaste, volk, kleur, ras of wat dan ook geven aan allen, zijn als wolken die neer regenen over alle delen van het land en alle plantengroei besproeien.

 

Bij het geven moet men steeds gelukkig en tevreden zijn op elk moment van het geven: bij het aanstalten maken van de gave, bij het geven zelf en erna. Alleen zo komt het volle heil van het geven aan degene die geeft.

Het voordeel van een dergelijk geven is vijfvoudig: men wordt dierbaar aan velen; men wint het gezelschap van de goeden; men krijgt een goede naam; men vervult een van de plichten van de leek; en men vaart wel na de dood.

De Boeddha prees het geven van aalmoezen, speciaal aan heiligen. Gaven aan heiligen brengen rijke vrucht. Degene die aangename dingen aan heiligen geeft, ontvangt aangename dingen. [A.III.49].

 

Als men voedsel geeft, dan geeft men vier dingen, namelijk: lang leven, schoonheid, geluk en kracht. En door het geven daarvan zal men zelf een lang leven, schoonheid, geluk en kracht hebben, in de menselijke of in de goddelijke sfeer van bestaan.

 

Gaven zijn goed gegeven als zij overhandigd worden met respect, met waardigheid, eigenhandig en met geloof in de uitwerking van de gave, d.w.z. vertrouwen in het moreel resultaat ervan.

Zelfs als men de restjes van het eten in een vijver gooit met de wens: ‘Mogen de levende wezens erin zich ermee voeden,’ zelfs dit is een bron van verdienste, hoeveel te meer dan een gave aan mensen.

 

In een Boeddhaloos tijdperk (suñña-kappa) zijn er weinig mogelijkheden dat vrijgevigheid veel vruchten zal dragen. Er is dan immers geen Ariyasangha, geen veld van (grote) verdienste. Maar het is niet zo dat in zo'n periode helemaal geen verdienste verworven kan worden.

 

Er zijn vijf soorten van tijdelijk geven: 1) het geven aan gasten; 2) het geven aan degenen die op het punt staan een reis te maken; 3) het geven aan zieken; 4) het geven aan hongerigen; 5) het geven aan deugdzamen.

 

Iemand die genoeg heeft, zou eraan moeten denken dat alleen datgene werkelijk goed bewaard is wat gegeven wordt. De Boeddha legde uit dat iedereen die weelde, rijkdom, invloed e.d. bezit, die staat bereikt heeft omdat hij of zij in het verleden gaven heeft gegeven, de waarheid heeft gesproken en zich bedwongen heeft. Geven maakt dus niemand arm.

Het bovenstaande betekent dus in feite dat armoedebestrijding zou moeten beginnen met aan de mensen te leren vrijgevig te zijn en vertrouwen te hebben in de morele goede gevolgen ervan.

 

De hoogste gave in de wereld is de gave van de leer. Zij overtreft alle andere gaven. [Dhp.354].

 

Toewijding van de goede werken aan andere wezens

 

Behalve materiële zaken kan men ook de verdienste van zijn of haar goede werken aan anderen geven. Men kan dan bijvoorbeeld als volgt denken:

 

“Moge de verdienste, door mij gedaan,

nu of op een andere tijd,

gedeeld worden met alle levende wezens hier,

oneindig, onmetelijk.

 

Door vreugde te ondervinden in deze zaak,

deze gave van verdienste, door mij gegeven,

mogen alle levende wezens steeds een leven leiden

dat gelukkig is en vrij van haat.

Mogen zij het veilige pad vinden

en mogen hun goede wensen allemaal slagen.”

 

Men kan natuurlijk ook een beperkte keuze maken, door bijvoorbeeld de verdiensten van goede werken op te dragen aan ouders, familieleden, vrienden, plaatselijke godheden.

 

Meer over vrijgevigheid, zie de bloemlezing: Dana, geven, vrijgevigheid

 

 

 

2.3. De schat van wijsheid

 

“De schat van wijsheid bestaat hierin: De edele jongeling bezit wijsheid, hij is uitgerust met die wijsheid die het ontstaan en vergaan begrijpt, de edele wijsheid, de doordringende, die leidt naar volledige vernietiging van het lijden.” [A.V.47] Dit wordt ook meesterschap in wijsheid genoemd. [A.VIII.54]

 

Wat nu is meesterschap in wijsheid?

Wiens gemoed door ongeremde begerigheid beheerst wordt, die doet wat hij niet zou moeten doen, en wat hij moest doen, dat laat hij achterwege. Wanneer hij doet wat hij niet zou moeten doen, en achterwege laat wat hij moest doen, dan verdwijnen bij hem eer en geluk. Wiens gemoed door ergernis beheerst wordt, - door starheid en matheid, - door opgewondenheid en gewetensonrust, - door twijfel, die doet wat hij niet zou moeten doen, en hij laat achterwege wat hij wel moest doen. In dat geval verdwijnen bij hem eer en geluk.

Als de edele volgeling de ongeremde begerigheid als een bezoedeling van het gemoed onderkent, dan overwint hij die ongeremde begerigheid, deze bezoedeling van het gemoed. En als hij ergernis, starheid en matheid, opgewondenheid en gewetensonrust, en twijfel heeft onderkend als bezoedelingen van het gemoed, dan overwint hij die bezoedelingen van het gemoed. En als de edele volgeling deze bezoedelingen van het gemoed als zodanig heeft onderkend en overwonnen, dan geldt hij als groot aan wijsheid, rijk aan wijsheid, met helder inzicht, volmaakt in wijsheid.

Dat noemt men meesterschap in wijsheid. [A.IV.61]

 

 

Smetteloos van gedrag te zijn; afkerig te zijn van het kwade; van het kwade af te zien

 

Smetteloos van gedrag te zijn; afkerig te zijn van het kwade; van het kwade af te zien zijn grote zegeningen. [Sn. 263-264]

Juist gedrag is behandeld in deel 2. Het ethische proces van het Boeddhisme is bedoeld om de mens te bevrijden van het leed van onvoldaanheid (dukkha) en om hem naar het hoogste geluk (Nibbāna) te brengen. Hierbij is door de Boeddha de nadruk gelegd op het verwijderen van de belangrijkste ondeugden: gehechtheid, kwaadwil en onwetendheid (lobha, dosa, moha).

Van het kwade af te zien kan o.a. door de ontwikkeling van de geest. (zie: Meditaties, contemplaties en vertrouwen) Door het ontplooien van de vier goddelijke staten (Brahma vihara): liefdevolle vriendelijkheid, mededogen, medevreugde en gelijkmoedigheid (mettā, karunā, muditā, upekhā) krijgt men inwendige harmonie en vrede met anderen. Zij zijn erg belangrijk. Het is beter vriendelijk en niet-agressief te zijn dan intellectuele kennis te hebben van de leer.

 

Het doordringen van de hemelrichtingen met een hart dat vervuld is van liefdevolle vriendelijkheid, mededogen, medevreugde en gelijkmoedigheid wordt de onmetelijke bevrijding van het hart genoemd. [M.43]

 

Standvastig te zijn in het goede

 

Wij moeten ons inspannen om het goede dat wij al hebben, te behoeden, te bewaren en verder te ontwikkelen. (Zie: De vier juiste inspanningen)

 

 

 

 

 

De leek en omgang met monniken

 

De edele volgeling verzorgt de gemeenschap van de monniken met kleding, met voedsel, met een verblijfplaats of slaapplaats, met medicijnen.” [A.IV.60]

Bij zulke mensen wordt hun zedelijke verdienste dag en nacht voortdurend groter. En wie iets goeds heeft gedaan, stijgt omhoog naar de hemel." [A.IV.60]

 

Aanbieden van voedsel

 

Een edele lekenvolgeling(e) die voedsel aanbiedt, geeft de ontvanger viervoudige zegen, en wel: hij of zij geeft lang leven, geeft schoonheid, geeft geluk, geeft kracht.

En doordat men lang leven geeft, krijgt men zelf een lang hemels of menselijk leven; doordat men schoonheid geeft, krijgt men zelf hemelse of menselijke schoonheid; doordat men geluk geeft, krijgt men zelf hemels of menselijk geluk; doordat men kracht geeft, krijgt men zelf hemelse of menselijke kracht. Een edele lekenvolgeling(e) die voedsel aanbiedt, geeft de ontvanger deze viervoudige zegen." [A.IV.57-58]

 

"Het goed gekookte eten dat men geeft,

het zuivere, uitgezochte, goed gekruide,

als men dat aan oprecht levenden als gave aanbiedt,

met een edel gedrag, hoge geestelijke grootte,

en zo verdienste aan verdienste rijgt,

- een dergelijke gave van voedsel brengt heel rijke vrucht,

en wordt door de Kenner der werelden ook geprezen.

Die zeer gelukkig gestemd door het leven gaan

en een dergelijk offer steeds herdenken,

de smet van gierigheid aan de wortel vellend,

zij gaan zonder verwijten heen in een hemelse wereld." [A.IV.57]

 

"Wie aan zelfbedwongenen die leven van de gaven van anderen, te juister tijd in eerbied voedsel geeft, die geeft hun viervoudige grote zegen: een lang leven, schoonheid, geluk en kracht.

Degene echter die schoonheid geeft, een lang leven, geluk en kracht, verwerft voor zich aanzien en een lang leven, overal daar waar hij in het bestaan treedt." [A.IV.58]

 

Stromen van verdienste

 

Naar iemand die vol inzicht is, die aan een monnik die vertoeft in de onbegrensde concentratie van het gemoed, voedsel, drank en kleding geeft, en dekens, slaapplaats, bed schenkt, vloeien stromen van verdienste, stromen van het heilzame. Zij brengen zegen, produceren geluk, leiden naar de hemel, leiden naar het gewenste, verheugende, aangename, naar heil en zegen.

Het is moeilijk de verdienste van de edele volgeling die met deze stromen van verdienste, stromen van het heilzame beleend is, af te wegen en te zeggen hoe groot de stroom van verdienste is. Maar het is een onmetelijke, grenzeloze, geweldige volheid van verdienste.

Juist zoals het niet mogelijk is om het water van de grote oceaan te meten en te zeggen hoeveel schepmaten water erin zijn, maar men het water erin als een onmetelijke, grenzeloze, geweldige massa water beschouwt, evenzo kan men bezwaarlijk de stroom van verdienste afwegen van iemand die met deze vier stromen van verdienste beleend is. Maar men rekent het gewoon als een onmetelijke, grenzeloze, geweldige volheid van verdienste.

Zoals de rivieren, woonplaats van veel vissen, in grote getale in de zee uitmonden, in dat water dat zo onmetelijk groot is, dat veel kleinoden herbergt en veel verschrikkelijks, - evenzo vloeien de stromen van verdienste naar de mens toe die vol inzicht is, die voedsel, drank en kleding geeft, en dekens, slaapplaats, bed schenkt. [A.IV.51; A.V.45]

 

Een man of vrouw geeft geen voedsel, drank, kleding, sandalen, bloemenkransen, reukwerken, zalf, bed, onderdak en licht aan monniken of goden. Ten gevolge van zulke wilsacties verschijnt die persoon na de dood in een staat van ellende. En indien hij of zij na de dood in de menselijke staat geboren wordt, dan is die persoon arm.

Dit is de weg die leidt naar armoede, namelijk het niet geven van voedsel, drank, kleding, sandalen, bloemenkransen, reukwerken, zalf, bed, onderdak en licht aan monniken of goden. [M.135]

 

Maar wie voedsel, drank, kleding, sandalen, bloemenkransen, reukwerken, zalf, bed, onderdak en licht geeft aan monniken en goden, ten gevolge van zulke wilsacties verschijnt die persoon na de dood in een gelukkige bestemming, in een hemelse wereld. En indien hij of zij na de dood in de menselijke staat geboren wordt, dan is die persoon rijk.

Dit is de weg die leidt naar rijkdom, namelijk het geven van voedsel, drank, kleding, sandalen, bloemenkransen, reukwerken, zalf, bed, onderdak en licht aan monniken en goden. [M.135]

 

Religieuze gesprekken te voeren op passende tijden.

 

Omdat de leer een diepgaand onderwerp is, is oprechte inspanning nodig om ze juist te begrijpen en om ze voor het praktische leven toe te passen. Dit kan gemakkelijker door middel van gesprekken of eventueel door briefwisseling met anderen die een grondige kennis hebben van de leer. Zonder de hulp van wijze monniken of ervaren leken is het erg moeilijk om de leer in praktijk te brengen.

Ook kan men zich verdiepen in de leer door erover te lezen of vertalingen van leerreden te bestuderen.

 

“Wie de Dhamma in zich opneemt, vertoeft in geluk met een vredige geest. De wijze verheugt zich steeds in de leer die door de edelen (Arahants) geopenbaard is.” [Dhp.79]

 

Een man of vrouw bezoekt een monnik of godheid en vraagt dan niet: “Wat is heilzaam en wat is onheilzaam? Wat moet gecultiveerd worden en wat niet? Welke daden hebben nadelige gevolgen? Of welke daden leiden naar geluk en welzijn?” Ten gevolge van zulke wilsacties verschijnt die persoon na de dood in een staat van ellende. En indien hij of zij na de dood in de menselijke staat geboren wordt, dan is die persoon dom.

Dit is de weg die leidt naar domheid, namelijk het nalaten van vragen stellen. [M.135]

 

Maar wie een monnik of godheid bezoekt en dan wel vraagt: ‘Wat is heilzaam en wat is onheilzaam? Wat moet gecultiveerd worden en wat niet? Welke daden hebben nadelige gevolgen? Of welke daden leiden naar geluk en welzijn?’ ten gevolge van zulke wilsacties verschijnt die persoon na de dood in een gelukkige bestemming, in een hemelse wereld. En indien hij of zij na de dood in de menselijke staat geboren wordt, dan is die persoon wijs.

Dit is de weg die leidt naar wijsheid, namelijk het stellen van vragen aan monnik of godheid. [M.135]

 

Drie soorten toehoorders

 

Drie mensen zijn in de wereld te vinden, namelijk: de mens met leeg verstand; de mens wiens verstand op de schoot lijkt; en de mens met vol verstand.

Wie heeft een leeg verstand? – Iemand gaat vaak naar het klooster om bij de monniken naar de leer te luisteren. De monniken zeggen hem de leer op, de leer die mooi is in het begin, mooi in het midden en mooi aan het einde. Zij verkondigen hem het heel volmaakte, gezuiverde pad van zuiverheid naar de zin en naar de woordklank. Terwijl die persoon daar op zijn plek zit, denkt hij niet na over het begin, noch over het midden, noch over het einde van die toespraak. En ook wanneer hij is opgestaan denkt hij er niet over na. Hem noemt men iemand met een leeg verstand. [A.III.30]

 

Wie heeft een verstand dat op de schoot lijkt? - Iemand gaat vaak naar het klooster om bij de monniken naar de leer te luisteren. De monniken zeggen hem de leer op, de leer die mooi is in het begin, mooi in het midden en mooi aan het einde. Zij verkondigen hem het heel volmaakte, gezuiverde pad van zuiverheid naar de zin en naar de woordklank. Terwijl die persoon daar op zijn plek zit, denkt hij wel na over het begin, het midden en het einde van de leerrede. Maar als hij is opgestaan, denkt hij niet na over het begin, noch over het midden, noch over het einde van die toespraak. Hem noemt men iemand wiens verstand op de schoot lijkt. [A.III.30]

 

Wie heeft een vol verstand? - Iemand gaat vaak naar het klooster om bij de monniken naar de leer te luisteren. De monniken zeggen hem de leer op, de leer die mooi is in het begin, mooi in het midden en mooi aan het einde. Zij verkondigen hem het heel volmaakte, gezuiverde pad van zuiverheid naar de zin en naar de woordklank. Terwijl die persoon daar op zijn plek zit, denkt hij na over het begin, het midden en het einde van die leerrede. En ook wanneer hij is opgestaan, denkt hij na over het begin, het midden en het einde van die toespraak. Hem noemt men iemand met vol verstand. [A.III.30]

 

Wanneer iemand die een “holle kop” is, een dwaas die het aan inzicht ontbreekt, ook vaak, steeds weer, naar de monniken gaat, zo iemand voelt zich niet in staat om het begin, het midden en het einde van de leerrede te begrijpen, omdat het hem ontbreekt aan verstand.

Wie inzicht heeft dat gelijk is aan de schoot, is beter dan die persoon. Want steeds wanneer hij naar de monniken gaat, verneemt hij het begin, het midden en het einde van de leerrede zolang hij op zijn plek zit, ook al weet hij buiten niets meer omdat hij het geleerde vergeet.

Maar wie inzicht heeft, overtreft beide anderen. Wanneer deze naar de monniken gaat, omvat hij het begin, het midden en het einde van de leerrede. En wanneer hij op zijn plek zittend, zich de woordklank in het geheugen prent, onthoudt hij die, hij die juist gezind is, de geestelijk onverstoorde mens. Wanneer hij het juiste pad van de waarheid volgt, kan hij het einde van lijden zien. [A.III.30]

 

Gedrag bij bezoek door een monnik

 

Wanneer een monnik een gezin bezoekt, moet men zich correct gedragen.

Men staat op beleefde manier op;

men groet op beleefde manier;

men biedt op beleefde manier een zitplaats aan;

men verbergt niet wat men heeft;

als er veel is, geeft men veel;

als er iets goeds is, geeft men iets goeds;

men geeft vol eerbied, met respect. [zie: A.VII.13]

 

Zichzelf in bedwang te hebben en een heilig leven te leiden

 

Door het navolgen van de vijf regels nemen de smetten van de geest geleidelijk af. Wanneer men dan door het navolgen van de leer zelf de waarheid inziet, komt men in de stroom naar Nibbana. Men is dan op het pad van de heiligen en zeker van de bevrijding, zeker van het hoogste geluk. Maar dat pad naar volmaakte heiligheid zit vol met smetten van de geest die helder inzien belemmeren, vol met boeien die ons kluisteren aan deze wereld van onvoldaanheid, lijden. Om het hoogste niveau van heiligheid te kunnen bereiken, moeten die smetten verwijderd worden, moeten de hindernissen overwonnen worden en van de boeien waaraan men gekluisterd is moet men zich bevrijden. (zie: De boeien, smetten, hindernissen)

 

Door het beheersen van de zintuigen is het mogelijk hevig verlangen, lust te onderdrukken. Dat kan men bijvoorbeeld doen door na te denken over de walgelijkheid van het lichaam.

 

Zichzelf in bedwang te hebben is ook het onderdrukken van traagheid door het opwekken van energie. De volgeling(e) van de Boeddha moet vertrouwen op eigen inspanningen. Er is niemand op deze aarde en ook niemand in de hemel die ons kan helpen en die ons kan bevrijden van de resultaten van eerder door ons verrichte euvele daden.

 

“Waarlijk, door iemand zelf wordt het kwaad gedaan; door iemand zelf wordt men bevlekt. Door iemand zelf wordt het kwaad niet gedaan; waarlijk, door iemand zelf wordt men gezuiverd. Zuiverheid en onzuiverheid zijn afhankelijk van iemand zelf. Niemand zuivert de ander.” [Dhp. 165]

 

Onheilzame en heilzame gewoonten

 

Om het hoge doel te bereiken moeten onheilzame gewoonten en onheilzame bedoelingen opgegeven worden. Hierover de volgende leerrede.

 

Eens zei een dolende asceet dat iemand die de volgende vier eigenschappen heeft, volmaakt is, het hoogste heeft bereikt en onoverwinnelijk is, namelijk: hij verricht geen slechte lichamelijke daden; hij gebruikt geen slechte taal; hij heeft geen slechte bedoelingen; hij verdient zijn levensonderhoud niet op de een of andere slechte manier.

De Boeddha weerlegde die bewering door erop te wijzen dat een baby nog geen voorstelling van lichaam heeft; hoe kan hij dan een slechte daad verrichten. Een baby heeft geen voorstelling van taal; hoe kan hij dan slechte taal gebruiken. Een baby heeft geen voorstelling van bedoeling; hoe kan hij dan slechte bedoelingen hebben. Een baby heeft geen voorstelling van levensonderhoud; hoe kan hij dan zijn levensonderhoud op een slechte manier verdienen. Een baby zou dus volgens de bewering van de dolende asceet een volmaakte heilige zijn. [M.78]

 

Maar iemand die de volgende tien eigenschappen bezit, is volmaakt in het heilzame; die heeft het hoogste bereikt, is onoverwinnelijk.

Eerst moet begrepen worden wat onheilzame gewoonten en onheilzame bedoelingen zijn, waarin onheilzame gewoonten en onheilzame bedoelingen ontstaan en waar onheilzame gewoonten en onheilzame bedoelingen hier volledig worden opgeheven. Iemand die op deze manier oefent, oefent zich in de weg naar het opheffen van onheilzame gewoonten en onheilzame bedoelingen.

Verder moet begrepen worden wat heilzame gewoonten en heilzame bedoelingen zijn, waarin heilzame gewoonten en heilzame bedoelingen ontstaan en waar heilzame gewoonten en heilzame bedoelingen hier volledig worden opgeheven. Iemand die op deze manier oefent, oefent zich in de weg naar het opheffen van heilzame gewoonten en heilzame bedoelingen.

 

Onheilzame gewoonten zijn: onheilzame lichamelijke daden, onheilzame daden in taal, en slechte levenswijze.

Die onheilzame gewoonten ontspringen in de geest. Hoewel de geest veelvuldig is, van verschillende aard en met verschillende aspecten, is er geest die beïnvloed is door begeerte, door haat en door onwetendheid. Daarin ontstaan onheilzame gewoonten.

Onheilzame gewoonten worden volledig opgeheven door het volgende. Men overwint verkeerd lichamelijk gedrag en men ontplooit goed lichamelijk gedrag. Men overwint verkeerd gedrag wat het taalgebruik betreft, en men ontplooit goed gedrag wat het taalgebruik betreft. Men overwint verkeerd geestelijk gedrag en men ontplooit goed geestelijk gedrag. Men overwint verkeerde levenswijze en verwerft zijn levensonderhoud door juiste levenswijze. Op die manier worden onheilzame gewoonten volledig opgeheven.

 

En hoe oefent men zich in de weg naar het opheffen van onheilzame gewoonten? Men spant zich in om nog niet ontstane slechte, onheilzame geestelijke toestanden niet te laten ontstaan. Men spant zich in om reeds ontstane slechte, onheilzame geestelijke toestanden te overwinnen. Men spant zich in om nog niet ontstane heilzame geestelijke toestanden te laten ontstaan. Men spant zich in om reeds ontstane heilzame geestelijke toestanden te behouden, te laten groeien, toenemen, te ontplooien en te vervolmaken.

Iemand die zo oefent, oefent zich op de weg naar de opheffing van onheilzame gewoonten.

 

Wat zijn heilzame gewoonten? - Dat zijn heilzame daden in lichaam, heilzame daden in taalgebruik, en de zuivering van de levenswijze.

Hoe ontstaan die heilzame gewoonten? Ze ontstaan in de geest. Hoewel de geest veelvuldig is, van verschillende aard en met verschillende aspecten, bestaat er geest die niet beïnvloed is door begeerte, niet beïnvloed is door haat en niet beïnvloed is door onwetendheid.

Waar worden die heilzame gewoonten volledig opgeheven? – Men is deugdzaam, maar men identificeert zich niet met die deugdzaamheid. Men begrijpt overeenkomstig de werkelijkheid de bevrijding van het hart, de bevrijding door wijsheid, waarin die heilzame gewoonten volledig opgeheven worden.

En hoe oefent men zich in de weg naar de opheffing van heilzame gewoonten? - Men spant zich in om nog niet ontstane slechte, onheilzame toestanden van de geest niet te laten ontstaan. Men spant zich in om reeds ontstane slechte, onheilzame geestelijke toestanden te overwinnen. Men spant zich in om nog niet ontstane heilzame geestelijke toestanden te laten ontstaan. Men spant zich in om reeds ontstane heilzame geestelijke toestanden te behouden, te laten groeien, toenemen, te ontplooien en te vervolmaken.

Wat zijn onheilzame bedoelingen? Het is de bedoeling van zinsverlangen, de bedoeling van kwaadwil en de bedoeling van wreedheid. Die onheilzame bedoelingen ontstaan in de geest. Er is waarneming van zinsverlangen, waarneming van kwaadwil en waarneming van wreedheid. Daaruit ontstaan onheilzame bedoelingen.

Waar worden die onheilzame bedoelingen volledig opgeheven? - Men treedt, afgescheiden van zinsverlangen, afgescheiden van onheilzame geestestoestanden, binnen in het eerste jhana.

Hoe oefent men zich in de weg naar opheffing van onheilzame bedoelingen? – Men spant zich in om nog niet ontstane slechte, onheilzame toestanden van de geest niet te laten ontstaan. Men spant zich in om reeds ontstane slechte, onheilzame geestelijke toestanden te overwinnen. Men spant zich in om nog niet ontstane heilzame geestelijke toestanden te laten ontstaan. Men spant zich in om reeds ontstane heilzame geestelijke toestanden te behouden, te laten groeien, toenemen, te ontplooien en te vervolmaken.

 

Wat zijn heilzame bedoelingen? - Het zijn de bedoelingen van ontzegging, van niet-kwaadwil en van niet-wreedheid. Die bedoelingen ontstaan in de waarneming. Waarneming is veelvuldig, van verschillende aard en met verschillende aspecten. Maar er is waarneming van ontzegging, van niet-kwaadwil en van niet-wreedheid. Daaruit ontstaan heilzame bedoelingen.

Waar worden die heilzame bedoelingen volledig opgeheven? – Men treedt binnen en vertoeft in het tweede jhana.

En hoe oefent men zich in de weg naar het opheffen van heilzame bedoelingen? - Men spant zich in om nog niet ontstane slechte, onheilzame toestanden van de geest niet te laten ontstaan. Men spant zich in om reeds ontstane slechte, onheilzame geestelijke toestanden te overwinnen. Men spant zich in om nog niet ontstane heilzame geestelijke toestanden te laten ontstaan. Men spant zich in om reeds ontstane heilzame geestelijke toestanden te behouden, te laten groeien, toenemen, te ontplooien en te vervolmaken.

 

Welke tien eigenschappen moet men bezitten om als verwerkelijkt in het heilzame te gelden, als volmaakt in het heilzame, als iemand die het hoogste heeft bereikt, als iemand die onoverwinnelijk is?

Men bezit juist inzicht, juiste bedoeling (juist denken), juist spreken, juist handelen, juist levensonderhoud, juiste inspanning, juiste oplettendheid, juiste ontwikkeling van de geest, en juiste bevrijding. En dat alles op het niveau van iemand die de training ten einde heeft gebracht.

Als men die tien eigenschappen heeft, is men volmaakt in het heilzame, onoverwinnelijk. Men heeft dan het hoogste bereikt." [M.78]

 

 

 

Deze en de andere oever; het hoogste, nibbana

 

Eens werd aan de Verhevene gevraagd wat de oever is aan deze kant en wat de oever is aan de andere kant.

Het antwoord van de Boeddha luidde:

"Verkeerde visie is de oever aan deze kant, juist inzicht is de oever aan de andere kant. Verkeerde gezindheid, verkeerd denken is de oever aan deze kant, juiste gezindheid, juist denken is de oever aan de andere kant. Verkeerd taalgebruik is de oever aan deze kant, juist taalgebruik is de oever aan de andere kant. Verkeerde manier van handelen is de oever aan deze kant, juiste manier van handelen is de oever aan de andere kant. Verkeerd levensonderhoud is de oever aan deze kant, juist levensonderhoud is de oever aan de andere kant. Verkeerd streven is de oever aan deze kant, juist streven is de oever aan de andere kant. Verkeerde oplettendheid is de oever aan deze kant, juiste oplettendheid is de oever aan de andere kant. Verkeerde concentratie is de oever aan deze kant, juiste concentratie is de oever aan de andere kant. Verkeerde kennis is de oever aan deze kant, juiste kennis is de oever aan de andere kant. Verkeerde bevrijding is de oever aan deze kant, juiste bevrijding is de oever aan de andere kant.

Dat is de oever aan deze kant, en dat is de oever aan de andere kant.

 

Zij die bij de correct onderwezen leer in harmonie met de leer leven, zullen de andere oever bereiken wanneer zij het rijk van de dood, dat men moeilijk overwint, zijn overgestoken.

 

Slechts een kleine menigte bereikt de andere oever; alle anderen evenwel gaan langs de oever heen en weer.

 

Zij die bij de correct onderwezen leer in harmonie met de leer leven, zullen de andere oever bereiken, wanneer zij het rijk van de dood oversteken, dat men moeilijk overwint.

 

Laat de wijze het donkere opgeven, laat hij het licht ontplooien. Van het huis naar het huisloze gekomen, laat hij het geluk van de eenzaamheid zoeken, waar men niet gemakkelijk zich gelukkig voelt.

 

En moge de verstandige zonder wens en eigendom zijn hart zuiveren van verontreiniging van de geest. Zij die in de factoren van de Verlichting hun geest hebben ontwikkeld, die door bevrijding van de drang tot bestaan gelukkig zijn zonder enige gehechtheid - degenen in wie de neigingen zijn uitgedroogd, de stralenden, zij zijn aan alle waan van de wereld ontkomen.” [A.X.117]

 

En degenen die Nibbana hebben verwerkelijkt, hebben een gemoed dat niet door de grillen van het leven wordt bewogen; dat vrij is van verdriet; dat bevrijd is van de smetten; en dat vrij is van angst, dat vol vrede is. [D.31]

 

Wie Nibbāna reeds in dit leven heeft verwerkelijkt, blijft steeds vol vrede. Hij of zij is gevestigd in geluk en is onoverwinnelijk.

De grillen van het leven zijn die omstandigheden die noodzakelijkerwijs verbonden zijn met het leven in deze wereld, namelijk: winst en verlies, eer en schande, lofprijzingen en smaad, vreugde en verdriet. Het gemoed van de heilige is “in het midden”, smetteloos, d.w.z. vrij van begeerte, vrij van afkeer en vrij van onwetendheid. Hij/zij is vrij van angst, is beschermd tegen de belemmeringen van zintuiglijke verlangens, is vrij van hernieuwd bestaan in deze wereld van lijden en onvoldaanheid, is vrij van verkeerde meningen.

 

“Zoals een vaste rots niet door de wind tot wankelen wordt gebracht, zo worden de wijzen niet in de war gebracht door lofprijzing of verwijt.” [Dhp.81]

 

(Meer over Nibbana, zie: Nibbana: een bloemlezing)

 

Mahacattarisa sutta - Juiste concentratie [M. 117]

 

Te Savatthi in het Jetavana-park sprak de Verhevene over juiste concentratie, de ondersteunende factoren ervan en de uitrusting ervan.

 

"Juiste concentratie met de ondersteunende factoren en de uitrusting ervan bestaat hierin: juist inzicht, juist denken, juist spreken, juist handelen, juist levensonderhoud, juiste inspanning en juiste oplettendheid.

Het op één punt gericht zijn van de geest die met deze zeven factoren is uitgerust, noemt men de edele juiste concentratie met de ondersteunende factoren en de uitrusting ervan."

 

(juist inzicht)

"Juist inzicht komt op de eerste plaats. Iemand begrijpt verkeerd inzicht als verkeerd inzicht. En hij begrijpt juist inzicht als juist inzicht. Dat is zijn juiste inzicht.

Wat is verkeerd inzicht? - Iemand heeft het verkeerde inzicht: 'Er zijn geen gaven, er is niets wat gegeven of geofferd is. Er is geen vrucht of resultaat van goede en slechte daden. Er is niet deze wereld, niet de andere wereld. Er is geen moeder, geen vader. Er zijn geen spontaan geboren wezens. Er zijn geen goede en deugdzame monniken en brahmanen op de wereld die deze wereld en de andere wereld door verwerkelijking met hogere geestelijke kracht hebben leren kennen en uitleggen.' - Dat is verkeerd inzicht.

 

Wat is juist inzicht? - Juist inzicht is van tweevoudige aard: Er is juist inzicht dat beïnvloed wordt door de neigingen, dat deel heeft aan verdiensten, dat aan de kant van in bezit name tot rijpheid komt, en er is juist inzicht dat edel is, vrij van neigingen, bovennatuurlijk, een factor van het pad.

Juist inzicht dat beïnvloed wordt door de neigingen, dat deel heeft aan verdiensten, dat aan de kant van in bezit name tot ontwikkeling komt, is het volgende: 'Er zijn gaven, er is wat gegeven of geofferd is. Er is een vrucht of resultaat van goede en slechte daden. Er is deze wereld en de andere wereld. Er is een moeder en een vader. Er zijn spontaan geboren wezens. Er zijn goede en deugdzame monniken en brahmanen op de wereld die deze wereld en de andere wereld door verwerkelijking met hogere geestelijke kracht hebben leren kennen en uitleggen.' - Dat is juist inzicht dat beïnvloed wordt door de neigingen, dat deel heeft aan verdiensten, dat aan de kant van in bezit name tot rijpheid komt.

Juist inzicht dat edel is, vrij van neigingen, bovennatuurlijk, een factor van het pad, is het volgende: De wijsheid, de spirituele bekwaamheid van de wijsheid, de geestelijke kracht van de wijsheid, de factor van Verlichting van de doorgronding van de werkelijkheid, de factor van het pad van het juiste inzicht in iemand wiens geest edel is, wiens geest vrij is van neigingen, die het edele pad bezit en die het edele pad ontplooit: dat is juist inzicht dat edel is, vrij van neigingen, bovennatuurlijk, een factor van het pad.

Iemand spant zich in om verkeerd inzicht te overwinnen en om juist inzicht te krijgen. Dat is zijn juiste inspanning. Oplettend overwint iemand verkeerd inzicht. Oplettend krijgt iemand juist inzicht en hij vertoeft erin. Dat is zijn juiste oplettendheid. Zo draaien deze drie toestanden rond om het juiste inzicht en zij ontmoeten elkaar daar, namelijk juist inzicht, juiste inspanning en juiste oplettendheid."

 

(Juist denken)

Juist inzicht komt op de eerste plaats. Iemand begrijpt verkeerd denken als verkeerd denken. En iemand begrijpt juist denken als juist denken. Dat is zijn juiste visie.

Wat is verkeerd denken? - Het is het denken van zinnelijke begeerte, het denken van kwaadwil en het denken van wreedheid. Dat is verkeerd denken.

Wat is juist denken? - Juist denken is van tweevoudige aard. Er is juist denken dat beïnvloed wordt door de neigingen, dat aan verdiensten deel heeft, dat aan de kant van de in bezit name tot rijpheid komt. En er is juist denken dat edel is, vrij van neigingen, bovennatuurlijk, een factor van het pad.

Het denken van ontzegging, het denken van niet kwaadwil, en het denken van niet wreedheid - dat is juist denken dat beïnvloed wordt door de neigingen, dat aan verdiensten deel heeft, dat aan de kant van de in bezit name tot rijpheid komt.

Het denken, de gedachten, de bedoeling, het vastleggen en het richten van het hart, de uitrusting van het hart, de vorming van de taal in iemand wiens geest edel is, wiens geest vrij is van neigingen, die het edele pad bezit en het edele pad ontplooit, - dat is juist denken dat edel is, vrij van neigingen, bovennatuurlijk, een factor van het pad.

Iemand spant zich in om verkeerd denken te overwinnen en om juist denken te krijgen. Dat is zijn juiste inspanning. Oplettend overwint iemand verkeerd denken. Oplettend krijgt iemand juist denken en hij vertoeft erin. Dat is zijn juiste oplettendheid. Zo draaien deze drie toestanden rond om juist denken en zij ontmoeten elkaar daar, namelijk juiste visie, juiste inspanning en juiste oplettendheid.

 

(juist spreken, juist taalgebruik)

Juist inzicht komt op de eerste plaats. Iemand begrijpt verkeerd spreken als verkeerd spreken. En iemand begrijpt juist spreken als juist spreken. Dat is zijn juiste visie.

Wat is verkeerd spreken? - Het is onware taal, booswillige taal, het gebruik van ruwe woorden en geklets.

Wat is juist spreken? - Juist spreken is van tweevoudige aard: er is juist spreken dat beïnvloed wordt door de neigingen, dat deel heeft aan verdiensten, dat aan de kant van in bezit name tot rijping komt. En er is juist spreken dat edel is, vrij van neigingen, bovennatuurlijk, een factor van het pad.

Onthouding van onwaar spreken, onthouding van booswillig spreken, onthouding van het gebruik van ruwe woorden en onthouding van geklets, - dat is juist spreken dat beïnvloed wordt door de neigingen, dat deel heeft aan verdiensten, dat aan de kant van in bezit name tot rijping komt.

Het afstand nemen van de vier soorten van verkeerd gedrag wat de taal betreft, het ontzeggen, het opgeven, de onthouding ervan in iemand wiens geest edel is, wiens geest vrij is van neigingen, die het edele pad bezit en het edele pad ontplooit, - dat is juist spreken dat edel is, vrij van neigingen, bovennatuurlijk, een factor van het pad.

Iemand spant zich in om verkeerd spreken te overwinnen en om juist spreken te verkrijgen. Dat is zijn juiste inspanning. Oplettend overwint iemand verkeerd spreken, oplettend verkrijgt iemand juist spreken en vertoeft erin. Dat is zijn juiste oplettendheid. Zo draaien deze drie toestanden rond om juist spreken en ontmoeten elkaar daar, namelijk juiste visie, juiste inspanning en juiste oplettendheid.

 

(Juist handelen)

Juist inzicht komt op de eerste plaats. Iemand begrijpt verkeerd handelen als verkeerd handelen. En hij begrijpt juist handelen als juist handelen. Dat is zijn juiste visie.

Wat is verkeerd handelen? - Het doden van levende wezens, het nemen wat niet is gegeven, en verkeerd gedrag in zintuiglijk genot.

Wat is juist handelen? - Juist handelen is van tweevoudige aard. Er is juist handelen dat beïnvloed wordt door de neigingen, dat aan verdiensten deel heeft, dat op de kant van de in bezit name tot rijpheid komt. En er is juist handelen dat edel is, vrij van neigingen, bovennatuurlijk, een factor van het pad.

Onthouding van het doden van levende wezens, onthouding van het nemen wat niet werd gegeven, en onthouding van verkeerd gedrag in zinnelijk genot, - dat is juist handelen dat beïnvloed wordt door de neigingen, dat aan verdiensten deel heeft, dat op de kant van de in bezit name tot rijpheid komt.

Het afstand nemen van de drie soorten lichamelijk verkeerd gedrag, het ontzeggen, het opgeven, de onthouding ervan in iemand wiens geest edel is, wiens geest vrij van neigingen is, die het edele pad bezit en het edele pad ontplooit, - dat is juist handelen dat edel is, vrij van neigingen, bovennatuurlijk, een factor van het pad.

Iemand spant zich in om verkeerd handelen te overwinnen en om juist handelen te verkrijgen. Dat is zijn juiste inspanning. Oplettend overwint iemand verkeerd handelen, oplettend verkrijgt iemand juist handelen en hij vertoeft erin. Dat is zijn juiste oplettendheid. Zo draaien deze drie toestanden rond om juist handelen en ontmoeten elkaar daar, namelijk juiste visie, juiste inspanning en juiste oplettendheid.

 

(Juist levensonderhoud)

Juist inzicht komt op de eerste plaats. Iemand begrijpt verkeerd levensonderhoud als verkeerd levensonderhoud. En iemand begrijpt juist levensonderhoud als juist levensonderhoud. Dat is zijn juiste visie.

Wat is verkeerd levensonderhoud? - Huichelen, mompelen, waarzeggen, toespelingen maken, met hulp van winst naar verdere winst streven, - dat is verkeerd levensonderhoud.

Wat is juist levensonderhoud? - Juist levensonderhoud is van tweevoudige aard. Er is juist levensonderhoud dat beïnvloed wordt door de neigingen, dat aan verdiensten deel heeft, dat op de kant van de in bezit name tot rijpheid komt. En er is juist levensonderhoud dat edel is, vrij van neigingen, bovennatuurlijk, een factor van het pad.

Een edele volgeling overwint verkeerd levensonderhoud en verwerft zijn levensonderhoud door juist levensonderhoud, - dat is juist levensonderhoud dat beïnvloed wordt door de neigingen, dat aan verdiensten deel heeft, dat op de kant van de in bezit name tot rijpheid komt.

Het afstand nemen van verkeerd levensonderhoud, het ontzeggen, het opgeven, de onthouding ervan in iemand wiens geest edel is, wiens geest vrij is van neigingen, die het edele pad bezit en het edele pad ontplooit, - dat is juist levensonderhoud dat edel is, vrij van neigingen, bovennatuurlijk, een factor van het pad.

Iemand spant zich in om verkeerd levensonderhoud te overwinnen en om juist levensonderhoud te verkrijgen. Dat is zijn juiste inspanning. Oplettend overwint iemand verkeerd levensonderhoud, oplettend verkrijgt iemand juist levensonderhoud en vertoeft erin. Dat is zijn juiste oplettendheid. Zo draaien deze drie toestanden rond om juist levensonderhoud en ontmoeten elkaar daar, namelijk juiste visie, juiste inspanning en juiste oplettendheid.

 

 

 

(de grote veertig)

Juist inzicht komt op de eerste plaats. In iemand met juist inzicht ontstaat juist denken. In iemand met juist denken ontstaat juist spreken. In iemand met juist spreken ontstaat juist handelen. In iemand met juist handelen ontstaat juist levensonderhoud. In iemand met juist levensonderhoud ontstaat juiste inspanning. In iemand met juiste inspanning ontstaat juiste oplettendheid. In iemand met juiste oplettendheid ontstaat juiste concentratie. In iemand met juiste concentratie ontstaat juist weten. In iemand met juist weten ontstaat juiste bevrijding. Derhalve bezit iemand in hogere training op de weg acht factoren, de arahant bezit tien factoren.

Daarin komt juiste visie, juist inzicht op de eerste plaats. En op welke manier komt juist inzicht op de eerste plaats?

In iemand met juiste visie is verkeerde visie vernietigd, en de vele slechte, onheilzame toestanden die met verkeerde visie als voorwaarde ontstaan, zijn eveneens vernietigd; en de vele heilzame toestanden die met juiste visie als voorwaarde ontstaan, komen door ontplooiing tot volmaaktheid.

In iemand met juist denken is verkeerd denken vernietigd, en de vele slechte, onheilzame toestanden die met verkeerd denken als voorwaarde ontstaan, zijn eveneens vernietigd; en de vele heilzame toestanden die met juist denken als voorwaarde ontstaan, komen door ontplooiing tot volmaaktheid.

In iemand met juist spreken is verkeerd spreken vernietigd, en de vele slechte, onheilzame toestanden die met verkeerd spreken als voorwaarde ontstaan, zijn eveneens vernietigd; en de vele heilzame toestanden die met juist spreken als voorwaarde ontstaan, komen door ontplooiing tot volmaaktheid.

In iemand met juist handelen is verkeerd handelen vernietigd, en de vele slechte, onheilzame toestanden die met verkeerd handelen als voorwaarde ontstaan, zijn eveneens vernietigd; en de vele heilzame toestanden die met juist handelen als voorwaarde ontstaan, komen door ontplooiing tot volmaaktheid.

In iemand met juist levensonderhoud is verkeerd levensonderhoud vernietigd, en de vele slechte, onheilzame toestanden die met verkeerd levensonderhoud als voorwaarde ontstaan, zijn eveneens vernietigd; en de vele heilzame toestanden die met juist levensonderhoud als voorwaarde ontstaan, komen door ontplooiing tot volmaaktheid.

In iemand met juiste inspanning is verkeerde inspanning vernietigd, en de vele slechte, onheilzame toestanden die met verkeerde inspanning als voorwaarde ontstaan, zijn eveneens vernietigd; en de vele heilzame toestanden die met juiste inspanning als voorwaarde ontstaan, komen door ontplooiing tot volmaaktheid.

In iemand met juiste oplettendheid is verkeerde oplettendheid vernietigd, en de vele slechte, onheilzame toestanden die met verkeerde oplettendheid als voorwaarde ontstaan, zijn eveneens vernietigd; en de vele heilzame toestanden die met juiste oplettendheid als voorwaarde ontstaan, komen door ontplooiing tot volmaaktheid.

In iemand met juiste concentratie is verkeerde concentratie vernietigd, en de vele slechte, onheilzame toestanden die met verkeerde concentratie als voorwaarde ontstaan, zijn eveneens vernietigd; en de vele heilzame toestanden die met juiste concentratie als voorwaarde ontstaan, komen door ontplooiing tot volmaaktheid.

In iemand met juist weten is verkeerd weten vernietigd, en de vele slechte, onheilzame toestanden die met verkeerd weten als voorwaarde ontstaan, zijn eveneens vernietigd; en de vele heilzame toestanden die met juist weten als voorwaarde ontstaan, komen door ontplooiing tot volmaaktheid.

In iemand met juiste bevrijding is verkeerde bevrijding vernietigd, en de vele slechte, onheilzame toestanden die met verkeerde bevrijding als voorwaarde ontstaan, zijn eveneens vernietigd; en de vele heilzame toestanden die met juiste bevrijding als voorwaarde ontstaan, komen door ontplooiing tot volmaaktheid.

Derhalve zijn er twintig factoren aan de kant van het heilzame, en twintig factoren aan de kant van het onheilzame. Deze Dhamma-leerrede over de grote veertig werd in beweging gebracht en kan door niemand tot stilstand worden gebracht."

 

Zo sprak de Verhevene. En de bhikkhus waren tevreden en verheugd over de woorden van de Verhevene.

 

Conclusie

 

De Boeddha onderwees niet alleen de leer tot zegen voor het geestelijk welzijn van de leken. Maar hij onderwees ook hoe de leek in de wereld erop vooruit kan gaan.

Aanbevolen wordt het beroep bekwaam en kundig uit te oefenen. Het vermogen dat men rechtvaardig verworven heeft, moet men goed beheren en er een goed gebruik van maken.

Aanbevolen wordt ook omgang met verstandige en goede mensen; goede vrienden moet men een warm hart toedragen. Men moet leven in overeenstemming met zijn inkomen, niet te weelderig en niet te armoedig. De inkomsten zouden meer moeten zijn dan de uitgaven.

Het is goed als men respect toont, dankbaar is, heilzame daden verricht en verdiensten verwerft. Men moet goed voor de ouders zorgen als zij oud zijn. Ook gaf de Boeddha raad over de omgang van ouders en kinderen onderling, van man en vrouw, vrienden en kennissen, leraren en leerlingen, werkgevers en werknemers, en verwanten.

Hoe de leek zich zou moeten gedragen ten opzichte van monniken is eveneens uitgelegd.

Heil en zegen voor het hiernamaals bestaat in weten, vrijgevigheid en wijsheid.

Het uitroeien van de vier ondeugden door de geest te bedwingen leidt naar overwinning in beide werelden. Door zichzelf te bedwingen is men in staat om Nibbana te verwerkelijken.

 

 

 

Geraadpleegd voor deel 3

 

Vinaya pitaka

Vin.III,203

Digha nikaya

D.31

Majjhima nikaya

M.43, 78, 115, 135,

Samyutta Nikaya

S.IV.322-325; S.VII.14; S.14, 16-29;

Anguttara Nikaya

A.II.9, 34,

A.III.1, 2, 3, 9, 17, 26, 27, 30, 31, 45, 49, 136,

A.IV.47, 51, 57, 58, 60, 61, 62, 63, 79, 213, 255,

A.V.33, 39, 41, 45, 47, 58, 63, 64, 177,

A.VII.13; 58,II;

A.VIII.46, 49, 54,

A.X.117, 177,

Khuddakapatha

Khp. 7, 8,

Dhammapada

Dhp.1, 2, 61, 76, 78, 79, 81, 127, 165, 195, 196, 207, 208, 328, 331, 332, 333, 354,

Dhp. verhaal I:10 en vers 15;

Dhp. verhaal I:11 en vers 16;

Dhp. verhaal V:12 en vers 71;

Dhp. verhaal VIII:8 en vers 109;

Dhp. verhaal XIII:10 en vers 177;

Dhp. verhaal XXIII:3 bij vers 324;

Itivuttaka

It.22, 42, 74, 78, 106;

Sutta-nipata

Sn. verzen 45-47,92,94, 96, 98, 100, 102, 104, 106, 108, 110, 114, 115, 259, 260, 261, 262, 263, 264.

Petavatthu

Petavatthu III.2.

 

Senaveratna, John M. (tr.): Stories of Birds and Beasts. Colombo 1954.

 

Soni, R.L. (Transl.): Life's Highest Blessings. The Maha Mangala Sutta. Kandy : BPS, 1978. The Wheel No. 254/256.

 

 

 

 

 

Impressum

Texte: Alles mag worden overgenomen mits voor eigen gebruik
Tag der Veröffentlichung: 01.12.2021

Alle Rechte vorbehalten

Nächste Seite
Seite 1 /