Adviezen voor lekenvolgelingen
2
Teksten betreffende juist gedrag
en over de redenen
waarom mensen naar de hel gaan
of naar de hemel
geselecteerd door
Nico Moonen
Geheel herziene en vermeerderde versie van
“Richtlijnen en adviezen voor leken”
Copyright © 2021 / 2564
Het is toegestaan om elektronisch of in gedrukte vorm fragmenten van deze compilatie of de compilatie in zijn geheel over te nemen voor eigen gebruik, of ook met als doel ze met anderen te delen, uitsluitend voor gratis verspreiding en zonder commercieel oogmerk.
Behalve de vijf en de acht regels van goed gedrag heeft de Boeddha nog meer over slecht en goed gedrag gezegd.
“Laat men zich hoeden voor wandaden veroorzaakt door het lichaam, en laat men bedwongen zijn in lichaam. Geef slecht gedrag in het lichaam op en laat men van goed lichamelijk gedrag zijn.” [Dhp. 17 Kodha vagga, vers 231]
“Laat men zich hoeden voor wandaden veroorzaakt door woorden, en laat men bedwongen zijn in taalgebruik. Geef slecht gedrag in taalgebruik op en laat men van goed gedrag zijn in taalgebruik.” [Dhp. 17 Kodha vagga, vers 232]
“Laat men zich hoeden voor wandaden veroorzaakt door het denken, en laat men bedwongen zijn in het denken. Geef slecht gedrag in denken op en laat men van goed gedrag zijn in het denken.” [Dhp. 17 Kodha vagga, vers 233]
“De wijzen zijn beteugeld in daden; ook in woorden zijn zij beteugeld. De wijzen, beteugeld in de geest, zijn inderdaad degenen die volmaakt beteugeld zijn.” [Dhp. 17 Kodha vagga, vers 234]
Eens vroeg een brahmaan aan de Verhevene welke leer hij verkondigde. Het antwoord luidde: “Ik leer het doen en het niet-doen.
Het niet doen onderwijs ik, want ik onderwijs het niet doen van slechte daden in handelingen, woorden en gedachten, en ook het niet doen van de veelvuldige kwade, onheilzame dingen.
Het doen onderwijs ik, want ik onderwijs het doen van edele daden in handelingen, woorden en gedachten, en eveneens het doen van de veelvuldige heilzame dingen.” (A.II.35).
“Onheilzame daden, woorden en gedachten zijn afkeurenswaardig. Heilzame daden, woorden en gedachten zijn prijzenswaardig.” [M.88]
“Men moet eerst nadenken voordat men iets verricht in daad, woord of gedachten. Men moet overwegen of die actie heilzaam of onheilzaam is voor zichzelf en voor anderen. Onheilzame acties moet men achterwege laten; heilzame acties moet men uitvoeren. Iedereen die zijn acties in daad, woord en gedachten zuiverde, deed dat door erover na te denken.” [M.61]
Allen die in daden, woorden en gedachten zich slecht gedragen, zijn hun eigen vijanden. Na de dood neemt men alleen verdienste en niet-verdienste mee. [S.3.4]
“Een slechte daad is beter niet gedaan: een misdaad kwelt iemand hierna. Het is beter iets goeds te doen na het doen waarvan men niet treurt.” [Dhp. 23 Nāga vagga, vers 314]
De dwaze, onverstandige, onedele persoon die de volgende drie eigenschappen heeft, ondergraaft en benadeelt zijn karakter. Hem zijn verwijten te maken, hij wordt door wijzen berispt, en hij verschaft zich grote schuld.
Die drie eigenschappen zijn:
onheilzaam handelen in daden, woorden en gedachten;
verwerpelijk handelen in daden, woorden en gedachten;
onjuist handelen in in daden, woorden en gedachten;
onzuiver handelen in in daden, woorden en gedachten. [A.III.151a-154a]
In het bezit van drie eigenschappen houdt de wijze, verstandige, edele persoon zijn karakter intact en onaangetast; hij blijft vrij van verwijten, wordt door wijzen niet berispt, en hij verschaft zich veel goeds.
Die drie eigenschappen zijn:
heilzaam handelen in daad, woorden en gedachten;
onberispelijk handelen;
juist handelen;
zuiver handelen. [A.III.151b-154b]
Een lekenvolgeling (upāsaka) die vijf eigenschappen heeft, geldt onder de lekenvolgelingen als verachtelijk, als een schande, een verworpene. Welke zijn deze vijf eigenschappen?
Hij is niet betrouwbaar, zedeloos, bijgelovig; hij vertrouwt op geluk en niet op zijn actief handelen; hij zoekt buiten [deze Orde] naar degene die gaven waard is, en daar vooral gaat hij op bezoek.
Maar een lekenvolgeling met de volgende vijf eigenschappen geldt onder de lekenvolgelingen als een juweel, als een lelie, als een lotus. Welke zijn deze vijf eigenschappen?
Hij is vol vertrouwen, is deugdzaam, is niet bijgelovig; hij vertrouwt op zijn actief handelen en niet op geluk; hij zoekt niet buiten [deze Orde] naar degene die gaven waard is, en niet brengt hij daar vooral een bezoek. [A.V.175]
“Er zijn vier soorten mensen in de wereld, namelijk
1) iemand die zichzelf kwelt;
2) iemand die anderen kwelt;
3) iemand die zowel zichzelf als anderen kwelt;
4) iemand die noch zichzelf noch anderen kwelt. [M.51; M.60]
(1) Degene die zichzelf kwelt is degene die een van de soorten (pijnlijke, onaangename) ascese beoefent. [M.51; M.60]
(2) Degene die anderen kwelt is degene die een slachter is van varkens, kippen en schapen; een vogelvanger, een stroper, een vallenzetter, een jager, een visser, rover, dief, beul, kerkermeester, of iemand die een ander gruwelijk beroep uitoefent. [M.51; M.60]
(3) Degene die zowel zichzelf als anderen kwelt is een koning, een heerser, een hogepriester of een rijke brahmaan Hij heeft een nieuw herenhuis of een nieuwe offertempel laten bouwen. En met afgeschoren haar en baard, met een ruw vel omgord, het lichaam met boterolie bestreken, de rug met een hertengewei krabbend, betreedt hij het herenhuis of de tempel, begeleid door de eerste echtgenote en door de opperpriester.
Daar neemt hij op het erf plaats. Hij laat een koe met kalf kwellen. Hij voedt zich met de melk uit de eerste tepel van een koe met een kalf van gelijke kleur, de hoofdkoningin voedt zich met de melk uit de tweede tepel en de brahmaanse hogepriester voedt zich met de melk uit de derde tepel; de melk uit de vierde tepel gieten ze in het vuur. En het kalf voedt zich met wat overgebleven is. Hij gaat op de grond liggen die met offergras bedekt is, laat stieren, vaarzen, geiten, schapen doden omwille van een offer. Hij laat bomen vellen als offerpalen, laat gras maaien als offergras. En zijn slaven, knechten en soldaten gaan aan het werk, met bange gezichten, uit angst voor straf, met tranen in de ogen. [M.51; M.60]
(4) Degene die noch zichzelf noch anderen kwelt is reeds tijdens zijn leven uitgeblust, uitgedoofd, koel geworden. Hij voelt zich behaaglijk, heilig geworden in z'n gemoed.
Daar verschijnt de Volmaakte in de wereld, de Tathāgata, de volledig Verlichte, volmaakt in juist weten en verheven in gedrag, een kenner van de werelden, een onvergelijkbare leraar van mensen die bedwongen moeten worden, een leraar van goden en van mensen, een Ontwaakte, een Verhevene. Hij legt deze wereld uit met haar Maras en Brahmas; hij legt aan deze generatie uit wat hij zelf met hogere geestelijke kracht heeft verwerkelijkt. Hij onderwijst de leer die goed is aan het begin, goed in het midden en goed aan het einde. Hij onderwijst ze met de juiste betekenis en de juiste manier van uitdrukking. Hij onthult een heilig leven dat geheel volkomen en rein is. [M.51; M.60]
Deze leer wordt door een gezinshoofd vernomen, of door een zoon van een gezinshoofd, of door iemand die in een andere stand is wedergeboren. Nadat hij deze leer heeft gehoord, vat hij vertrouwen op in de Volmaakte. Vervuld van dit vertrouwen denkt en overlegt hij aldus: “Een gevangenis is het leven in huis, een plaats vol onreinheid; de vrije hemel is het leven als pelgrim. Als men thuis blijft kan men niet goed het geheel reine ascetendom punt voor punt vervullen. Zou ik niet haar en baard afscheren en uit het huis in het huisloze leven gaan?” Zo geeft hij dan later een klein of een groot bezit op; heeft een grote of kleine kring van verwanten en vrienden verlaten. En met een vaal gewaad is hij, met afgeschoren haar en baard, weggegaan in het huisloze leven. Hij is nu een pelgrim geworden en heeft de Orde-plichten van de monnik op zich genomen:
Levende wezens te doden heeft hij verworpen; het doden van levende wezens is hem verre; zonder stok of zwaard, vol gevoel, vol deelname koestert hij medelijden voor alle levende wezens.
Het nemen wat niet is gegeven heeft hij verworpen. Van het nemen wat niet is gegeven houdt hij zich verre. Alleen wat gegeven is neemt hij aan. Het gegevene wacht hij af. Hij is niet diefachtig gezind. Hij is rein geworden in het hart.
De onkuisheid heeft hij verworpen. Hij leeft kuis. Verre trekt hij heen, zonder paring die algemeen gebruikelijk is.
Leugens heeft hij verworpen. Van leugens houdt hij zich verre. Hij spreekt de waarheid. Hij is de waarheid trouw. Standvastig, vertrouwen waard, geen huichelaar en vleier der wereld is hij.
Het overbrengen (van praatjes) heeft hij verworpen. Van overbrengen (van praatjes) houdt hij zich verre. Wat hij hier heeft gehoord, vertelt hij elders niet verder om genen te scheiden. En wat hij elders heeft gehoord, vertelt hij hier niet verder om dezen te scheiden. Zo verenigt hij gescheidenen, verbindt verbondenen. Eendracht maakt hem blij, eendracht verheugt hem, eendracht maakt hem gelukkig; hij spreekt alleen woorden die eendracht bevorderen.
Barse woorden heeft hij verworpen; van barse woorden houdt hij zich verre. Woorden die vrij zijn van schimpen, woorden die het oor welgevallig zijn, lieflijk, tot het hart gaande, hoffelijk, velen verheugend, velen verheffend, zulke woorden spreekt hij.
Babbelen en kletsen heeft hij verworpen. Van babbelen en kletsen houdt hij zich verre. Hij spreekt te juister tijd, overeenkomstig de feiten, bedacht op de zin ervan, getrouw aan de leer en de Orde. Zijn toespraak is rijk aan inhoud, soms met gelijkenissen getooid, helder en beslist, passend bij het onderwerp.
Het aanleggen van zaaigoed en beplantingen heeft hij verworpen.
Éénmaal per dag gebruikt hij de maaltijd; 's nachts is hij nuchter. Het ligt hem verre om te onjuister tijd te eten.
Van dans, gezang, spel, tentoonstellingen [en filmvoorstellingen, toneel e.d.] houdt hij zich verre.
Kransen, parfum, zalven, sieraden, tooi wijst hij af.
Hoge, prachtige ligplaatsen [bedden] versmaadt hij.
Goud en zilver [en geld] neemt hij niet aan.
Niet toebereide gewassen neemt hij niet aan.
Niet toebereid vlees neemt hij niet aan.
Vrouwen en meisjes neemt hij niet aan. Dienaren en dienaressen neemt hij niet aan. Geiten en schapen neemt hij niet aan. Kippen en varkens neemt hij niet aan. Huis en veld(en) neemt hij niet aan. Boodschappen, zendingen, opdrachten voert hij niet uit. Van kopen en verkopen houdt hij zich verre. Van verkeerde maat en gewicht houdt hij zich verre. Van de hellende wegen van omkoperij, misleiding, gemeenheid houdt hij zich verre. Van vechtpartijen, kloppartijen, roven, plunderen en dwingelandij houdt hij zich verre. Hij is tevreden met het gewaad dat zijn lichaam bedekt, is tevreden met het aalmoes dat zijn leven verlengt. Waarheen hij ook zijn pelgrimstocht leidt, daarheen pelgrimeert hij, slechts met het gewaad en de bedelnap voorzien. Zoals wanneer een gevleugelde vogel enkel met de last van zijn veren vliegt, evenzo is de monnik tevreden met het gewaad dat zijn lichaam bedekt, met het aalmoes dat zijn leven verlengt. Waarheen hij ook rondtrekt, slechts daarmee voorzien trekt hij rond.
Door het vervullen van deze heilige regels van de deugdzaamheid ondervindt hij een innerlijk smetteloos geluk.
Als hij nu met het oog een vorm ziet, dan wordt hij niet door het algehele voorkomen noch door een detail ervan geboeid. Omdat begeerte en afkeer, kwade en slechte gedachten weldra diegene overweldigen die met een onbewaakt oog vertoeft, beoefent hij ijverig deze waakzaamheid. Hij hoedt het oog, hij waakt ijverig over het oog.
Als hij nu met het oor een geluid hoort, dan wordt hij niet door het algehele voorkomen noch door een detail ervan geboeid. Omdat begeerte en afkeer, kwade en slechte gedachten weldra diegene overweldigen die met een onbewaakt oor vertoeft, beoefent hij ijverig deze waakzaamheid. Hij hoedt het oor, hij waakt ijverig over het oor.
Als hij nu met de neus een geur ruikt, dan wordt hij niet door het algehele voorkomen noch door een detail ervan geboeid. Omdat begeerte en afkeer, kwade en slechte gedachten weldra diegene overweldigen die met een onbewaakte neus vertoeft, beoefent hij ijverig deze waakzaamheid. Hij hoedt de neus, hij waakt ijverig over de neus.
Als hij nu met de tong een smaak proeft, dan wordt hij niet door het algehele voorkomen noch door een detail ervan geboeid. Omdat begeerte en afkeer, kwade en slechte gedachten weldra diegene overweldigen die met een onbewaakte tong vertoeft, beoefent hij ijverig deze waakzaamheid. Hij hoedt de tong, hij waakt ijverig over de tong.
Als hij nu met het lichaam een aanraking voelt, dan wordt hij niet door het algehele voorkomen noch door een detail ervan geboeid. Omdat begeerte en afkeer, kwade en slechte gedachten weldra diegene overweldigen die met een onbewaakt lichaam vertoeft, beoefent hij ijverig deze waakzaamheid. Hij hoedt het lichaam, hij waakt ijverig over het lichaam.
Als hij nu met de geest een gedachte onderkent, dan wordt hij niet door het algehele voorkomen noch door een detail ervan geboeid. Omdat begeerte en afkeer, kwade en slechte gedachten weldra diegene overweldigen die met een onbewaakte geest vertoeft, beoefent hij ijverig deze waakzaamheid. Hij hoedt de geest, hij waakt ijverig over de geest.
Door de vervulling van deze heilige beteugeling der zinnen ondervindt hij een innerlijk onbezoedeld geluk. Helder bewust komt en gaat hij. Helder bewust kijkt hij heen en weer. Helder bewust beweegt hij zich. Helder bewust draagt hij het gewaad van de Orde en de bedelnap. Helder bewust eet en drinkt hij, kauwt en proeft hij. Helder bewust ontledigt hij zich van urine en faeces. Helder bewust gaat hij, staat hij en zit hij. Helder bewust slaapt hij in, wordt hij weer wakker, spreekt en zwijgt hij.
Trouw aan deze heilige regels van deugdzaamheid, trouw aan deze heilige beteugeling der zinnen, trouw aan dit heilige heldere inzicht, zoekt hij een afgelegen rustplaats op, een bos, de voet van een boom, een berggrot, een bergkloof, een begraafplaats, het midden van een bos, een ligplaats van stro in het open veld. Na de maaltijd, als hij van de aalmoezen-tocht is teruggekeerd, gaat hij met gekruiste benen neerzitten, het lichaam rechtop. En hij ontwikkelt het inzicht.
Wereldlijke begeerten heeft hij verworpen en hij vertoeft met een begeerteloos gemoed. Van begeerte zuivert hij zijn hart.
Kwaadwil heeft hij verworpen; hij vertoeft zonder haat. Vol liefdevolle vriendelijkheid en mededogen jegens alle levende wezens zuivert hij zijn hart van kwaadwil.
Traagheid en starheid heeft hij verworpen; hij is vrij van traagheid en starheid. Het licht liefhebbend, vol inzicht, helder bewust zuivert hij zijn hart van traagheid en starheid.
Hoogmoedige wrevel heeft hij verworpen; hij is vrij van hoogmoed. Met een gemoed dat innerlijk tot rust is gekomen zuivert hij zijn hart van hoogmoedige wrevel.
Het twijfelen heeft hij verworpen; aan de onzekerheid is hij ontkomen. Hij twijfelt niet aan het goede. Van twijfelen zuivert hij zijn hart.
Deze vijf belemmeringen heeft hij nu opgegeven. Hij heeft de besmettingen van het gemoed leren kennen, de verlammende. Ver van begeerte, ver van onheilzame dingen leeft hij in overdenkende, uit rust geboren zalige vreugde, in de sfeer van de eerste meditatieve verdieping.
Daarna bereikt hij de innerlijke stilte van een zee, de eenheid van het gemoed die van overwegen en nadenken vrij is, de zalige vreugde die geboren is in concentratie: de tweede meditatieve verdieping.
Verder vertoeft hij gelijkmoedig in vreugdige rust, vol inzicht helder bewust. Hij ondervindt in zijn lichaam een geluk waarvan de heiligen zeggen: "De gelijkmoedige, vol inzicht, leeft gelukkig." Zo bereikt hij de derde meditatieve verdieping.
Vervolgens, na verwerping van vreugde en leed, na vernietiging van het vroegere blij zijn en bedroefd zijn, bereikt hij de vierde meditatieve verdieping die op grond van gelijkmoedigheid zonder smart en zonder vreugde is, volkomen zuiver, vol inzicht.
Hij herinnert zich aan vroegere levens. Hij ziet met het hemelse oog waar mensen wedergeboren worden in overeenstemming met hun wilsacties. Hij begrijpt de vier edele waarheden. Zijn geest is vrij, hij is bevrijd. Hij is uitgedoofd, afgekoeld en hij ondervindt gelukzaligheid omdat hij zelf heilig is geworden. [M.51; M.60]
Zoals in het begin vermeld, is de leefwijze voor leken heel anders dan die voor leden van de Sangha. De leefwijze voor de monnik kan men, als men thuis blijft, niet goed vervullen.
Maar men kan de gedragsregels voor de leken navolgen en - wellicht langzamer dan wanneer men de discipline van de monniken-orde vervult - ook op die manier zich in de richting van het Nibbana begeven en het hoge doel bereiken.
Wie is een slechte persoon? - Iemand is zonder vertrouwen, schaamteloos, gewetenloos, onwetend, lui, onnadenkend en dwaas. Hem noemt men een slechte persoon.
Wie is een slechtere persoon? - Iemand is zelf zonder vertrouwen en hij verleidt anderen naar vertrouwenloosheid; zelf is hij schaamteloos, gewetenloos, onwetend, lui, onnadenkend, dwaas, en tot een dergelijk gedrag verleidt hij de anderen. Hem noemt men een slechtere persoon. [A.IV.202]
Wie is een goede persoon? - Iemand is vol vertrouwen, vol gevoel van schaamte en morele vrees, rijk aan weten, energiek, opmerkzaam en wijs. Hem noemt men een goede persoon.
Wie is een betere persoon? - Iemand is zelf vol vertrouwen, en hij spoort anderen aan om vertrouwen te verkrijgen; zelf is hij vol gevoel van schaamte en morele vrees, en hij spoort anderen aan om die eigenschap te verkrijgen; zelf is hij rijk aan weten, en hij spoort anderen aan om die eigenschap te verkrijgen; zelf is hij energiek, en hij spoort anderen aan om die eigenschap te verkrijgen; zelf is hij opmerkzaam en hij spoort anderen aan om die eigenschap te verkrijgen; zelf is hij wijs en hij spoort anderen aan om die eigenschap te verkrijgen. Hem noemt men een betere persoon. [A.IV.202]
De in een goede familie wedergeboren edele mens strekt veel mensen tot heil, zegen en welzijn. Vader en moeder, vrouw en kind, personeel, vrienden en makkers, asceten en brahmanen: hen allen strekt hij tot heil, zegen en welzijn.
Zoals een sterke regen het hele gewas tot rijpheid brengt en daardoor velen tot heil, zegen en welzijn strekt, evenzo strekt de in een goede familie wedergeboren edele mens veel mensen tot heil, zegen en welzijn. [A.V.42; A.VIII.38]
De mensenvriend die veel gaven geeft, de hoeder van deugdzaamheid, hij wordt ook door de goden behoed. Een goede faam volgt steeds degene die rijk aan weten is, zuiver in deugdzaam gedrag, plichtgetrouw. Wie zou de plichtbewuste, deugdzame mens, oprecht, vol schaamtegevoel, gelijk aan zuiver goud, kunnen berispen? Zelfs hemelse wezens prijzen zo iemand en Brahma zelf brengt hem zijn lofprijzing. [A.V.42]
Tot zegen waarlijk van veel mensen
leeft de wijze man in zijn huis.
Vooral aan de ouders geeft hij
dag en nacht, zonder ophouden,
het respect dat hij verschuldigd is,
indachtig aan de vroegere diensten.
Met een geest die vast aan vertrouwen is,
eert hij ook degene die uit het huis is vertrokken,
die een zuivere levenswandel leidt
en door hem als goed en bekwaam wordt beschouwd.
Tot zegen voor vorsten en goden,
tot zegen voor neef en vriend,
strekt hij allen tot heil,
in de ware leer gesterkt.
Zich van de ondeugd van gierigheid bevrijdend,
komt hij in een zalige wereld. [A.VIII.38]
Wanneer hij jegens vier wezens slecht handelt, ondergraaft en benadeelt de onverstandige, onedele mens zijn karakter, is te berispen, wordt door wijzen gelaakt; en hij schept voor zich grote schuld. Die vier wezens zijn: vader en moeder, een Volmaakte, en een discipel van de Volmaakte.
Wanneer hij jegens vier wezens juist handelt, houdt de wijze, de verstandige, edele mens zijn karakter onbeschadigd en onbeïnvloed; hij blijft vrij van berispingen, wordt door wijzen niet gelaakt en schept voor zich veel goeds. Die vier wezens zijn: vader en moeder, een Volmaakte, en een discipel van de Volmaakte.
Wie jegens zijn ouders
zich vergrijpt in boze daad,
jegens de Boeddha, de Verhevene,
of jegens zijn heilige discipelen,
waarlijk, een dergelijke slechte persoon
laadt zware schuld op zich.
Wegens zijn slechte daden
jegens vader, jegens moeder,
treft hem hier de berisping van de wijzen,
en na de dood de pijn van de hel.
Wie jegens zijn ouders
zich juist en edel gedraagt,
jegens de Boeddha, de Verhevene,
of jegens zijn heilige discipelen,
waarlijk, een dergelijke edele persoon
produceert grote zegen voor zich.
Wegens zijn edele daden
jegens vader, jegens moeder,
wordt hem hier de lofprijzing van de wijzen
en daar de zaligheid van de hemel ten deel. [A.IV.4]
Te Savatthi sprak de Verhevene over vier manieren om dingen te doen, namelijk:
1. Men doet dingen die nu aangenaam zijn en die in de toekomst als pijn vruchten dragen.
2. Men doet dingen die nu pijnlijk zijn en die in de toekomst als pijn vruchten dragen.
3. Men doet dingen die nu pijnlijk zijn en die in de toekomst als geluk vruchten dragen.
4. Men doet dingen die nu aangenaam zijn en die in de toekomst als geluk vruchten dragen.
(1) Dingen die nu aangenaam zijn en die in de toekomst als pijn vruchten dragen: Er zijn monniken en brahmanen die onderrichten dat er niets nadeligs is in het genot van de zintuigen. Zij maken er een gewoonte van in zin-genot te zwelgen, en vinden verstrooiing bij rondtrekkende vrouwen, die haar haren in een knot gebonden dragen. Zij beweren het volgende: ‘Welke toekomstige verschrikkingen zien die goede monniken en brahmanen in het zin-genot wanneer zij praten over het overwinnen ervan en het volledige doorzien van het zin-genot beschrijven? Aangenaam is de aanraking van de tedere, zachte, donzige arm van deze rondtrekkende vrouwen.’ Zo wennen zij eraan in zin-genot te zwelgen. En ten gevolge van die handelingen verschijnen zij na de dood in omstandigheden die vol ontberingen zijn, in een ongelukkige bestemming, in verdorvenheid, ja zelfs in de hel. Daar ondervinden zij pijnlijke, kwaalvolle, doorborende gevoelens. Zij zeggen dan: 'Dit zijn de toekomstige angsten die de goede monniken en brahmanen in zin-genot zagen, toen zij spraken over het overwinnen ervan en het volledige doorschouwen van zin-genot beschreven. Want op grond van zin-genot, ten gevolge van zin-genot ondervinden wij nu pijnlijke, kwaalvolle, doorborende gevoelens.'
Stel dat in de laatste maand van het warme seizoen een vruchtscheut van de Maluva-klimplant openbarstte en een zaadje ervan aan de voet van een salaboom neerviel. Een deva die in die boom huisde, werd daarop bang, verontrust en hij sprong op van schrik. De vrienden en kameraden, naaste en verre familieleden – tuindevas, parkdevas, boomdevas en devas die geneeskrachtige kruiden, gras en machtige bomen bewonen – kwamen bijeen en stelden de deva gerust met de woorden: ‘Wees niet bang, vereerde, heb geen angst. Misschien zal het zaadje van die klimplant door een pauw of een wild dier worden opgegeten, of een bosbrand zal het verbranden, of bosarbeiders dragen het weg, of witte mieren eten het op. Of het is misschien niet vruchtbaar.’
Maar dat alles gebeurde niet en het zaadje was wel degelijk vruchtbaar. Toen werd het door de neerslag van een regenwolk vochtig en ontkiemde. En de tedere, zachte, donzige rank van de klimplant wikkelde zich om die sala-boom heen. De deva die in de boom woonde, dacht toen: 'Welke toekomstige verschrikkingen zagen mijn vrienden en familieleden in het zaadje van de Maluva-klimplant dat zij samenkwamen en mij op een dergelijke manier gerust stelden? De aanraking van de tedere, zachte, donzige rank is aangenaam.' Toen omhulde die klimplant de sala-boom helemaal en kloofde de hoofdtakken van de boom. Toen zag de deva die in de boom woonde in welke de verschrikkingen waren die de vrienden en familieleden in het zaadje zagen. 'Wegens dat zaadje ondervind ik nu pijnlijke, kwaalvolle, doorborende gevoelens.’
Op dezelfde manier is het met monniken en brahmanen die onderrichten dat er niets nadeligs is in het genot van de zintuigen. Zij maken een gewoonte van zin-genot, wennen eraan, zwelgen in zin-genot en ten gevolge van die handelingen verschijnen zij na de dood in omstandigheden die vol ontberingen zijn, in een ongelukkige bestemming, in verdorvenheid, ja zelfs in de hel. Daar ondervinden zij pijnlijke, kwaalvolle, doorborende gevoelens.
Op die manier verricht men dingen die nu aangenaam zijn en die in de toekomst als pijn vruchten dragen.
(2) Dingen die nu pijnlijk zijn en die in de toekomst als pijn vruchten dragen: Iemand loopt maar rond, zeden en gewoonten verwerpend. Hij likt zijn handen af, komt niet als erom wordt gevraagd, blijft niet staan als erom wordt gevraagd. Hij neemt geen eten aan dat hem wordt gebracht of dat voor hem wordt gereed gemaakt. Hij neemt geen uitnodiging aan om te komen eten. Hij ontvangt niets uit een pot, niets uit een schotel, niets dat over de drempel, een staf, een stamper wordt aangereikt. Hij ontvangt niets van twee die samen eten, van een zwangere, van een vrouw die borstvoeding geeft, van een vrouw die bij een man ligt, van een plaats waar de verdeling van eten is aangekondigd. Hij ontvangt niets waar een hond waakt, waar vliegen zoemen. Hij neemt geen vis of vlees aan, hij drinkt geen brandewijn, wijn of gefermenteerde brouwsels. Hij houdt zich aan één huishouden, één hap; hij houdt zich aan twee huishoudens, twee happen; hij houdt zich aan drie huishoudens, drie happen; hij houdt zich aan vier huishoudens, vier happen; hij houdt zich aan vijf huishoudens, vijf happen; hij houdt zich aan zes huishoudens, zes happen; hij houdt zich aan zeven huishoudens, zeven happen. Hij leeft van een volle lepel per dag, van twee volle lepels per dag, van drie volle lepels per dag, van vier volle lepels per dag, van vijf volle lepels per dag, van zes volle lepels per dag, van zeven volle lepels per dag. Hij neemt eenmaal per dag eten tot zich; hij neemt alle twee dagen eten tot zich; hij neemt alle drie dagen eten tot zich; hij neemt alle vier dagen eten tot zich; hij neemt alle vijf dagen eten tot zich; hij neemt alle zes dagen eten tot zich; hij neemt alle zeven dagen eten tot zich; en zo verder to eenmaal alle twee weken. Zo houdt hij zich bezig met de praktijk om eten slechts in vastgestelde afstanden tot zich te nemen. Hij eet loof of gierst of wilde rijst of spanen van schors, of mos of het kaf van rijst, of afval van rijst of sesam-meel, of gras of koemest. Hij leeft van wortels en vruchten uit het bos, hij voedt zich met afgevallen fruit. Hij kleedt zich in hennep, in hennep bevattende stof, in lijkgewaden, in lompen uit de afval, in boomschors, in antilopenvel, in vodden van antilopenvel, in weefsels van kusa-gras, in weefsels van boomschors, in weefsels van houtspanen, in wol van mensenhaar, in wol uit dierenhaar, in uilenvleugels. Hij is iemand die zich de haren en de baard uittrekt, die de praktijk van het haren en baard uittrekken uitoefent. Hij is iemand die steeds blijft staan en zitgelegenheden verwerpt. Hij is iemand die steeds op de grond hurkt. Hij is iemand die een mat uit dorens gebruikt; hij maakt een mat uit dorens tot zijn bed. Hij beoefent de praktijk om driemaal per dag, ook 's avonds, in het water te staan.
Op die manier houdt hij zich op veelvuldige manier bezig met de uitoefening van de praktijk waarbij hij het lichaam kwelt en doodt. Na de dood verschijnt hij in omstandigheden die vol ontberingen zijn, op een ongelukkige plaats van bestemming, in verderfenis, ja zelfs in de hel. Dat noemt men de manier om dingen te doen die nu pijnlijk zijn en die in de toekomst als pijn vruchten dragen.
(3) Dingen die nu pijnlijk zijn en die in de toekomst als geluk vruchten dragen: Iemand heeft van nature een sterke begeerte in zich en ondervindt voortdurend pijn en droefheid, die uit de begeerte ontstaan. Van nature heeft hij sterke haat in zich en voortdurend ondervindt hij pijn en droefheid die uit haat ontstaan. Hij heeft van nature een sterke onwetendheid en voortdurend ondervindt hij pijn en droefheid die uit onwetendheid ontstaan. In pijn en droefheid, wenend met een gezicht dat door tranen overstroomd is, leidt hij desondanks het volmaakte en reine heilige leven. Na de dood verschijnt hij op een gelukkige plaats van bestemming, ja zelfs in de hemelse wereld. Dat is de manier om dingen te doen die nu pijnlijk zijn en die in de toekomst als geluk vruchten dragen.
(4) Dingen die nu aangenaam zijn en die in de toekomst als geluk vruchten dragen: Iemand heeft van nature niet sterke begeerten in zich en hij ondervindt niet voortdurend pijn en droefheid die uit begeerte ontstaan. Hij heeft van nature niet sterke haat in zich en hij ondervindt niet voortdurend pijn en droefheid die uit haat ontstaan. Hij heeft van nature niet sterke onwetendheid in zich en hij ondervindt niet voortdurend pijn en droefheid die uit onwetendheid ontstaan. Helemaal afgescheiden van zin-genot, afgescheiden van onheilzame geestestoestanden treedt hij binnen in het eerste jhana, dat met aanvankelijke en blijvende toewending van de geest begeleid is, en hij vertoeft erin, met vervoering en gelukzaligheid die uit afgescheidenheid ontstaan is. Met het stil worden van dat eerste jhana treedt hij binnen in het tweede jhana, dat innerlijke rust en eenheid van de geest inhoudt, zonder aanvankelijke en blijvende toewending van de geest, en hij vertoeft erin, met vervoering en gelukzaligheid die uit concentratie is ontstaan. Met het verbleken van de vervoering, in gelijkmoedigheid vertoevend, oplettend en helder bewust, met lichamelijk beleefde gelukzaligheid, treedt hij binnen in het derde jhana waarvan de edelen zeggen: 'Gelukzalig vertoeft degene die vol gelijkmoedigheid en oplettendheid is,' en hij vertoeft erin. Met het overwinnen van geluk en pijn en het al eerder verdwijnen van vreugde en droefheid treedt hij binnen in het vierde jhana. Dit heeft op grond van gelijkmoedigheid niets pijnlijks noch iets aangenaams in zich maar wel zuiverheid van de oplettendheid, en hij vertoeft erin. Na de dood verschijnt hij op een gelukkige plaats van bestemming, ja zelfs in de hemelse wereld. Dat is de manier om dingen te doen die nu aangenaam zijn en die in de toekomst als geluk vruchten dragen.
Dit zijn de vier manieren om dingen te doen." [M.45]
Te Savatthi sprak de Verhevene een leerrede over het tot rijping komen van een onaangenaam of aangenaam leven nu en in de toekomst.
“In de meeste gevallen hebben levende wezens deze wens, dit verlangen, namelijk dat toch onwelkome, ongewenste, onaangename dingen zullen afnemen en welkome, aangename dingen zullen toenemen. Hoewel levende wezens deze wens hebben, nemen ongewenste, onaangename dingen voor hen toe, en gewenste, aangename dingen nemen af. De oorzaken hiervan zijn als volgt.
Een niet onderwezen wereldling die de edelen niet opvolgt en die in hun Dhamma niet geoefend en geschoold is, die oprechte mensen niet navolgt en in hun Dhamma niet geoefend en geschoold is, die persoon weet niet welke dingen wel en welke dingen niet beoefend moeten worden. Omdat hij dat niet weet, beoefent hij dingen die niet beoefend moeten worden en beoefent hij geen dingen die wel beoefend moeten worden. Hij volgt dingen na die niet nagevolgd moeten worden, en hij volgt geen dingen na die wel nagevolgd moeten worden. Omdat hij dat doet, nemen onwelkome, ongewenste, onaangename dingen voor hem toe en welkome, gewenste en aangename dingen nemen af. Dat overkomt iemand die onverstandig is.
De goed onderwezen edele leerling, die de edelen navolgt en die in hun Dhamma geoefend en geschoold is, die oprechte mensen navolgt en in hun Dhamma geoefend en geschoold is, die persoon weet welke dingen wel en welke dingen niet beoefend moeten worden. Omdat hij dat weet, beoefent hij dingen die beoefend moeten worden en beoefent hij geen dingen die niet beoefend moeten worden. Hij volgt dingen na die nagevolgd moeten worden, en hij volgt geen dingen na die niet nagevolgd moeten worden. Omdat hij dat doet, nemen onwelkome, ongewenste, onaangename dingen voor hem af en welkome, gewenste en aangename dingen nemen toe. Dat is te verwachten voor iemand die verstandig is.
Er zijn vier soorten om dingen te doen, namelijk
1. de soort om dingen te doen die nu pijnlijk is en die in de toekomst als pijn vruchten draagt;
2. de soort om dingen te doen die nu aangenaam is en die in de toekomst als pijn vruchten draagt;
3. de soort om dingen te doen die nu pijnlijk is en die in de toekomst als geluk vruchten draagt;
4. de soort om dingen te doen die nu aangenaam is en die in de toekomst als geluk vruchten draagt.
(De onwetende)
Een onwetende die de soort om dingen te doen die nu pijnlijk is en die in de toekomst als pijn vruchten draagt, niet kent, begrijpt niet in overeenstemming met de waarheid dat die soort om dingen te doen nu pijnlijk is en dat die in de toekomst als pijn vruchten draagt. Omdat hij dat niet weet en niet begrijpt, beoefent de onwetende deze soort en vermijdt ze niet. Daarom nemen onwelkome, ongewenste, onaangename dingen voor hem toe en welkome, gewenste, aangename dingen nemen af. Dat overkomt een onverstandige.
Een onwetende die de soort om dingen te doen die nu aangenaam is en die in de toekomst als pijn vruchten draagt, niet kent, begrijpt niet in overeenkomst met de waarheid dat die soort om dingen te verrichten nu aangenaam is en dat ze in de toekomst als pijn vruchten draagt. Omdat hij dat niet weet en niet begrijpt, beoefent de onwetende deze soort en vermijdt ze niet. Daarom nemen voor hem onwelkome, ongewenste, onaangename dingen toe, en welkome, gewenste, aangename dingen nemen af. Dat overkomt een onverstandige.
Een onwetende die de soort om dingen te doen die nu pijnlijk is en die in de toekomst als geluk vruchten draagt, niet kent, begrijpt niet in overeenstemming met de waarheid dat deze soort om dingen te doen nu pijnlijk is en dat ze in de toekomst als geluk vruchten draagt. Omdat hij dat niet weet en niet begrijpt, beoefent de onwetende deze soort niet maar vermijdt ze. Daarom nemen onwelkome, ongewenste, onaangename dingen voor hem toe en welkome, gewenste, aangename dingen nemen af. Dat overkomt een onverstandige.
Een onwetende die de soort om dingen te doen die nu aangenaam is en die in de toekomst als geluk vruchten draagt, niet kent, begrijpt niet in overeenstemming met de waarheid dat deze soort om dingen te doen nu aangenaam is en dat ze in de toekomst als geluk vruchten draagt. Omdat hij dat niet weet en niet begrijpt, beoefent de onwetende deze soort niet maar vermijdt ze. Daarom nemen onwelkome, ongewenste, onaangename dingen voor hem toe en welkome, gewenste, aangename dingen nemen af. Dat overkomt een onverstandige.
(De wetende)
Een wetende die de soort om dingen te doen die nu pijnlijk is en die in de toekomst als pijn vruchten draagt, kent, begrijpt in overeenstemming met de waarheid dat die soort om dingen te doen nu pijnlijk is en dat die in de toekomst als pijn vruchten draagt. Omdat hij dat weet en begrijpt, beoefent de wetende deze soort niet en vermijdt ze. Daarom nemen onwelkome, ongewenste, onaangename dingen voor hem af en welkome, gewenste, aangename dingen nemen toe. Dat overkomt een verstandige.
Een wetende die de soort om dingen te doen die nu aangenaam is en die in de toekomst als pijn vruchten draagt, kent, begrijpt in overeenkomst met de waarheid dat die soort om dingen te verrichten nu aangenaam is en dat ze in de toekomst als pijn vruchten draagt. Omdat hij dat weet en begrijpt, beoefent de wetende deze soort niet en vermijdt ze. Daarom nemen voor hem onwelkome, ongewenste, onaangename dingen af, en welkome, gewenste, aangename dingen nemen toe. Dat overkomt een verstandige.
Een wetende die de soort om dingen te doen die nu pijnlijk is en die in de toekomst als geluk vruchten draagt, kent, begrijpt in overeenkomst met de waarheid dat die soort om dingen te verrichten nu pijnlijk is en dat ze in de toekomst als geluk vruchten draagt. Omdat hij dat weet en begrijpt, beoefent de wetende deze soort en vermijdt ze niet. Daarom nemen voor hem onwelkome, ongewenste, onaangename dingen af, en welkome, gewenste, aangename dingen nemen toe. Dat overkomt een verstandige.
Een wetende die de soort om dingen te doen die nu aangenaam is en die in de toekomst als geluk vruchten draagt, kent, begrijpt in overeenstemming met de waarheid dat deze soort om dingen te doen nu aangenaam is en dat ze in de toekomst als geluk vruchten draagt. Omdat hij dat weet en begrijpt, beoefent de wetende deze soort en vermijdt ze niet. Daarom nemen onwelkome, ongewenste, onaangename dingen voor hem af en welkome, gewenste, aangename dingen nemen toe. Dat overkomt een verstandige.
(De vier soorten)
(1) Wat nu is de soort om dingen te doen die nu pijnlijk is en die in de toekomst als pijn vruchten draagt?
Wel, iemand doodt vol pijn en droefheid levende wezens en hij ondervindt pijn en droefheid die het doden van levende wezens tot voorwaarde hebben.
Vol pijn en droefheid neemt hij wat niet is gegeven en hij ondervindt pijn en droefheid die het nemen van wat niet is gegeven tot voorwaarde hebben.
Vol pijn en droefheid oefent hij verkeerd gedrag uit bij zin-genot en hij ondervindt pijn en droefheid die het verkeerde gedrag bij zin-genot als voorwaarde hebben.
Vol pijn en droefheid spreekt hij de onwaarheid en hij ondervindt pijn en droefheid die het spreken van de onwaarheid als voorwaarde hebben.
Vol pijn en droefheid spreekt hij hatelijk, vijandig, en hij ondervindt pijn en droefheid die hatelijk spreken tot voorwaarde hebben.
Vol pijn en droefheid gebruikt hij grove woorden en hij ondervindt pijn en droefheid die het gebruik van grove woorden tot voorwaarde hebben.
Vol pijn en droefheid kletst hij en hij ondervindt pijn en droefheid die het kletsen tot voorwaarde hebben.
Vol pijn en droefheid is hij hebzuchtig en hij ondervindt pijn en droefheid die hebzucht tot voorwaarde hebben.
Vol pijn en droefheid is zijn geest vol kwaadwil en hij ondervindt pijn en droefheid die kwaadwil tot voorwaarde hebben.
Vol pijn en droefheid heeft hij verkeerde visie en hij ondervindt pijn en droefheid die verkeerde visie tot voorwaarde hebben.
Na de dood verschijnt hij in omstandigheden die vol ontberingen zijn, op een ongelukkige bestemming, in verdoemenis, ja zelfs in de hel. Dit noemt men de soort om dingen te doen die nu pijnlijk zijn en die in de toekomst als pijn vruchten dragen.
(2) Wat nu is de soort om dingen te doen die nu aangenaam zijn en die in de toekomst als pijn vruchten dragen?
Wel, vol geluk en vreugde doodt iemand levende wezens en hij ondervindt geluk en vreugde die het doden van levende wezens tot voorwaarde hebben.
Vol geluk en vreugde neemt hij wat niet is gegeven en hij ondervindt geluk en vreugde die het nemen van wat niet is gegeven tot voorwaarde hebben.
Vol geluk en vreugde oefent hij verkeerd gedrag uit bij zin-genot en hij ondervindt geluk en vreugde die het verkeerde gedrag bij zin-genot tot voorwaarde hebben.
Vol geluk en vreugde spreekt hij de onwaarheid en hij ondervindt geluk en vreugde die het spreken van de onwaarheid tot voorwaarde hebben.
Vol geluk en vreugde spreekt hij hatelijk, vijandig, en hij ondervindt geluk en vreugde die hatelijk spreken tot voorwaarde hebben.
Vol geluk en vreugde gebruikt hij grove woorden en hij ondervindt geluk en vreugde die het gebruik van grove woorden tot voorwaarde hebben.
Vol geluk en vreugde kletst hij en hij ondervindt geluk en vreugde die het kletsen tot voorwaarde hebben.
Vol geluk en vreugde is hij hebzuchtig en hij ondervindt geluk en vreugde die hebzucht tot voorwaarde hebben.
Vol geluk en vreugde is zijn geest vol kwaadwil en hij ondervindt geluk en vreugde die kwaadwil tot voorwaarde hebben.
Vol geluk en vreugde heeft hij verkeerde visie en hij ondervindt geluk en vreugde die verkeerde visie tot voorwaarde hebben.
Na de dood verschijnt hij in omstandigheden die vol ontberingen zijn, op een ongelukkige bestemming, in verdoemenis, ja zelfs in de hel. Dit noemt men de soort om dingen te doen die nu aangenaam zijn en die in de toekomst als pijn vruchten dragen.
(3) Wat nu is de soort om dingen te doen die nu pijnlijk zijn en die in de toekomst als geluk vruchten dragen?
Wel, vol pijn en droefheid onthoudt iemand zich ervan levende wezens te doden en hij ondervindt pijn en droefheid die het zich onthouden van het doden van levende wezens tot voorwaarde hebben.
Vol pijn en droefheid onthoudt hij zich ervan te nemen wat niet is gegeven en hij ondervindt pijn en droefheid die het zich onthouden van te nemen wat niet is gegeven tot voorwaarde hebben.
Vol pijn en droefheid onthoudt hij zich ervan verkeerd gedrag uit te oefenen bij zin-genot en hij ondervindt pijn en droefheid die zich onthouden van verkeerd gedrag bij zin-genot als voorwaarde hebben.
Vol pijn en droefheid onthoudt hij zich ervan de onwaarheid te spreken en hij ondervindt pijn en droefheid die het zich onthouden van het spreken van de onwaarheid als voorwaarde hebben.
Vol pijn en droefheid onthoudt hij zich ervan hatelijk, vijandig te spreken en hij ondervindt pijn en droefheid die het zich onthouden van hatelijk spreken tot voorwaarde hebben.
Vol pijn en droefheid onthoudt hij zich ervan grove woorden te gebruiken en hij ondervindt pijn en droefheid die het zich onthouden van het gebruik van grove woorden tot voorwaarde hebben.
Vol pijn en droefheid onthoudt hij zich ervan te kletsen en hij ondervindt pijn en droefheid die het zich onthouden van kletsen tot voorwaarde hebben.
Vol pijn en droefheid is hij niet hebzuchtig en hij ondervindt pijn en droefheid die afwezigheid van hebzucht tot voorwaarde hebben.
Vol pijn en droefheid heeft hij geen kwaadwil en hij ondervindt pijn en droefheid die het hebben van geen kwaadwil tot voorwaarde hebben.
Vol pijn en droefheid heeft hij juiste visie en hij ondervindt pijn en droefheid die juiste visie tot voorwaarde hebben.
Na de dood verschijnt hij op een gelukkige bestemming, ja zelfs in de hemelse wereld. Dit noemt men de soort om dingen te doen die nu pijnlijk zijn en die in de toekomst als geluk vruchten dragen.
(4) Wat nu is de soort om dingen te doen die nu aangenaam zijn en die in de toekomst als geluk vruchten dragen?
Wel, vol geluk en vreugde onthoudt iemand zich ervan levende wezens te doden en hij ondervindt geluk en vreugde die het zich onthouden van het doden van levende wezens tot voorwaarde hebben.
Vol geluk en vreugde onthoudt hij zich ervan te nemen wat niet is gegeven en hij ondervindt geluk en vreugde die het zich onthouden van te nemen wat niet is gegeven tot voorwaarde hebben.
Vol geluk en vreugde onthoudt hij zich ervan verkeerd gedrag uit te oefenen bij zin-genot en hij ondervindt geluk en vreugde die het zich onthouden van verkeerd gedrag bij zin-genot als voorwaarde hebben.
Vol geluk en vreugde onthoudt hij zich ervan de onwaarheid te spreken en hij ondervindt geluk en vreugde die het zich onthouden van het spreken van de onwaarheid als voorwaarde hebben.
Vol geluk en vreugde onthoudt hij zich ervan hatelijk, vijandig te spreken en hij ondervindt geluk en vreugde die het zich onthouden van hatelijk spreken tot voorwaarde hebben.
Vol geluk en vreugde onthoudt hij zich ervan grove woorden te gebruiken en hij ondervindt geluk en vreugde die het zich onthouden van het gebruik van grove woorden tot voorwaarde hebben.
Vol geluk en vreugde onthoudt hij zich ervan te kletsen en hij ondervindt geluk en vreugde die het zich onthouden van kletsen tot voorwaarde hebben.
Vol geluk en vreugde is hij niet hebzuchtig en hij ondervindt geluk en vreugde die afwezigheid van hebzucht tot voorwaarde hebben.
Vol geluk en vreugde heeft hij geen kwaadwil en hij ondervindt geluk en vreugde die het hebben van geen kwaadwil tot voorwaarde hebben.
Vol geluk en vreugde heeft hij juiste visie en hij ondervindt geluk en vreugde die juiste visie tot voorwaarde hebben.
Na de dood verschijnt hij op een gelukkige bestemming, ja zelfs in de hemelse wereld. Dit noemt men de soort om dingen te doen die nu aangenaam zijn en die in de toekomst als geluk vruchten dragen. [M.46]
(De gelijkenissen)
Stel dat er een bittere pompoen is gemengd met vergif. Iemand die wil leven, die niet wil sterven, die geluk wil hebben en die terugdeinst voor pijn, komt naderbij. Men zegt hem dat die pompoen met vergif gemengd is en dat hij ervan kan drinken als hij wil. Ook zegt men hem dat de kleur, de geur en de smaak ervan hem niet goed zullen bekomen en dat hij daarna zal sterven of dodelijk lijden zal ondervinden. Zonder te overleggen drinkt die persoon ervan; hij ziet er niet van af. Na ervan gedronken te hebben bekomt hem de kleur, de geur en de smaak ervan niet en hij sterft of ondervindt dodelijk lijden. – Op dezelfde manier is het met de soort om dingen te doen die nu pijnlijk zijn en die in de toekomst als pijn vruchten dragen.
Stel dat er een bronzen kopje is vol met een drank die een goede kleur, een goede smaak en een goede geur heeft. Maar er zit vergif in. Iemand die wil leven, die niet wil sterven, die geluk wil hebben en die terugdeinst voor pijn, komt naderbij. Men zegt hem dat de drank in het bronzen kopje een goede kleur, goede smaak en goede geur heeft, maar dat de drank met vergif gemengd is. Hij kan ervan drinken als hij wil. Ook zegt men hem dat de kleur, de geur en de smaak ervan hem goed zullen bekomen maar dat hij daarna zal sterven of dodelijk lijden zal ondervinden. Zonder te overleggen drinkt die persoon ervan; hij ziet er niet van af. Na ervan gedronken te hebben bekomt hem de kleur, de geur en de smaak ervan maar hij sterft of ondervindt dodelijk lijden. – Op dezelfde manier is het met de soort om dingen te doen die nu aangenaam zijn en die in de toekomst als pijn vruchten dragen.
Stel dat er gegiste urine is gemengd met verschillende medicijnen. Iemand die aan geelzucht lijdt, komt naderbij. Men zegt hem dat de gegiste urine met verschillende medicijnen is gemengd. Hij kan ervan drinken als hij wil. Ook zegt men hem dat de kleur, de geur en de smaak ervan hem niet goed zullen bekomen maar dat hij daarna gezond zal worden. Die persoon overlegt en drinkt ervan; hij ziet er niet van af. Wanneer hij ervan drinkt, bekomt hem de kleur, de geur en de smaak ervan niet, maar daarna wordt hij gezond. – Op dezelfde manier is het met de soort om dingen te doen die nu pijnlijk zijn en die in de toekomst als geluk vruchten dragen.
Stel dat er een mengsel is van yoghurt, honing, botervet en melasse. Iemand die aan dysenterie lijdt, komt naderbij. Men zegt hem dat het een mengsel is van yoghurt, honing, botervet en melasse. Hij kan ervan drinken als hij wil. Ook zegt men hem dat de kleur, de geur en de smaak ervan hem goed zullen bekomen en dat hij daarna gezond zal worden. Die persoon overlegt en drinkt ervan; hij ziet er niet van af. Wanneer hij ervan drinkt, bekomt hem de kleur, de geur en de smaak ervan en daarna wordt hij gezond. – Op dezelfde manier is het met de soort om dingen te doen die nu aangenaam zijn en die in de toekomst als geluk vruchten dragen.
Juist zoals de zon in de herfst, in de laatste maand van de regentijd, wanneer de hemel helder en zonder wolken is, zich verheft boven de aarde en met haar licht, haar stralen, haar glans elke duisternis in de ruimte verdrijft, evenzo verdringt de soort om dingen te doen die nu aangenaam zijn en die in de toekomst als geluk vruchten dragen, met haar licht, haar stralen, haar glans elke andere leer van gewone monniken en brahmanen.”
Zo sprak de Verhevene. [M.46]
Meer over daden die leed brengen of geluk, zie: De weg naar de hel en de weg naar de hemel.
Te Savatthi sprak de Verhevene eens op de Uposatha-dag over een onrechtschapen en een rechtschapen mens.
“Het is onmogelijk dat een onrechtschapen mens van een rechtschapen mens weet dat die rechtschapen is.
Een onrechtschapen mens is vervuld van onrechtschapen eigenschappen. Hij heeft de omgang van een onrechtschapen mens, hij heeft het streven van een onrechtschapen mens, hij geeft raad van een onrechtschapen mens, hij spreekt en handelt als een onrechtschapen mens, hij heeft de visies van een onrechtschapen mens en hij geeft geschenken als een onrechtschapen mens.
Op welke manier is een onrechtschapen mens vervuld van onrechtschapen eigenschappen? - Hij heeft geen vertrouwen, geen schaamtegevoel, geen berouw. Hij is niet leergierig, is lui, vergeetachtig en dwaas.
Op welke manier heeft een onrechtschapen mens omgang met een onrechtschapen mens? - Hij heeft die monniken en brahmanen tot vriend en metgezel die geen vertrouwen, geen schaamtegevoel, geen berouw hebben; die niet leergierig zijn, die lui, vergeetachtig en dwaas zijn.
Op welke manier heeft een onrechtschapen mens het streven van een onrechtschapen mens? - Hij streeft naar eigen lijden, naar het lijden van anderen en naar het lijden van beiden.
Op welke manier geeft een onrechtschapen mens de raad van een onrechtschapen mens? - Hij geeft raad die leidt tot eigen lijden, tot lijden van anderen en tot lijden van beiden.
Op welke manier spreekt een onrechtschapen mens als een onrechtschapen mens? - Hij spreekt de onwaarheid, hij spreekt hatelijk, hij gebruikt ruwe woorden en hij is een kletser.
Op welke manier handelt een onrechtschapen mens als onrechtschapen mens? - Hij doodt levende wezens, neemt wat niet is gegeven, en hij gedraagt zich verkeerd bij zin-genot.
Op welke manier heeft een onrechtschapen mens de visies van een onrechtschapen mens? - Hij heeft visies zoals deze: 'Er zijn geen resultaten van gaven, er zijn geen resultaten van iets wat geschonken of geofferd is. Er is geen vrucht of resultaat van goede en slechte daden. Er is niet deze wereld en niet de andere wereld. Er is geen moeder, geen vader. Er zijn geen spontaan geboren wezens. Er zijn geen goede en deugdzame monniken en brahmanen op de wereld, die deze wereld en de andere wereld door verwerkelijking met hogere geestelijke kracht hebben ervaren en uitleggen.“ - Op die manier heeft hij de visies van een onrechtschapen mens.
Op welke manier geeft een onrechtschapen mens geschenken als onrechtschapen mens? - Hij geeft een geschenk op onhoffelijke manier, hij geeft niet eigenhandig, hij geeft zonder respect, hij geeft wat bestemd is om weggegooid te worden, hij geeft met de bedoeling dat het geen succes zal hebben.
Die onrechtschapen mens wordt na de dood wedergeboren op de bestemming van onrechtschapen mensen. En dat is de hel of het dierenrijk."
"Het is mogelijk dat een rechtschapen mens van een rechtschapen mens weet dat die rechtschapen is. En het is mogelijk dat een rechtschapen mens van een onrechtschapen mens weet dat die onrechtschapen is.
Een rechtschapen mens is vervuld van rechtschapen eigenschappen. Hij heeft de omgang van een rechtschapen mens, hij heeft het streven van een rechtschapen mens, hij geeft de raad van een rechtschapen mens, hij spreekt als rechtschapen mens, hij handelt als rechtschapen mens, hij heeft de visies van een rechtschapen mens, en hij geeft geschenken als een rechtschapen mens.
Op welke manier is een rechtschapen mens vervuld van rechtschapen eigenschappen? - Hij heeft vertrouwen, schaamtegevoel, en berouw. Hij is leergierig, is vol energie, oplettend en wijs.
Op welke manier heeft een rechtschapen mens omgang met een rechtschapen mens? - Hij heeft die monniken en brahmanen tot vriend en metgezel die vertrouwen, schaamtegevoel, en berouw hebben; die leergierig zijn, vol energie, oplettend en wijs.
Op welke manier heeft een rechtschapen mens het streven van een rechtschapen mens? - Hij streeft niet naar eigen lijden, niet naar het lijden van anderen en niet naar het lijden van beiden.
Op welke manier geeft een rechtschapen mens de raad van een rechtschapen mens? - Hij geeft geen raad die leidt tot eigen lijden, tot lijden van anderen en tot lijden van beiden.
Op welke manier spreekt een rechtschapen mens als een rechtschapen mens? - Hij onthoudt zich ervan de onwaarheid te spreken; hij onthoudt zich ervan hatelijk te spreken; hij onthoudt zich ervan ruwe woorden te gebruiken en hij onthoudt zich ervan te kletsen.
Op welke manier handelt een rechtschapen mens als rechtschapen mens? - Hij onthoudt zich ervan levende wezens te doden; hij onthoudt zich ervan te nemen wat hem niet is gegeven; hij onthoudt zich van verkeerd gedrag bij zin-genot.
Op welke manier heeft een rechtschapen mens de visies van een rechtschapen mens? - Hij heeft visies zoals deze: ‘Er zijn resultaten van gaven, er zijn resultaten van iets wat geschonken of geofferd is. Er is vrucht en resultaat van goede en slechte daden. Er is deze wereld en de andere wereld. Er zijn moeder en vader. Er zijn spontaan geboren wezens. Er zijn goede en deugdzame monniken en brahmanen op de wereld, die deze wereld en de andere wereld door verwerkelijking met hogere geestelijke kracht hebben ervaren en uitleggen.’ - Op die manier heeft hij de visies van een rechtschapen mens.
Op welke manier geeft een rechtschapen mens geschenken als rechtschapen mens? - Hij geeft een geschenk op hoffelijke manier, hij geeft eigenhandig, hij geeft met respect, hij geeft een zuiver geschenk, hij geeft met de bedoeling dat het succes zal hebben.
Die rechtschapen mens wordt na de dood wedergeboren op de bestemming van rechtschapen mensen. En dat is grootte onder de hemelse wezens of grootte onder de mensen."
Zo sprak de Verhevene. [M.110]
“Iemand die de volgende vier eigenschappen heeft, moet men als een onedel mens beschouwen. Welke zijn deze vier eigenschappen?
Wat de ander aan fouten heeft, dat onthult de onedele mens, zelfs ongevraagd. Maar naar aanleiding van vragen spreekt hij zonder iets weg te laten en zonder te aarzelen, volledig en in detail over de fouten van de ander. Deze persoon moet men als onedel mens beschouwen.
En verder: wat de ander aan voordelen heeft, dat onthult de onedele mens niet, ook niet als hem daarom wordt gevraagd. Zelfs wanneer hij naar aanleiding van vragen ertoe wordt aangezet, spreekt hij met weglatingen en aarzelend, onvolledig en niet in detail over de voordelen van de ander. Deze persoon moet men als onedel mens beschouwen.
En verder: wat de onedele mens zelf aan fouten heeft, dat onthult hij niet, ook niet als hem daarom wordt gevraagd. Zelfs wanneer hij door vragen ertoe wordt gebracht, spreekt hij met weglatingen en aarzelend, onvolledig en niet in detail over zijn eigen fouten. Deze persoon moet men beschouwen als een onedel mens.
En verder: wat de onedele mens zelf aan voordelen heeft, dat onthult hij, ook ongevraagd. Maar als hij door vragen ertoe wordt gebracht, dan spreekt hij zonder iets weg te laten en zonder aarzeling, volledig en in detail over zijn eigen voordelen. Deze persoon moet men als onedel mens beschouwen.
Wie deze vier eigenschappen heeft, moet men als een onedel mens beschouwen.
Maar wie de volgende vier eigenschappen heeft, moet men als een edel mens beschouwen. Welke zijn deze vier eigenschappen?
Wat de ander aan fouten heeft, dat onthult de edele mens niet, ook al wordt hem dat gevraagd. Door vragen ertoe gebracht, spreekt hij met weglatingen en aarzelend, onvolledig en niet in detail over de fouten van de ander. Deze persoon moet men als edel mens beschouwen.
En verder: wat de ander aan voordelen heeft, dat onthult de edele mens, ook ongevraagd. Door vragen ertoe gebracht, spreekt hij zonder iets weg te laten en zonder aarzeling, volledig en in detail over de voordelen van de ander. Deze persoon moet men als edel mens beschouwen.
En verder, wat de edele mens zelf aan fouten heeft, dat onthult hij, zelfs ongevraagd. Maar door vragen ertoe gebracht, spreekt hij zonder iets weg te laten en zonder aarzeling, volledig en in detail over de eigen fouten. Monniken, hem moet men als edel mens beschouwen.
En verder: wat de edele mens zelf aan voordelen heeft, dat onthult hij niet, ook niet als hem daarom wordt gevraagd. Door vragen ertoe gebracht, spreekt hij met weglatingen en aarzelend, onvolledig en niet in detail over de eigen voordelen. Monniken, hem moet men als edel mens beschouwen.
Wie deze vier eigenschappen heeft, moet men als een edel mens beschouwen.” [A.IV.73]
Er zijn vier mensen in de wereld te vinden. Welke vier?
Een demon omringd door demonen,
een demon omringd door devas,
een deva omringd door demonen,
een deva omringd door devas.
Hoe nu is iemand een demon, omringd door demonen? - Daar is iemand immoreel, met een slecht karakter, en ook zijn omgeving is immoreel, met een slecht karakter.
Hoe nu is iemand een demon omringd door devas? - Daar is iemand immoreel, met een slecht karakter, maar zijn omgeving is moreel zuiver, met een goed karakter.
Hoe nu is iemand een deva omringd door demonen? - Daar is iemand moreel zuiver, met een goed karakter, maar zijn omgeving is immoreel, met een slecht karakter.
Hoe nu is iemand een deva omringd door devas? - Daar is iemand moreel zuiver, met een goed karakter, en ook zijn omgeving is moreel zuiver, met een goed karakter.
Deze vier mensen zijn in de wereld te vinden. [A.IV.91]
Te Savatthi, in het Jetavana-klooster sprak de Boeddha eens over wat wel en wat niet gedaan moet worden.
"Lichamelijk gedrag en gedrag wat de taal betreft en gedrag wat de geest betreft – die soorten gedrag zijn van tweevoudige aard, namelijk wat wel en wat niet gedaan moet worden. De neiging van de geest is van tweevoudige aard en ook het verwerven van waarneming is van tweevoudige aard. Het verwerven van visies is van tweevoudige aard. Het verwerven van persoonlijkheid is van tweevoudige aard. En dat alles moet wel of niet gedaan worden."
De Eerwaarde Sariputta legde die korte uitleg verder uit.
"Een dergelijk lichamelijk gedrag dat erdoor onheilzame toestanden toenemen en heilzame toestanden afnemen bij iemand die zich regelmatig zo gedraagt, moet niet uitgeoefend worden.
Maar een dergelijk lichamelijk gedrag dat erdoor onheilzame toestanden afnemen en heilzame toestanden toenemen bij iemand die zich regelmatig zo gedraagt, moet wel uitgeoefend worden.
En welke soort van lichamelijk gedrag veroorzaakt toename van onheilzame toestanden en de afname van heilzame toestanden? – Iemand doodt levende wezens, is moordzuchtig, met bloed aan de handen, tot strijd en geweld geneigd, zonder genade tegenover levende wezens. Hij neemt wat hem niet werd gegeven; hij steelt de rijkdom en de bezittingen van anderen in dorp of bos. Hij oefent verkeerd gedrag uit bij zin-genot; hij heeft geslachtsverkeer met vrouwen die onder de hoede staan van de moeder, van de vader, van de broer, van de zus of van verwanten, met vrouwen die een echtgenoot hebben, die door de wet beschermd zijn, en zelfs met vrouwen die verloofd zijn. – Een dergelijk lichamelijk gedrag veroorzaakt de toename van onheilzame toestanden en de afname van heilzame toestanden bij iemand die dat regelmatig doet.
En welke soort van lichamelijk gedrag veroorzaakt afname van onheilzame toestanden en de toename van heilzame toestanden? – Iemand onthoudt zich ervan levende wezens te doden, hij geeft dat op. Stok en wapens heeft hij terzijde gelegd. Zachtaardig en vriendelijk leeft hij vol medegevoel voor alle levende wezens. Hij onthoudt zich ervan te nemen wat hem niet werd gegeven; hij geeft dat op. Hij steelt niet de rijkdom en de bezittingen van anderen in dorp of bos. Hij onthoudt zich van verkeerd gedrag bij zin-genot, hij geeft het op; hij heeft geen geslachtsverkeer met vrouwen die onder de hoede staan van de moeder, van de vader, van de broer, van de zus of van verwanten, met vrouwen die een echtgenoot hebben, die door de wet beschermd zijn, en met vrouwen die verloofd zijn. – Een dergelijk lichamelijk gedrag veroorzaakt de afname van onheilzame toestanden en de toename van heilzame toestanden bij iemand die dat regelmatig doet. [M.114; vgl. M.51]
“Een dergelijk gedrag wat de taal betreft dat erdoor onheilzame toestanden toenemen en heilzame toestanden afnemen bij iemand die zich regelmatig zo gedraagt, moet niet uitgeoefend worden.
Maar een dergelijk gedrag wat de taal betreft dat erdoor onheilzame toestanden afnemen en heilzame toestanden toenemen bij iemand die zich regelmatig zo gedraagt, moet uitgeoefend worden.
Welke soort van gedrag wat de taal betreft veroorzaakt toename van onheilzame toestanden en de afname van heilzame toestanden? – Iemand spreekt de onwaarheid, hij liegt. Wanneer hij voor de rechtbank moet verschijnen, of op een bijeenkomst of bij zijn familieleden, bij zijn gilde of de koninklijke familie als getuige is opgeroepen, en men vraagt hem wat hij weet, dan zegt hij dat hij iets weet hoewel hij het niet weet; hij zegt dat hij iets niet weet hoewel hij het weet. Hij zegt dat hij iets gezien heeft hoewel hij het niet gezien heeft; en hij zegt dat hij iets niet gezien heeft hoewel hij het gezien heeft. Heel bewust zegt hij de onwaarheid, tot eigen voordeel, tot voordeel van iemand anders of tot voordeel van de een of andere wereldlijke aangelegenheid.
Hij spreekt hatelijk; wat hij hier vernomen heeft vertelt hij elders om tweedracht te zaaien; of hij vertelt hier wat hij elders heeft gehoord, om tweedracht te zaaien. Hij is iemand die tweedracht zaait tussen degenen die eerst verenigd waren; hij is iemand die splitsing beoefent, die van tweedracht geniet, zich erover verheugt, zich eraan vermaakt, iemand die woorden uit die tweedracht zaaien.
Hij gebruikt ruwe woorden; hij uit woorden die ruw, hard, kwetsend, beledigend zijn, die bijna gelijk zijn aan woede en die nadelig zijn voor de concentratie.
Hij is een kletser; hij spreekt op de verkeerde tijd, zegt wat niet met de feiten overeenkomt, praat nutteloze dingen, spreekt tegen de Dhamma en de discipline. Op de verkeerde tijd zegt hij woorden die nutteloos, onverstandig, zonder maat en zinloos zijn. – Een dergelijk gedrag wat de taal betreft veroorzaakt de toename van onheilzame toestanden en de afname van heilzame toestanden bij iemand die dat regelmatig doet.
En welke soort van gedrag wat de taal betreft veroorzaakt de afname van onheilzame toestanden en de toename van heilzame toestanden bij iemand die dat regelmatig doet? – Iemand onthoudt zich ervan de onwaarheid te spreken, hij liegt niet. Wanneer hij voor de rechtbank moet verschijnen, of op een bijeenkomst of bij zijn familieleden, bij zijn gilde of de koninklijke familie als getuige is opgeroepen, en men vraagt hem wat hij weet, dan zegt hij wat hij weet; hij zegt dat hij het niet weet wanneer hij het niet weet. Hij zegt wat hij heeft gezien en hij zegt dat hij iets niet heeft gezien wanneer hij het niet heeft gezien. Hij zegt niet bewust de onwaarheid tot eigen voordeel, tot voordeel van iemand anders of tot voordeel van de een of andere wereldlijke aangelegenheid.
Hij onthoudt zich ervan hatelijk te spreken; hij vertelt niet elders wat hij hier vernomen heeft, om tweedracht te zaaien; hij vertelt niet hier wat hij elders heeft gehoord, om tweedracht te zaaien. Hij is iemand die degenen samenbrengt die gescheiden waren; hij is iemand die vriendschap bevordert, die van eendracht geniet, zich erover verheugt, zich eraan vermaakt, iemand die woorden uit die eendracht zaaien.
Hij onthoudt zich van het gebruik van ruwe woorden; hij uit woorden die zachtmoedig, dierbaar en lief zijn, die ter harte gaan, hoffelijk zijn, waarnaar velen verlangen, die velen aangenaam zijn.
Hij onthoudt zich van kletsen. Hij spreekt op de juiste tijd, zegt wat met de feiten overeenkomt, praat over datgene wat goed is, spreekt over de Dhamma en de discipline. Op de juiste tijd zegt hij woorden die waard zijn onthouden te worden, die verstandig, gematigd en zinvol zijn. – Een dergelijk gedrag wat de taal betreft veroorzaakt de afname van onheilzame toestanden en de toename van heilzame toestanden bij iemand die dat regelmatig doet. [M.114; vgl. M.51]
Een dergelijk gedrag wat de geest betreft dat erdoor onheilzame toestanden toenemen en heilzame toestanden afnemen bij iemand die zich regelmatig zo gedraagt, moet niet uitgeoefend worden.
Maar een dergelijk gedrag wat de geest betreft dat erdoor onheilzame toestanden afnemen en heilzame toestanden toenemen bij iemand die zich regelmatig zo gedraagt, moet uitgeoefend worden.
Welke soort van gedrag wat de geest betreft veroorzaakt de toename van onheilzame toestanden en de afname van heilzame toestanden? - Iemand is hebzuchtig; hij begeert de rijkdom en het bezit van anderen en hij denkt: “Ach, was dat wat anderen toebehoort, toch van mij.“ Of de geest van die persoon is vol kwaadwil en vol met bedoelingen die met haat gevuld zijn, en hij denkt:”Mogen die wezens gedood worden, mogen zij in kleine stukken gehakt worden, mogen zij te gronde gaan, vernietigd worden.“ - Een dergelijk gedrag wat de geest betreft veroorzaakt de toename van onheilzame toestanden en de afname van heilzame toestanden bij iemand die dat regelmatig doet.
En welke soort van gedrag wat de geest betreft veroorzaakt de afname van onheilzame toestanden en de toename van heilzame toestanden bij iemand die dat regelmatig doet? – Iemand is niet hebzuchtig; hij begeert niet de rijkdom en het bezit van anderen en hij denkt niet: “Ach, was dat wat anderen toebehoort, toch van mij.“ De geest van die persoon is vrij van kwaadwil en vrij van met haat gevulde bedoelingen en hij denkt: „Mogen die wezens vrij zijn van vijandschap, leed en angst. Mogen zij hun geluk behouden.“ - Een dergelijk gedrag wat de geest betreft veroorzaakt de afname van onheilzame toestanden en de toename van heilzame toestanden bij iemand die dat regelmatig doet.
Welke soort van geestelijke neiging veroorzaakt toename van onheilzame toestanden en de afname van heilzame toestanden? – Iemand is hebzuchtig en zijn gemoed is vol hebzucht. Hij draagt kwaadwil in zich en zijn gemoed is vol kwaadwil. Die persoon is wreed en zijn gemoed is vol wreedheid. - Een dergelijke neiging van de geest veroorzaakt de toename van onheilzame toestanden en de afname van heilzame toestanden.
En welke soort van geestelijke neiging veroorzaakt de afname van onheilzame toestanden en de toename van heilzame toestanden? - Iemand is niet hebzuchtig en zijn gemoed is zonder hebzucht. Hij is zonder kwaadwil en zijn gemoed is vrij van kwaadwil. Hij is niet wreed en zijn gemoed is vrij van wreedheid. Een dergelijke geestelijke neiging veroorzaakt de afname van onheilzame toestanden en de toename van heilzame toestanden bij iemand die dit uitoefent.
Het verwerven van waarneming is van twee soorten, namelijk wat wel en wat niet gedaan moet worden. Zo werd het door de Verhevene gezegd. En waarop heeft dat betrekking?
Het verwerven van waarneming waardoor onheilzame toestanden in iemand toenemen, moet niet beoefend worden. Maar het verwerven van waarneming waardoor de afname van onheilzame toestanden en de toename van heilzame toestanden in iemand veroorzaakt wordt, moet beoefend worden.
Welke soort van verwerven van waarneming veroorzaakt de toename van onheilzame toestanden en de afname van heilzame toestanden in iemand die ze beoefent? - Iemand is hebzuchtig en vertoeft met een waarneming die gevuld is met hebzucht. Hij draagt kwaadwil in zich en vertoeft met een waarneming die gevuld is met kwaadwil. Hij is wreed en vertoeft met een waarneming die gevuld is met wreedheid. Een dergelijk verwerven van waarneming veroorzaakt toename van onheilzame toestanden en de afname van heilzame toestanden in iemand die ze beoefent.
Welke soort van verwerven van waarneming veroorzaakt de afname van onheilzame toestanden en de toename van heilzame toestanden in iemand die ze beoefent? - Iemand is niet hebzuchtig en vertoeft met een waarneming die bevrijd is van hebzucht. Hij is zonder kwaadwil, hij is niet wreed en vertoeft met een waarneming die bevrijd is van wreedheid. Een dergelijk verwerven van waarneming veroorzaakt de afname van onheilzame toestanden en de toename van heilzame toestanden in iemand die ze beoefent.
Het verwerven van visie is van tweeërlei soort, namelijk wat men wel en wat men niet moet beoefenen. Het verwerven van visie waardoor de toename van onheilzame toestanden en de afname van heilzame toestanden in iemand veroorzaakt wordt, moet men niet beoefenen. Maar een dergelijk verwerven van visie waardoor de afname van onheilzame toestanden en de toename van heilzame toestanden in iemand veroorzaakt wordt, moet men beoefenen.
Welke soort van verwerven van visie veroorzaakt de toename van onheilzame toestanden en de afname van heilzame toestanden in iemand die ze beoefent? - Iemand heeft de volgende visie: 'Er zijn geen gaven, er is niets wat gegeven of geofferd is; geen vrucht of resultaat van goede en slechte daden; niet deze wereld en niet de andere wereld; er is geen moeder, geen vader; er zijn geen spontaan geboren wezens; er zijn geen goede en deugdzame monniken en brahmanen op de wereld die deze wereld en de andere wereld door verwerkelijking met hogere geestelijke kracht hebben ondervonden en uitleggen.' - Een dergelijk verwerven van visie veroorzaakt de toename van onheilzame toestanden en de afname van heilzame toestanden in iemand die ze beoefent.
Welke soort van verwerven van visie veroorzaakt de afname van onheilzame toestanden en de toename van heilzame toestanden in iemand die ze beoefent? - Iemand heeft een visie zoals de volgende: 'Er zijn gaven, er is iets wat gegeven en geofferd is; is is vrucht en resultaat van goede en slechte daden; er is deze wereld en de andere wereld; er is moeder en vader; er zijn spontaan geboren wezens; er zijn goede en deugdzame monniken en brahmanen op de wereld die deze wereld en de andere wereld door verwerkelijking met hogere geestelijke kracht hebben ondervonden en uitleggen.' - Een dergelijk verwerven van visie veroorzaakt de afname van onheilzame toestanden en de toename van heilzame toestanden in iemand die ze beoefent.
Het verwerven van persoonlijkheid is van tweeërlei soort, namelijk wat wel en wat niet beoefend moet worden.
Het verwerven van persoonlijkheid waardoor de toename van onheilzame toestanden en de afname van heilzame toestanden in iemand veroorzaakt wordt, moet men niet beoefenen. Maar een dergelijk verwerven van persoonlijkheid waardoor de afname van onheilzame toestanden en de toename van heilzame toestanden in iemand veroorzaakt wordt, moet men beoefenen.
Welke soort van verwerven van persoonlijkheid veroorzaakt de toename van onheilzame toestanden en de afname van heilzame toestanden in iemand die ze beoefent? - Wanneer iemand een verwerven van persoonlijkheid laat ontstaan dat aan het lijden is onderworpen, nemen onheilzame toestanden in hem toe en nemen heilzame toestanden af, en het leidt naar het niet beëindigen van het worden.
Welke soort van verwerven van persoonlijkheid veroorzaakt de afname van onheilzame toestanden en de toename van heilzame toestanden in iemand die ze beoefent? - Wanneer iemand een verwerven van persoonlijkheid laat ontstaan dat vrij is van lijden, nemen onheilzame toestanden in hem af en nemen heilzame toestanden in hem toe, en het leidt naar het beëindigen van lijden."
De Boeddha keurde de uitleg van de eerwaarde Sariputta goed. En hij onderwees verder:
"Vormen die met het oog waarneembaar zijn, zijn van tweeërlei soort: vormen die men wel en vormen die men niet moet onderhouden. Geluiden die met het oor waarneembaar zijn, zijn van tweeërlei soort: geluiden die men wel en geluiden die men niet moet onderhouden. Geuren die met de neus waarneembaar zijn, zijn van tweeërlei soort: geuren die men wel en geuren die men niet moet onderhouden. Smaken die met de tong waarneembaar zijn, zijn van tweeërlei soort: smaken die men wel en smaken die men niet moet onderhouden. Aanrakingsobjecten die met het lichaam waarneembaar zijn, zijn van tweeërlei soort: aanrakingsobjecten die men wel en aanrakingsobjecten die men niet moet onderhouden. Geestobjecten die met de geest waarneembaar zijn, zijn van tweeërlei soort: geestobjecten die men wel en geestobjecten die men niet moet onderhouden."
Na deze woorden zei de eerwaarde Sariputta dat hij de korte uitleg van de Verhevene als volgt begreep:
"Vormen die met het oog waarneembaar zijn, die de toename van onheilzame toestanden en de afname van heilzame toestanden veroorzaken in iemand die ze onderhoudt, moeten niet onderhouden worden. Maar vormen die met het oog waarneembaar zijn, die de afname van onheilzame toestanden en de toename van heilzame toestanden veroorzaken in iemand die ze onderhoudt, moeten onderhouden worden.
Evenzo met geluiden die met het oor waarneembaar zijn – evenzo met geuren die met de neus waarneembaar zijn – evenzo met smaken die met de tong waarneembaar zijn - evenzo met aanrakingsobjecten die met het lichaam waarneembaar zijn – evenzo met geestobjecten die met de geest waarneembaar zijn.
Wanneer ze de toename van onheilzame toestanden en de afname van heilzame toestanden veroorzaken in iemand die ze onderhoudt, dan moeten ze niet onderhouden worden. Maar wanneer ze de afname van onheilzame toestanden en de toename van heilzame toestanden veroorzaken in iemand die ze onderhoudt, dan moeten ze onderhouden worden."
De Boeddha keurde de woorden van de eerwaarde Sariputta goed en onderwees verder:
"Sariputta, gewaden zijn van tweeërlei soort, die men wel en die men niet moet onderhouden.
Evenzo aalmoezenmaaltijden – slaapplaatsen – dorpen – marktsteden - grote steden – districten – de omgang met personen – ze zijn van tweeërlei soort, die men wel en die men niet moet onderhouden."
De eerwaarde Sariputta zei daarop aan de Verhevene dat hij de woorden van de Verhevene als volgt begreep:
"Gewaden die de toename van onheilzame toestanden en de afname van heilzame toestanden veroorzaken in iemand die ze onderhoudt, moeten niet onderhouden worden. Maar gewaden die de afname van onheilzame toestanden en de toename van heilzame toestanden veroorzaken in iemand die ze onderhoudt, moeten onderhouden worden.
Evenzo aalmoezenmaaltijden – slaapplaatsen – dorpen – marktsteden -grote steden – districten – de omgang met personen – wanneer ze de toename van onheilzame toestanden en de afname van heilzame toestanden veroorzaken in iemand die ze onderhoudt, dan moeten ze niet onderhouden worden. Maar wanneer ze de afname van onheilzame toestanden en de toename van heilzame toestanden veroorzaken in iemand die ze onderhoudt, dan moeten ze onderhouden worden."
De Boeddha keurde de uitleg van de eerwaarde Sariputta goed. En hij onderwees verder:
"Sariputta, wanneer alle edelen de nadere betekenis van mijn uitspraak die ik in het kort uitte, zo zouden begrijpen, dan zou het lang tot hun welzijn en geluk strekken. Wanneer alle brahmanen, alle handelaren, alle arbeiders de nadere betekenis van mijn uitspraak die ik in het kort uitte, zo zouden begrijpen, dan zou het lang tot hun welzijn en geluk strekken. Wanneer de wereld met haar goden, haar Maras en haar Brahmas, deze generatie met haar monniken en brahmanen, haar prinsen en het volk de nadere betekenis van mijn uitspraak die ik in het kort uitte, zo zou begrijpen, dan zou het lang tot welzijn en geluk ervan strekken."
Zo sprak de Verhevene. De eerwaarde Sariputta was tevreden en verheugd over de woorden van de Verhevene. [M.114]
Bij verschillende gelegenheden heeft de Boeddha gesproken over de redenen waarom mensen naar de hel gaan of naar de hemel. Een selectie van die teksten is hier bijeengebracht.
Het is onmogelijk dat iemand die zich verkeerd gedraagt in daden, woorden en gedachten, ten gevolge daarvan na de dood in een gelukkige sfeer, in een hemelse wereld wedergeboren wordt. Wel is het mogelijk dat hij in een lagere wereld komt, in een ongelukkige sfeer, in een hel. [A.I.25]
Het is onmogelijk dat iemand die een juist gedrag heeft in daden, woorden en gedachten, ten gevolge daarvan na de dood in een lagere wereld komt, in een ongelukkige sfeer, in een hel. Wel is het mogelijk dat hij in een gelukkige sfeer komt, in een hemelse wereld. [A.I.25]
De dwaze, onverstandige, onedele persoon die de volgende eigenschappen heeft, ondergraaft en benadeelt zijn karakter. Hem zijn verwijten te maken, hij wordt door wijzen berispt, en hij verschaft zich grote schuld. [A.III.17, 151-154] Hij gaat naar de hel. Die eigenschappen zijn: slecht gedrag in daden, woorden en gedachten, onheilzame handeling in daden, woorden en gedachten; verwerpelijke handeling in daden, woorden en gedachten; onjuiste handeling in daden, woorden en gedachten; onzuivere handeling in daden, woorden en gedachten. - Wie deze dingen bezit, gaat naar de hel. [A.III.147-150; A.IV.212a; M.41]
Wie goed gedrag heeft in daden, woorden en gedachten, wie heilzame handeling heeft in daden, woorden en gedachten; onberispelijkheid in daden, woorden en gedachten; juiste handeling in daden, woorden en gedachten; zuivere handeling in daden, woorden en gedachten, die houdt zijn karakter intact en onaangetast; hij blijft vrij van verwijten, wordt door wijzen niet berispt, en hij verschaft zich veel goeds. Wie deze dingen bezit, verschijnt in een hemelse wereld. [A.III.17, 147-154; M.41]
Er zijn drie soorten van falen, namelijk: het falen (vipatti) in de deugdzaamheid, het falen in de gezindheid (citta-vipatti), en het falen in inzicht. [A.III.118]
Het falen in de deugdzaamheid bestaat hierin: iemand is een moordenaar, een dief, een echtbreker, een leugenaar, iemand die scheldt of die kletst. Wegens het falen in deugdzaamheid gebeurt het dat de wezens na de dood in een lagere wereld van bestaan terecht komen, op een pad van lijden, in de afgronden van bestaan, in de hel. [A.III.118]
Degene die levende wezens doodt, geldt als zedeloos en gaat overeenkomstig zijn daden naar de hel. [A.IV.64; A.IV.81; A.IV.214a; A.V.173; A.V.174; A.V.286; A.V.291-292; A.VI.18]
Degene die zich toeëigent wat niet gegeven is, geldt als zedeloos en gaat overeenkomstig zijn daden naar de hel. [A.IV.64; A.IV.81; A.IV.214a; A.V.173; A.V.174; A.V.286; A.V.291-292]
Degene die onjuiste geslachtsgemeenschap uitoefent, die zich schuldig maakt aan seksueel wangedrag, geldt als zedeloos en gaat overeenkomstig zijn daden naar de hel. [A.IV.64; A.IV.81; A.IV.214a; A.V.173; A.V.174; A.V.286; A.V.291-292]
Degene die onkuis leeft maar zich als kuis levende uitgeeft, komt in de lagere werelden en de hel, indien hij dat gedrag niet opgeeft. [A.III.114; It.48]
Degene die een discipel die rein en kuis het gezuiverde reinheidsleven leidt, ten onrechte van onkuisheid beschuldigt, komt in de lagere werelden en de hel, indien hij dat gedrag niet opgeeft. [A.III.114; It.48]
Degene die liegt, die niet de waarheid spreekt, geldt als zedeloos en gaat overeenkomstig zijn daden naar de hel. [A.IV.64; A.IV.81; A.IV.82; A.IV.214a; A.V.173; A.V.174; A.V.286; A.V.291-292]
Iemand die beweert te hebben gezien wat hij niet heeft gezien, gaat overeenkomstig zijn daden naar de hel. [A.IV.217a]
Iemand die beweert te hebben gehoord wat hij niet heeft gehoord, gaat overeenkomstig zijn daden naar de hel. [A.IV.217a]
Iemand die beweert te hebben gevoeld wat hij niet heeft gevoeld, gaat overeenkomstig zijn daden naar de hel. [A.IV.217a]
Iemand die beweert te hebben herkend wat hij niet heeft herkend, gaat overeenkomstig zijn daden naar de hel. [A.IV.217a]
Iemand die beweert niet te hebben gezien wat hij heeft gezien, gaat overeenkomstig zijn daden naar de hel. [A.IV.218a]
Iemand die beweert niet te hebben gehoord wat hij heeft gehoord, gaat overeenkomstig zijn daden naar de hel. [A.IV.218a]
Iemand die beweert niet te hebben gevoeld wat hij heeft gevoeld, gaat overeenkomstig zijn daden naar de hel. [A.IV.218a]
Iemand die beweert niet te hebben herkend wat hij heeft herkend, gaat overeenkomstig zijn daden naar de hel. [A.IV.218a]
Degene die iemand vals beschuldigt, gaat naar de hel. En ook degene die de daad die hij deed ontkent. (It. 48)
De lekenvolgeling die geniet van bedwelmende middelen, geldt als zedeloos en komt overeenkomstig zijn daden in de hel. [A.V.173; A.V.174; A.V.286; A.V.291-292]
Degene die de zinnelijke genietingen vervalt, in het geloof en de mening dat er niets kwaads te vinden is in de zinnelijkheid, komt in de lagere werelden en de hel, indien hij dat gedrag niet opgeeft. [A.III.114]
Wie zich overgeeft aan verkeerd taalgebruik, aan lasteren, grove woorden en leeg geklets, gaat overeenkomstig zijn daden naar de hel. [A.IV.82; A.IV.215a]
Het falen in de gezindheid bestaat hierin: iemand is hebzuchtig, heeft een hatelijke gezindheid. Wegens het falen in gezindheid gebeurt het dat de wezens na de dood in een lagere wereld van bestaan terecht komen, op een pad van lijden, in de afgronden van bestaan, in de hel. [A.III.118]
Iemand is zonder vertrouwen, immoreel, schaamteloos en gewetenloos, traag en onverstandig. Hij gaat overeenkomstig zijn daden naar de hel. [A.IV.219a; A.IV.220a]
Wanneer men ondankbaar is, geen dankbaarheid toont, gaat men overeenkomstig zijn daden, naar de hel. [A.IV.213a]
Wanneer men toegewijd is aan woede en niet aan de goede leer, komt men overeenkomstig zijn daden in de hel. [A.IV.84]
Wanneer men toegewijd is aan huichelarij en niet aan de goede leer, komt men overeenkomstig zijn daden in de hel. [A.IV.84]
Iemand heeft verkeerd levensonderhoud, verkeerde inspanning, verkeerde opmerkzaamheid en verkeerde concentratie van de geest. Wanneer men deze dingen heeft, gaat men overeenkomstig zijn daden naar de hel. [A.IV.216a]
Daar zijn iemand verkeerde zienswijze, verkeerd denken eigen. Wanneer men deze dingen heeft, gaat men overeenkomstig zijn daden naar de hel. [A.IV.215a]
Het falen in inzicht bestaat hierin: iemand heeft de verkeerde mening dat het geven van gaven, aalmoezen en offergaven doelloos is; dat er (in een toekomstig bestaan) geen resultaat is van goede en slechte handelingen; dat deze wereld en de volgende wereld slechts woorden zijn; dat er noch vader noch moeder is; dat er geen geestgeboren wezens zijn; dat er in de wereld geen asceten en brahmanen zijn met een goede, volmaakte levenswijze, die deze en de volgende wereld uit eigen inzicht en ervaring kunnen uitleggen." [A.III.118]
Wegens het falen in inzicht gebeurt het dat de wezens na de dood in een lagere wereld van bestaan terecht komen, op een pad van lijden, in de afgronden van bestaan, in de hel. [A.III.118]
Niets anders bewerkstelligt zozeer dat de wezens na de dood in een lager bestaan komen, op een spoor van lijden, in afgronden van bestaan, in een hel, dan de verkeerde opvatting. [A.I.27]
Als iemand twee dingen heeft, wordt hij wedergeboren in de hel. Die twee dingen zijn: slecht gedrag en een verkeerd inzicht. (It. 32)
Wanneer iemand drie eigenschappen heeft en drie smetten niet heeft verwijderd, komt hij overeenkomstig zijn daden in de hel. Die drie eigenschappen en smetten zijn:
Wanneer iemand zedeloos is, wanneer hij de smet van zedeloosheid niet heeft verwijderd, komt hij overeenkomstig zijn daden in de hel.
Wanneer iemand jaloers is, wanneer hij de smet van jaloersheid niet heeft verwijderd, komt hij overeenkomstig zijn daden in de hel.
Wanneer iemand gierig is, wanneer hij de smet van gierigheid niet heeft verwijderd, komt hij overeenkomstig zijn daden in de hel.
Iemand met deze drie eigenschappen, die deze drie smetten niet heeft verwijderd, komt overeenkomstig zijn daden in de hel. [A.III.10]
Wanneer iemand drie eigenschappen heeft en drie smetten heeft verwijderd, komt hij overeenkomstig zijn daden in een hemelse wereld. Die drie eigenschappen en smetten zijn:
Wanneer iemand rein van zeden is, wanneer hij de smet van zedeloosheid heeft verwijderd, komt hij overeenkomstig zijn daden in een hemelse wereld.
Wanneer iemand zonder afgunst is, wanneer hij de smet van afgunst heeft verwijderd, komt hij overeenkomstig zijn daden in een hemelse wereld.
Wanneer iemand zonder gierigheid is, wanneer hij de smet van gierigheid heeft verwijderd, komt hij overeenkomstig zijn daden in een hemelse wereld.
Iemand met deze drie eigenschappen, die deze drie smetten heeft verwijderd, komt overeenkomstig zijn daden in een hemelse wereld. [A.III.10]
De redenen waarom sommigen naar de hemel gaan en anderen naar de hel zijn: door een goed gedrag in daden, woorden en gedachten krijgt men zeker een goede bestemming; door een niet goed gedrag in daden, woorden en gedachten krijgt men een slechte bestemming. [M.41]
Vanwege het gedane en vanwege het niet gedane verschijnen enige wezens na de dood in een lagere wereld, op het neerwaartse pad, in afgronden van bestaan, in een hel.
Iemand verricht een slechte handeling in daden, woorden en gedachten; en hij laat goede handelingen in daden, woorden en gedachten achterwege. In zoverre verschijnen vanwege het gedane en niet gedane enige wezens na de dood in een lagere wereld, op het neerwaartse pad, in afgronden van bestaan, in een hel. [A.II.17]
Vanwege deugdloze en onjuiste levenswandel verschijnen enige wezens na de dood in een lagere wereld, op het neerwaartse pad, in afgronden van bestaan, in een hel. [A.II.16]
Als men vier eigenschappen heeft, gaat men de weg naar de hel.
Zonder begrepen en onderzocht te hebben prijst men degene die berispt moet worden.
Zonder begrepen en onderzocht te hebben berispt men degene die te prijzen is.
Zonder begrepen en onderzocht te hebben keurt men goed wat afgekeurd moet worden.
Zonder begrepen en onderzocht te hebben, keurt men af wat goed te keuren is. (A.IV.83)
Er zijn twee dingen waarover men later spijt heeft. Welke twee? Daar heeft iemand niet gedaan wat goed is, heeft niet gedaan wat heilzaam is, heeft niet gedaan wat bevorderlijk is.[67] Maar hij heeft kwade, hardvochtige, verkeerde daden verricht. Bij de gedachte: "Het goede heb ik niet gedaan," heeft hij er spijt van; bij de gedachte "Iets kwaads heb ik gedaan", heeft hij er spijt van. Over deze twee dingen heeft men later spijt.
Met betrekking hierop is gezegd:
Wie zich slecht heeft gedragen
met lichaam, met taalgebruik,
wie slecht denken heeft gecultiveerd,
en wat er anders als een fout geldt, -
wie geen goede daad heeft verricht,
maar veel kwaads heeft gedaan, -
die dwaas wordt na de dood
wedergeboren in de hel. [It.30. (2.1.3)]
Wanneer iemand twee dingen heeft, zal hij zo snel als men een last neergooit, naar de hel gaan. Welke twee dingen? Slecht gedrag en verkeerde opvattingen. [It. 32. (2.1.5)]
Er zijn drie soorten van verkeerd gedrag, namelijk: verkeerd gedrag in daden, verkeerd gedrag in woorden en verkeerd gedrag in gedachten.
Met betrekking hierop is gezegd:
Als men slecht gedrag heeft uitgevoerd
in daden, slecht gedrag in woorden
slecht gedrag in gedachten, en wat er
verder nog als verkeerd wordt beschouwd, -
als men geen goede daad verrichtte,
en veel slechte dingen deed, -
dan wordt die dwaas na het vergaan van het lichaam
wedergeboren in de hel. [It.64.(3.2.5)]
Vanwege het gedane en vanwege het niet gedane verschijnen enige wezens na de dood op een gelukkig pad, in een hemelse wereld.
Iemand verricht een goede handeling in daden, woorden en gedachten, en hij laat slechte handeling in daden, woorden en gedachten achterwege. In zoverre verschijnen vanwege het gedane en het niet gedane enige wezens na de dood op een gelukkig pad, in een hemelse sfeer. [A.II.17; vgl It.65. (3.2.6)]
Als men vier eigenschappen heeft, gaat men de weg naar de hemel.
Wanneer men begrepen en onderzocht heeft, berispt men degene die berispt moet worden.
Na begrepen en onderzocht te hebben prijst men degene die te prijzen is.
Na begrepen en onderzocht te hebben keurt men af wat afgekeurd moet worden.
Na begrepen en onderzocht te hebben, keurt men goed wat goed te keuren is. [A.IV.83]
Vanwege deugdzame en juiste levenswandel verschijnen enige wezens na de dood op een gelukkig spoor, in een hemelse wereld. [A.II.16]
Er zijn twee dingen waarover men later geen spijt heeft. Welke twee? Daar heeft iemand gedaan wat goed is, heeft gedaan wat heilzaam is, heeft gedaan wat bevorderlijk is. En hij heeft geen kwade, hardvochtige, verkeerde daden verricht. Bij de gedachte: "Het goede heb ik gedaan," heeft hij geen spijt; bij de gedachte "Niets kwaads heb ik gedaan", heeft hij geen spijt. Over deze twee dingen heeft men later geen spijt.
Met betrekking hierop is gezegd:
Wie slecht gedrag heeft opgegeven
met lichaam en met taalgebruik,
wie slecht denken heeft opgegeven
en wat er verder als een fout geldt, -
wie geen slechte daad heeft verricht,
maar veel goeds heeft gedaan, -
die wijze wordt na de dood
wedergeboren in de hemel.
[It.31. (2.1.4); zie ook A.II.3]
Er zijn drie soorten van meesterschap (sampadā) namelijk: meesterschap in deugdzaamheid, meesterschap in de gezindheid en meesterschap in inzicht. [A.III.118]
Meesterschap in deugdzaamheid bestaat hierin: iemand ziet af van doden, stelen, echtbreuk, liegen, lasteren, beschimpen en kletsen. [A.III.118]
Wegens meesterschap in deugdzaamheid, wegens goed gedrag in daden, woorden en gedachten gebeurt het dat de wezens na de dood op een pad van een gelukkig bestaan komen, in een hemelse wereld. [A.III.118; A.IV.212b; A.IV.215b]
Wie het doden vermijdt, wie afziet van letsel toe te brengen aan levende wezens, geldt als rein van zeden en verschijnt weer op een gelukkig pad van bestaan; hij komt overeenkomstig zijn daden in een hemels bestaan. [A.IV.81; A.IV.214b; A.V.173; A.V.174; A.V.286; A.V.291-292]
Wie afziet van het nemen wat niet is gegeven, geldt als rein van zeden en verschijnt weer op een gelukkig pad van bestaan; hij komt overeenkomstig zijn daden in een hemels bestaan. [A.IV.81; A.IV.214b; A.V.173; A.V.174; A.V.286; A.V.291-292]
Wie afziet van onjuiste geslachtsgemeenschap, wie seksueel wangedrag vermijdt, geldt als rein van zeden en verschijnt weer op een gelukkig pad van bestaan; hij komt overeenkomstig zijn daden in een hemels bestaan. [A.IV.81; A.IV.214b; A.V.173; A.V.174; A.V.286; A.V.291-292]
Wie afziet van liegen, geldt als rein van zeden en verschijnt weer op een gelukkig pad van bestaan; hij komt overeenkomstig zijn daden in een hemels bestaan. [A.IV.81; A.IV.82; A.IV.214b; A.V.173; A.V.174; A.V.286; A.V.291-292]
Degene die juist taalgebruik heeft, wie afziet van de onwaarheid, van lasteren, grove woorden en leeg geklets, geldt als rein van zeden en verschijnt weer op een gelukkig pad van bestaan; hij komt overeenkomstig zijn daden in een hemels bestaan. [A.IV.82; A.IV.215b]
Iemand beweert niet te hebben gezien wat hij niet heeft gezien; niet te hebben gehoord wat hij niet heeft gehoord; niet te hebben gevoeld wat hij niet heeft gevoeld; niet te hebben herkend wat hij niet heeft herkend. Wanneer men deze dingen heeft, gaat men overeenkomstig zijn daden naar de hemel. [A.IV.217b]
Daar beweert iemand te hebben gezien wat hij heeft gezien; te hebben gehoord wat hij heeft gehoord; te hebben gevoeld wat hij heeft gevoeld; te hebben herkend wat hij heeft herkend. Wanneer men deze dingen heeft, gaat men overeenkomstig zijn daden, naar de hemel. [A.IV.218b]
Wie het genot van bedwelmende middelen vermijdt, geldt als rein van zeden en verschijnt weer op een gelukkig pad van bestaan en komt overeenkomstig zijn daden in de hemel. [A.V.173; A.V.174; A.V.286; A.V.291-292]
Te Savatthi. De Verhevene vertelde er dat Sakka vroeger, toen hij een mens was, zeven geloften had aangenomen en vervuld. Daarom werd hij als Sakka, koning der goden, wedergeboren.
Die zeven geloften zijn:
Zolang ik leef zal ik vader en moeder steunen.
Zolang ik leef zal ik de oudsten in de familie hoogachten en vereren. (d.w.z. grootouders, ooms, tantes; eventueel ook nog oudste broer).
Zolang ik leef zal ik vriendelijke, zachtmoedige taal gebruiken.
Zolang ik leef zal ik niet lasteren.
Zolang ik leef zal ik thuis wonen met een geest die vrij is van onreinheden en gierigheid; vrijgevig zal ik zijn, mij over geven verheugend, toegankelijk voor de vragenden, mij verheugend over het verdelen van aalmoezen.
Zolang ik leef zal ik de waarheid spreken.
Zolang ik leef zal ik niet toornig zijn. Als toorn in mij ontstaat zal ik die direct onderdrukken.
Een goed mens noemen de Tavatimsa goden degene die vader en moeder ondersteunt, die de oudsten in de familie hoog vereert, die zachtmoedig is en vriendelijk spreekt, die lasterpraat vermijdt, die zich inspant om de gierigheid te onderdrukken, en die de toorn overwint. [S.11.11]
Meesterschap in de gezindheid bestaat hierin: iemand is vrij van hebzucht en is vrij van hatelijke gezindheid.
Wegens meesterschap in gezindheid gebeurt het dat de wezens na de dood op een pad van een gelukkig bestaan komen, in een hemelse wereld. [A.III.118]
Wanneer men dankbaar is, dankbaarheid toont, gaat men overeenkomstig zijn daden naar de hemel. [A.IV.213b]
Daar is iemand vol vertrouwen, deugdzaam, vol gevoel van schaamte en met morele vrees. Hij heeft wilskracht en is wijs. Wanneer men deze dingen heeft, gaat men overeenkomstig zijn daden naar de hemel. [A.IV.219b; A.IV.220b]
Wanneer men juist inzicht heeft en juist denken, gaat men overeenkomstig zijn daden naar de hemel. [A.III.118; A.IV.212b; A.IV.215b]
Meesterschap in inzicht bestaat hierin: iemand heeft juist inzicht dat het geven van gaven, aalmoezen en offergaven niet doelloos is; dat er (in een toekomstig bestaan) wel een resultaat is van goede en slechte handelingen; dat deze wereld een feit is en dat de volgende een feit is; dat er vader en moeder zijn; dat er geestgeboren wezens zijn; dat er in de wereld asceten en brahmanen zijn met een goede, volmaakte levenswijze, die deze en de volgende wereld uit eigen inzicht en ervaring kunnen uitleggen. [A.III.118]
Daar zijn iemand juist levensonderhoud, juiste inspanning, juiste opmerkzaamheid en juiste concentratie van de geest eigen. Wanneer men deze dingen heeft, gaat men overeenkomstig zijn daden naar de hemel. [A.IV.216b]
Niets anders bewerkstelligt zozeer dat de wezens na de dood op een gelukkig spoor van bestaan komen, in een hemelse wereld komen, dan juist inzicht. [A.I.27]
Iemand met twee dingen wordt wedergeboren in de hemel. Die twee dingen zijn: goed gedrag en een juist inzicht. [It. 33]
Bezint eer gij begint. Verricht alleen heilzame daden, woorden en gedachten. De goede lekenvolgelingen zijn vol vertrouwen, deugdzaam en niet bijgelovig. Ze vertrouwen op eigen handelen. Ze zoeken niet buiten de Orde naar mensen die gaven waard zijn.
De deugdzame is zichzelf tot heil en ook tot heil voor anderen. Door het regelmatig verrichten van goede daden nemen ongewenste, onaangename dingen af en nemen gewenste, aangename dingen toe. De goden zijn hem of haar gunstig gezind en na de dood komt men in een hemelse sfeer van bestaan.
Majjhima nikaya
M.45; 46; 51; 57; 60; 61; 88; 110; 114;
Samyutta Nikaya
S.3.4;
Anguttara Nikaya
A.II.16
A.III.114, 151, 152, 153, 154,
A.IV.4; 73; 83, 91; 202
A.V.42; 175;
A.VIII.38;
Dhammapada
Dhp. 231, 232, 233, 234, 314.
Itivuttaka
It.32, 48
verder naar:
Adviezen voor lekenvolgelingen 3:
Heil en zegen hier en hiernamaals
Texte: Alles mag worden overgenomen voor eigen gebruik
Tag der Veröffentlichung: 01.12.2021
Alle Rechte vorbehalten