Facetten van het Boeddhisme
5.2.4. (4)
Anguttara Nikaya 4
Catukka-nipata
het boek van vier
een selectie
samengesteld door
Nico Moonen
Copyright © 2023 / 2566
Het is toegestaan om elektronisch of in gedrukte vorm fragmenten van deze compilatie of de compilatie in zijn geheel over te nemen voor eigen gebruik, of ook met als doel ze met anderen te delen, uitsluitend voor gratis verspreiding en zonder commercieel oogmerk.
Anguttara Nikaya, het boek van vier, is verdeeld in 28 vaggas, die 271 suttas bevatten.
1. bhandagāma-vagga (A.IV.1-10)
A.IV.1. Het niet begrijpen
A.IV.2. Afzijdig van de leer en discipline
A.IV.3. Zonder te onderzoeken
A.IV.4. Slecht en goed gedrag
A.IV.5. De stroom; heiligheid; nibbana
A.IV.8. Het zelfvertrouwen van de Volmaakte
A.IV.10. De vier soorten van juk, last
2. cara-vagga (A.IV.11-20)
A.IV.13. De vier juiste inspanningen
A.IV.20. Voedsel verdelen
3. uruvelā-vagga (A.IV.21-30)
A.IV.23. Loka Sutta - Lof aan de Boeddha, de Volmaakte
4. cakka-vagga (A.IV.31-40)
A.IV.32. De vier zegeningen
A.IV.33. De leeuw I
A.IV.34. Het hoogste vertrouwen
A.IV.36. Overwinning van de wereld
A.IV.39. Het offer I
A.IV.40. Het offer II
5. rohitassa-vagga (A.IV.41-50)
A.IV.42. Vraag en antwoord
A.IV.43. De leer toegedaan I
A.IV.44. De leer toegedaan II
A.IV.45. Rohitassa I. Het einde van de wereld
A.IV.47. Vier enorme verten
A.IV.49. Vier verkeerde dingen
6. puññābhisanda-vagga (A.IV.51-60)
A.IV.51. Stromen van verdienste I
A.IV.52. Stromen van verdienste II
A.IV.55. Nakulapitā en Nakulamātā
A.IV.56. Onverwoestbaar huwelijk
A.IV.57. Suppavāsā (of: het aanbieden van voedsel)
A.IV.58. Anāthapindika
A.IV.59. De gever - Bhojana Sutta
A.IV.60. Het passende pad van de leek
7. pattakamma-vagga (A.IV.61-70)
A.IV.61. Over het juiste gebruik van het bezit
A.IV.62. Het geluk
A.IV.63. De ouders
A.IV.64. De vier slechte daden
A.IV.67. De macht van metta - Khandha paritta
A.IV.68. Devadatta
A.IV.69. De vier inspanningen
A.IV.70. De koningen (gevolgen van niet of wel deugdzaam gedrag)
8. apannaka-vagga (A.IV.71-80)
A.IV.71-72. Middelen voor opdroging van de neigingen I-II
A.IV.73. De onedele en de edele mens
A.IV.76. Het ophelderen van alle twijfels
A.IV.77. Vier niet te vatten dingen
A.IV.78. Zuiverheid van de gave
A.IV.79. De zaak
9. macala-vagga (A.IV.81-90)
A.IV.81. Hel en hemel I
A.IV.82. Hel en hemel II
A.IV.83. Lofprijzing en berisping
A.IV.84. De leer toegedaan
A.IV.85. Duisternis en licht
10. asura-vagga (A.IV.91-100)
A.IV.91. Vier soorten mensen; demon en deva
A.IV.92-94. Vier soorten mensen; inzicht en vrede van geest I-III
11. valāhaka-vagga (A.IV.101-110)
A.IV.101-102. Gelijkenis van de vier soorten wolken I-II
12. kesi-vagga (A.IV.111-120)
A.IV.111. De paardentemmer
A.IV.112. Het koninklijke lijfpaard
A.IV.114. De koningsolifant
A.IV.115. kamma; onaangename en aangename daden
A.IV.118. De vier bezienswaardige plaatsen
13. bhaya-vagga (A.IV.121-130)
A.IV.121. Angst
A.IV.122. De vier gevaren - Ūmibhaya Sutta
A.IV.123. Vier soorten mensen; wereldling en heilige; meditatieve verdiepingen
A.IV.124. Vier soorten mensen; wedergeboorte in de Zuivere Verblijven; meditatieve verdiepingen; metta
A.IV.125. vier soorten mensen; wereldling en heilige; metta
A.IV.126. Wedergeboorte in de Zuivere Verblijven II
A.IV.127. Vier wonderbaarlijke dingen I
A.IV.128. Vier wonderbaarlijke dingen II (de Volmaakte)
A.IV.129. Vier wonderbaarlijke dingen III (Ananda)
A.IV.130. Vier wonderbaarlijke dingen IV (Ananda)
14. puggala-vagga (A.IV.131-140)
15. ābhā-vagga (A.IV.141-150)
A.IV.150. De vier kernpunten van de leer
16. indriya-vagga (A.IV.151-160)
A.IV.151. Vier geestelijke vermogens
A.IV.152-155. De vier geestelijke krachten
A.IV.156. De vier onmetelijke wereldperioden
A.IV.159. De genezing van de liefdeszieke non
A.IV.160. Behoud en verdwijnen van de ware leer
17. patipadā-vagga (A.IV.161-170)
A.IV.161. Vier soorten vooruitgang
A.IV.164. Vier soorten gedrag
A.IV.167. Maha-Moggallana's nibbana
A.IV.168. Sāriputta’s nibbana
A.IV.169. Vier soorten mensen; wegen naar bevrijding
18. sañcetaniya-vagga (A.IV.171-180)
A.IV.171. Kamma
A.IV.173. De vier soorten analytische kennis
A.IV.174a. De grens van het uitlegbare; nibbana
A.IV.174b. De grens van het uitlegbare; nibbana II
A.IV.175. Het einde van lijden; nibbana
A.IV.176. De voorbeelden
A.IV.177. Leerrede tot Rahula; de elementen inwendig en uitwendig; niet-zelf; nibbana
A.IV.178. De opheffing van persoonlijkheid; heiligheid
A.IV.180. De vier grote autoriteiten
19. brāhmana-vagga (A.IV.181-190)
A.IV.181. De krijger; de waardige monnik
A.IV.182. De wet der natuur
A.IV.183. Praten en zwijgen
A.IV.184. Angst voor de dood
A.IV.185. De waarheden van de brahmaan
A.IV.186. Veel weten
A.IV.189. Vier te verwerkelijken dingen
A.IV.190. Uposatha dag [en meditaties]
20. mahā-vagga (A.IV.191-200)
A.IV.192. Mensenkennis
A.IV.193. Bhaddiya
A.IV.194. De vier soorten strijd voor reinheid; nibbana
A.IV.195. De Sakyer Vappa [kamma; nibbana]
A.IV.196. Kastijding
A.IV.197. Koningin Mallikā
A.IV.198. Vier soorten mensen
A.IV.199. De 36 sporen van begeerte
A.IV.200. Liefde en haat
21. sikkhāpada-vagga (A.IV.201-210)
A.IV.201. De vijf regels van deugdzaamheid; slechte en goede mens
A.IV.202. Zeven eigenschappen; de slechte en de goede persoon
22. vagga (A.IV.211-220)
A.IV.212-220. De weg naar de hemel en de weg naar de hel
23. duccarita-vagga (A.IV.221-231)
A.IV.221. Viervoudig gedrag in woorden
A.IV.231. De dichter
24. kamma-vagga (A.IV.232a-240)
A.IV.232a.Wilsacties (kamma) - I
A.IV.232b. Wilsacties (kamma) - II
A.IV.233. Sonakāyana
A.IV.234a. De vijf regels van deugdzaamheid
A.IV.234b. De donkere daden en heldere daden; de vijf ernstige vergrijpen
A.IV.235-236. Het achtvoudige pad en de zeven factoren van Verlichting
A.IV.240. Viervoudige zegen door omgang met goede mensen
25. āpattibhya-vagga (A.IV.241-250)
A.IV.244. Vier soorten van rusten
A.IV.245. Een stoepa waardig
A.IV.246a. Vier dingen bevorderlijk voor de groei van wijsheid; stroomintrede
A.IV.246b. Vier dingen bevorderlijk voor de groei van wijsheid
A.IV.247-248. Vier uitspraken I
A.IV.249-250. Vier uitspraken II
26. abhiññā-vagga (A.IV.251-260)
A.IV.251. Het weten; wijsheid
A.IV.252. Edele en onedele doelen
A.IV.253. De vier gunsten
A.IV.254. Mālunkyaputta [nibbana]
A.IV.255. Tegenspoed en voorspoed van families
A.IV.256-257. het edele paard; de volmaakte monnik
A.IV.258. Vier geestelijke krachten
27. kammapatha-vagga (A.IV.261-270)
28. rāga-peyyāla (A.IV.271)
In het Catukka-Nipāta, het boek van vier, worden de volgende onderwerpen besproken:
Ongedisciplineerde personen missen goed gedrag, concentratie, inzicht, bevrijding. Bij de onwetende neemt niet-verdienste toe door de onwaardige te prijzen, de waardige te berispen, zich te verheugen wanneer men zich niet moet verheugen, zich niet te verheugen wanneer men zich moet verheugen. Vier soorten personen: noch wijs noch vroom; noch wijs maar vroom; wijs maar niet vroom; zowel wijs als vroom. Monniken moeten tevreden blijven met hun gewaden, aalmoezen, verblijfplaatsen en medicijnen. Vier soorten van geluk: in een passende omgeving vertoeven; omgang hebben met een goed-ontwikkeld mens; zelfverwerkelijking; opgehoopt goed kamma-resultaat in het verleden. De vier Brahma viharas (goddelijke verblijven): liefdevolle vriendelijkheid, mededogen, medevreugde, en gelijkmoedigheid. Vier eigenschappen die een monnik behoeden voor achteruitgang: het nakomen van deugdzaamheid, beheersing van de zintuiglijke deuren, gematigdheid bij het eten, voortdurende oplettendheid.
Vier manieren van zelfconcentratie: voor een gelukkige toestand in dit leven, voor kennis en inzicht, voor oplettendheid en zelfbeheersing, voor het vernietigen van de verontreinigingen. Vier personen die haat en huichelarij aanmoedigen. Vier verkeerde inzichten: vergankelijk voor duurzaamheid houden; lijden voor genot houden; niet-zelf voor zelf; onzuiverheid voor zuiverheid. Vier fouten van asceten en brahmanen: het drinken van alcoholische dranken; zich overgeven aan zintuiglijk genot; geld aannemen; hun levensonderhoud verdienen met onethische middelen. Vier velden in verdienste-brengend geluk: juist vertrouwen erin hebben dat de Boeddha alwetend is; dat de Dhamma goed verkondigd is; dat de Sangha goed gevestigd is; dat de heilige discipelen vrij zijn van onzuiverheden. Vier manieren om samen te leven: de gemene met de gemene; de gemene met de goede; de goede met de gemene; de goede met de goede. Het aanbieden van voedsel geeft aan de ontvanger ervan: lang leven, schoonheid, geluk, lichamelijke sterkte. Vier voorwaarden voor wereldlijke vooruitgang: voortdurende inspanning, zijn inkomsten beschermen, goede vriendschap, een evenwichtig levensonderhoud. Vier voorwaarden voor geestelijke vooruitgang: vertrouwen, deugdzaamheid, vrijgevigheid, wijsheid. Vier families van slangen jegens welke men mettā moet ontvouwen. Vier juiste inspanningen; vier ondenkbare dingen: de sfeer van een Boeddha; de jhānas (meditatieve verdiepingen); kamma-vipāka (de resultaten van wilsacties); speculeren over de oorsprong van de wereld. Vier pelgrimsoorden: de plaatsen waar de Boeddha geboren is, waar de Verlichting plaats had, waar voor het eerst de leer verkondigd werd, en waar de Boeddha definitief heenging (parinibbana). Vier soorten van heilzaam/niet-heilzaam taalgebruik: waarheidlievendheid/liegen, niet-lasteren/lasteren, vriendelijke/barse taal, bedachtzame/beuzelachtige taal. Vier wezenlijke eigenschappen (de weg naar bevrijding): deugdzaamheid, concentratie, wijsheid en bevrijding. Vier vermogens: vertrouwen, energie, oplettendheid, concentratie. De vier elementen. Vier personen die een stoepa waard zijn: de Boeddha, Paccekabuddhas, arahants, wereldbeheersende koningen. Monniken moeten teruggaan naar het bos als zij geneigd zijn tot lust, kwaadwil, jaloezie of als zij gezond verstand missen. Vier dingen waardoor men naar de hel gaat en vier dingen waardoor men naar de hemel gaat. De vier soorten van goede en slechte daden in een vroeger leven.
Eens vertoefde de Verhevene te Bhandagāma in het land Vajji. Daar sprak hij de monniken als volgt toe:
"Monniken, door het niet begrijpen, het niet doordringen van vier dingen zijn zowel ik als jullie deze lange tijd steeds weer wedergeboren.
Door het niet begrijpen, het niet doordringen van de edele deugdzaamheid;
door het niet begrijpen, niet doordringen van de edele concentratie van de geest;
door het niet begrijpen, niet doordringen van de edele wijsheid;
door het niet begrijpen, niet doordringen van de edele bevrijding;
door het niet begrijpen, het niet doordringen van deze vier dingen zijn zowel ik als jullie deze lange tijd steeds weer wedergeboren.
Maar monniken, nu is die edele deugdzaamheid begrepen en doordrongen; nu is die edele concentratie van de geest begrepen en doordrongen; nu is die edele wijsheid begrepen en doordrongen; nu is die edele bevrijding begrepen en doordrongen.
Afgesneden is het verlangen naar bestaan; losgemaakt is de leiband waarmee men aan het bestaan vastzit; geen verder bestaan is er te verwachten."
Zo sprak de Verhevene, en na deze woorden zei hij verder nog in versvorm:
"Deugdzaamheid, wijsheid en concentratie, onvergelijkbare bevrijding, - die dingen zag hij, de Verheven Gotama.
De Boeddha doorzag dit en onderwees de waarheid aan zijn discipelen. Hij, de meester, de vernietiger van lijden, ziener, die van onwetendheid is verlost."
Monniken, wie niet voorzien is van vier dingen, die staat naar men zegt afzijdig van deze leer en discipline. Die vier dingen zijn:
- Wie niet voorzien is van de edele deugdzaamheid,
- wie niet voorzien is van de edele concentratie van de geest,
- wie niet voorzien is van de edele wijsheid,
- wie niet voorzien is van de edele bevrijding,
monniken, die staat naar men zegt afzijdig van deze leer en discipline.
Maar monniken, wie voorzien is van vier dingen, die staat naar men zegt nooit afzijdig van deze leer en discipline. Die vier dingen zijn:
- Wie voorzien is van de edele deugdzaamheid,
- wie voorzien is van de edele concentratie van de geest,
- wie voorzien is van de edele wijsheid,
- wie voorzien is van de edele bevrijding,
die staat naar men zegt niet afzijdig van deze leer en discipline.
"Zij die verstrikt in begeerte, van het pad van de leer afwijken,
hun wederkeer in het bestaan is steeds hun lot.
Maar die in het volbrachte werk vreugde vinden,
op hun geluk volgt een hoger geluk."
De dwaze, onverstandige, onedele mens ondergraaft en beschadigt zijn karakter als hij in het bezit is van vier eigenschappen. Hij is dan terecht te wijzen, wordt door wijzen berispt en hij verschaft zich grote schuld. Die eigenschappen zijn:
Zonder begrepen en onderzocht te hebben, prijst hij degene die berispt moet worden.
Zonder begrepen en onderzocht te hebben wijst hij degene terecht die geprezen moet worden.
Zonder begrepen en onderzocht te hebben, keurt hij goed wat men niet goed moet keuren.
Zonder begrepen en onderzocht te hebben, keurt hij af, wat men goed moet keuren.
In het bezit van deze vier eigenschappen ondergraaft en beschadigt de dwaze, onverstandige, onedele mens zijn karakter. Hij is dan terecht te wijzen, wordt door wijzen berispt en hij verschaft zich grote schuld.
De wijze, verstandige, edele mens houdt zijn karakter onbeschadigd en onbeïnvloed als hij vier eigenschappen heeft. Hij blijft dan vrij van afkeuring, wordt door wijzen niet berispt, en verschaft zich veel goeds. Die vier eigenschappen zijn:
Nadat hij begrepen en onderzocht heeft, wijst hij degene terecht die terechtgewezen moet worden.
Nadat hij begrepen en onderzocht heeft, prijst hij degene die geprezen moet worden.
Nadat hij begrepen en onderzocht heeft, keurt hij af wat afgekeurd moet worden.
Nadat hij begrepen en onderzocht heeft, keurt hij goed wat men moet goedkeuren.
Monniken, in het bezit van deze vier eigenschappen houdt de wijze, verstandige, edele mens zijn karakter onbeschadigd en onbeïnvloed. Hij blijft dan vrij van afkeuring, wordt door wijzen niet berispt, en verschaft zich veel goeds.
Degene die hem prijst die berispt moet worden,
of hem berispt die geprezen moet worden,
verzamelt kwaad door zijn mond.
Daarom vindt hij geen geluk.
Het verlies van rijkdom bij gokken is klein,
ook al verliest men er al zijn eigendommen inclusief zichzelf.
Veel groter kwaad is het
als men vijandig gezind is jegens heiligen.
Gedurende 100.000 en 36 Nirabbudas en nog vijf Abbudas
gaat in de hel degene die de heiligen hoont,
degene die slecht over hen spreekt en denkt.
Monniken, wanneer hij jegens vier wezens slecht handelt, dan ondergraaft en benadeelt de onverstandige, onedele mens zijn karakter, is te berispen, wordt door wijzen gelaakt; en hij schept voor zich grote schuld. Die vier wezens zijn: vader en moeder, een Volmaakte, en een discipel van de Volmaakte.
Monniken, wanneer hij jegens vier wezens juist handelt, dan houdt de wijze, de verstandige, edele mens zijn karakter onbeschadigd en onbeïnvloed; hij blijft vrij van berispingen, wordt door wijzen niet gelaakt en schept voor zich veel goeds. Die vier wezens zijn: vader en moeder, een Volmaakte, en een discipel van de Volmaakte.
Wie jegens zijn ouders
zich vergrijpt in boze daad,
jegens de Boeddha, de Verhevene,
of jegens zijn heilige discipelen,
waarlijk, een dergelijke slechte persoon
laadt zware schuld op zich.
Wegens zijn slechte daden
jegens vader, jegens moeder,
treft hem hier de berisping van de wijzen,
en na de dood de pijn van de hel.
Wie jegens zijn ouders
zich juist en edel gedraagt,
jegens de Boeddha, de Verhevene,
of jegens zijn heilige discipelen,
waarlijk, een dergelijke edele persoon
produceert grote zegen voor zich.
Wegens zijn edele daden
jegens vader, jegens moeder,
wordt hem hier de lofprijzing van de wijzen
en daar de zaligheid van de hemel ten deel.
Er zijn vier personen in de wereld:
a) degene die met de stroom meegaat;
b) degene die tegen de stroom in gaat;
c) degene die veilig in de stroom staat; en
d) degene die de stroom heeft overgestoken en op de andere oever op vast land staat.
(a) is degene die behagen schept in zinsverlangens en die verkeerde daden verricht.
(b) is degene die geen behagen schept in zinsverlangens en die geen verkeerde daden verricht, maar die het volmaakt zuivere heilige leven leidt zelfs onder pijn en kwalen en onder tranen zuchtend.
(c) is degene die de vijf lagere boeien heeft verbroken, die spontaan is wedergeboren in de sfeer van de geestgeboren wezens, waar hij of zij nibbāna verwerkelijkt zonder naar de zinnelijke sfeer terug te keren.
(d) is degene die door uitdroging van de neigingen nog in dit leven de bevrijding van het gemoed en de bevrijding door wijsheid zelf inziet en verwerkelijkt.
Zij die onbeheerst in hun zinnelijkheid
met ongestilde begeerte het zingenot genieten,
die steeds opnieuw onderhevig zijn aan ouderdom en geboorte,
omdat zij aan de levensdorst helemaal zijn uitbesteed,
zij laten zich door de levensstroom drijven.
Daarom blijft een dapper iemand steeds bezonnen
en volgt noch lusten noch het slechte.
Zelfs onder pijnen zal hij lusten vermijden.
'Tegen de stroom in strijdend' heet hij dan.
Wie de vijf hartstochten heeft overwonnen,
de opleiding voltooid en niet in staat om terug te vallen,
wie zijn geest en zijn zinnen beheerst,
een dergelijk iemand heeft de veilige standplaats bereikt.
Wie hoge en lage dingen doorschouwt,
bij wie ze voor altijd zijn vernietigd en verdwenen,
een heilige die zijn levensdoel heeft voltooid,
hij vond het einde van de wereld, ging naar de andere oever.
Monniken, viervoudig zelfvertrouwen is eigen aan de Volmaakte. Omdat hij hiermee vervuld is, maakt de Volmaakte aanspraak op de hoogste plaats, laat hij onder de mensen het leeuwengebrul weerklinken, en zet hij het Brahma-wiel in beweging. Welk viervoudig zelfvertrouwen?
'Je noemt je wel de volmaakt Verlichte, maar deze dingen heb je niet onthuld, niet herkend.' - Monniken, dat een asceet of brahmaan, een goede of kwade geest, een Brahma of iemand anders in de wereld mij terecht op die manier zou afkeuren, daarvoor zie ik geen reden. En omdat ik daarvoor geen reden zie, blijf ik rustig, vrij van angst, vol zelfvertrouwen.
'Je noemt je wel iemand wiens neigingen uitgedroogd zijn, maar die neigingen zijn in jouw niet uitgedoofd.' - Monniken, dat een asceet of brahmaan, een goede of kwade geest, een Brahma of iemand anders in de wereld mij terecht op die manier zou afkeuren, daarvoor zie ik geen reden. En omdat ik daarvoor geen reden zie, blijf ik rustig, vrij van angst, vol zelfvertrouwen.
'De dingen die je verderfelijk noemt, strekken de dader niet noodzakelijk tot verderf.' - Monniken, dat een asceet of brahmaan, een goede of kwade geest, een Brahma of iemand anders in de wereld mij terecht op die manier zou afkeuren, daarvoor zie ik geen reden. En omdat ik daarvoor geen reden zie, blijf ik rustig, vrij van angst, vol zelfvertrouwen.
'Tot welk doel je ook jouw leer onderwijst, de uitoefenende wordt door je leer niet naar volledige vernietiging van lijden geleid.' - Monniken, dat een asceet of brahmaan, een goede of kwade geest, een Brahma of iemand anders in de wereld mij terecht op die manier zou afkeuren, daarvoor zie ik geen reden. En omdat ik daarvoor geen reden zie, blijf ik rustig, vrij van angst, vol zelfvertrouwen.
Monniken, dit viervoudige zelfvertrouwen is eigen aan de Volmaakte. Omdat hij hiermee vervuld is, maakt de Volmaakte aanspraak op de hoogste plaats, laat hij onder de mensen het leeuwengebrul weerklinken, en en zet hij het Brahma-wiel in beweging.
"Al die meningen waaraan velen hechten,
waarop de brahmanen en asceten hun leer bouwen,
die kunnen niet bestaan voor de Volmaakte,
die vol zelfvertrouwen elke mening heeft overwonnen.
Hem die het rijk van de waarheid met inspanning heeft verworven,
en het uit mededogen met de wezens heeft verkondigd,
de hoogste onder goden en mensen,
de wezens eren hem, de overwinnaar van bestaan."
Er zijn vier soorten van juk, last namelijk: de last van de zintuigen, de last van bestaan, de last van visies, de last van onwetendheid.
De last van de zintuigen bestaat hierin: Iemand kent niet overeenkomstig de werkelijkheid het ontstaan van de zinnen-dingen en het vergaan, het genot, de ellende ervan en het ontkomen eraan. Wat nu bij hem bij de zinnen-dingen aan lust der zinnen aankleeft, aan vreugde over de zinnen, aan liefde voor de zinnen, aan bedwelming der zinnen, aan dorst naar de zinnen, aan koorts vanwege de zinnen, aan hechten aan de zinnen, aan begeerte naar de zinnen, dat noemt men het juk of de last van de zinnen.
De last van bestaan bestaat hierin: Iemand kent niet overeenkomstig de werkelijkheid het ontstaan en vergaan van het bestaan, en ook niet het genot ervan, de ellende ervan en het ontkomen eraan. Wat nu bij hem, die het ontstaan en vergaan van het bestaan niet overeenkomstig de werkelijkheid kent, en ook niet het genot ervan, de ellende ervan en het ontkomen eraan, aankleeft aan vreugde over het bestaan, aan liefde voor het bestaan, aan bedwelming van het bestaan, aan dorst naar het bestaan, aan koorts vanwege het bestaan, aan hechten aan het bestaan, aan begeerte naar het bestaan, dat noemt men het juk of de last van het bestaan.
De last van de visies bestaat hierin: Iemand kent niet overeenkomstig de werkelijkheid het ontstaan en vergaan van de visies, en ook niet het genot ervan, de ellende ervan en het ontkomen eraan. Wat nu bij hem, die het ontstaan en vergaan van de visies niet overeenkomstig de werkelijkheid kent, en ook niet het genot ervan, de ellende ervan en het ontkomen eraan, aankleeft aan vreugde over de visies, aan liefde voor de visies, aan bedwelming van de visies, aan dorst naar de visies, aan koorts vanwege de visies, aan hechten aan de visies, aan begeerte naar de visies, dat noemt men het juk of de last van de visies.
De last van onwetendheid bestaat hierin: Iemand kent niet overeenkomstig de werkelijkheid bij de zes grondslagen van de zes zintuigen het ontstaan en vergaan van de zintuigen, en ook niet het genot ervan, de ellende ervan en het ontkomen eraan. Wat nu bij hem, die bij de zes grondslagen van de zintuiglijke indruk niet overeenkomstig de werkelijkheid het ontstaan en vergaan ervan kent, en ook niet het genot ervan, de ellende ervan en het ontkomen eraan, aankleeft aan niet-weten, aan onwetendheid, dat noemt men het juk of de last van onwetendheid.
Dat nu is de last van de zintuigen, de last van bestaan, de last van visies, de last van onwetendheid.
Voor zover iemand geboeid is aan die slechte, onheilzame dingen, de bevlekkende, wedergeboorte zaaiende, pijnlijke, leed producerende, steeds weer opnieuw leidende naar geboorte, ouderdom en sterven, - in zoverre geldt hij als iemand die niet zonder last is.
Er zijn vier soorten om de last af te leggen, namelijk het afleggen van de last van de zintuigen, het afleggen van de last van bestaan, het afleggen van de last van visies en het afleggen van de last van onwetendheid.
Het afleggen van de last van de zintuigen bestaat hierin: Iemand kent overeenkomstig de werkelijkheid het ontstaan van de zinnen-dingen en het vergaan, het genot, de ellende ervan en het ontkomen eraan. In zoverre nu bij hem die dat alles overeenkomstig de werkelijkheid kent, bij de zinnen-dingen geen lust der zinnen aankleeft, geen vreugde over de zinnen, geen liefde voor de zinnen, geen bedwelming der zinnen, geen dorst naar de zinnen, geen koorts vanwege de zinnen, geen hechten aan de zinnen, geen begeerte naar de zinnen, dat noemt men het afleggen van het juk of de last van de zinnen.
Het afleggen van de last van bestaan bestaat hierin: Iemand kent overeenkomstig de werkelijkheid het ontstaan van het bestaan en het vergaan, het genot ervan, de ellende ervan en het ontkomen eraan. In zoverre nu bij hem, die dat alles overeenkomstig de werkelijkheid kent, wat betreft het bestaan geen lust naar bestaan aankleeft, geen vreugde over het bestaan, geen liefde voor het bestaan, geen bedwelming van bestaan, geen dorst naar bestaan, geen koorts vanwege het bestaan, geen hechten aan het bestaan, geen begeerte naar bestaan, dat noemt men het afleggen van het juk of de last van het bestaan.
Het afleggen van de last van visies bestaat hierin: Iemand kent overeenkomstig de werkelijkheid het ontstaan van visies en het vergaan, het genot, de ellende ervan en het ontkomen eraan. In zoverre nu bij hem die dat alles overeenkomstig de werkelijkheid kent, wat betreft visies geen lust naar visies aankleeft, geen vreugde over visies, geen liefde voor visies, geen bedwelming van visies, geen dorst naar visies, geen koorts vanwege visies, geen hechten aan visies, geen begeerte naar visies, dat noemt men het afleggen van het juk of de last van visies.
Het afleggen van de last van onwetendheid bestaat hierin: Iemand kent overeenkomstig de werkelijkheid bij de zes grondslagen van de zintuiglijke indruk het ontstaan en het vergaan ervan, het genot ervan, de ellende ervan en het ontkomen eraan. In zoverre nu bij hem, die dat alles overeenkomstig de werkelijkheid kent, wat betreft die zes grondslagen van de zintuigen geen niet-weten, geen onwetendheid aankleeft, dat noemt men het afleggen van het juk of de last van onwetendheid.
Dat nu is het afleggen van de last van de zintuigen, het afleggen van de last van bestaan, het afleggen van de last van visies, het afleggen van de last van onwetendheid.
Voor zover iemand niet geboeid is aan die slechte, onheilzame dingen, de bevlekkende, wedergeboorte zaaiende, pijnlijke, leed producerende, steeds weer opnieuw leidende naar geboorte, ouderdom en sterven, - in zoverre geldt hij als iemand die zonder last is.
“Aan het juk van de zinnelijkheid gebonden zijn de wezens, aan het juk van de neiging naar bestaan en aan het juk van verkeerde visie; onwetendheid gaat als eerste, als leider van het vierspan. Zo gaan de wezens haastig door de veranderlijke wereld en gaan steeds weer van geboorte naar dood.
Maar zij die de zinnelijke lust doorzien en die ook de last van de neiging naar bestaan kennen, die elke verkeerde visie in zich grondig hebben verwijderd, die het op een dwaalspoor brengen door onwetendheid geheel en al hebben opgegeven, - zulke heilige wijzen zijn aan het juk ontkomen, zij zijn van elk juk bevrijd.”
Er zijn vier juiste inspanningen: a) De energieke inspanning om te vermijden dat kwade, onheilzame staten van de geest ontstaan. b) De inspanning om zich te bevrijden van onheilzame staten van de geest die al ontstaan zijn. c) De inspanning om goede, heilzame staten van de geest die nog niet ontstaan zijn, te laten ontstaan. d) De inspanning om goede en heilzame staten van de geest die al ontstaan zijn, te ontwikkelen en tot volmaaktheid te brengen.
"Zij die de juiste strijd doorstaan
en de macht van de dood bedwingen,
bevrijd zijn zij ontkomen
aan het schrikwekkende van geboorte en dood.
Die gelukzaligen hebben Māra
inclusief zijn legerschaar onderworpen,
en aan zijn hele invloedssfeer
zijn zij zonder wensen, zalig ontsnapt."
Iemand die voedsel verdeelt en de volgende vier eigenschappen heeft, komt in een hemels bestaan. Die vier eigenschappen zijn: hij gaat over de goede weg van begeerteloosheid, gaat over de goede weg van haatloosheid, gaat over de goede weg van niet onwetendheid, gaat op de goede weg van angstloosheid.
"Daarom komt de goede mensen lof toe
die juist leven en niets kwaads doen,
die vrij van begeerte en haat, vrij van angst en illusie zijn.
Zij gelden als sieraad van de gemeenschap."
Iemand die voedsel verdeelt en de volgende vier eigenschappen heeft, gaat naar de hel. Die vier eigenschappen zijn: hij gaat over de kwade weg van begeerte, gaat over de kwade weg van haat, gaat over de kwade weg van onwetendheid, gaat over de kwade weg van angst.
"Die onbeteugeld de begeerten nagaan,
die onrechtvaardig en zonder eerbied voor de leer zijn,
met begeerte en haat vervuld, met angst en illusie,
zij gelden als schandvlek van de gemeenschap."
De Volmaakte (Tathāgata) heeft de wereld volledig doorschouwd, en de Volmaakte is van de wereld bevrijd. De oorzaak van het bestaan van de wereld heeft de Volmaakte volledig doorschouwd, en die oorzaak van het bestaan van de wereld heeft de Volmaakte overwonnen. De uitdoving van de wereld heeft de Volmaakte volledig doorschouwd, en de uitdoving van de wereld is door de Volmaakte verwerkelijkt. Het pad dat leidt naar de uitdoving van de wereld heeft de Volmaakte volledig doorschouwd, en hij heeft dat pad ontplooid.
Wat in de wereld met haar goede en slechte geesten, haar Brahma-goden, de scharen van asceten en brahmanen, goden en mensen, gezien, gehoord, gevoeld, ingezien, bereikt is, waarnaar gestreefd wordt, wat in de geest overwogen wordt, dat heeft de Volmaakte volledig doorschouwd. Juist daarom heet hij de Volmaakte.
Wat vanaf die nacht waarin de Volmaakte de hoogste Verlichting verkreeg, tot die nacht waarin hij uitdooft in het Nibbāna dat van elke rest van bestaan vrij is, wat hij gedurende die tijd zegt, verklaart, uitlegt, dat alles is precies zo en niet anders. Juist daarom heet hij de Volmaakte.
Zoals de Volmaakte spreekt, zo handelt hij; en zoals hij handelt, zo spreekt hij. Zo is hij dus iemand die spreekt zoals hij handelt en die handelt zoals hij spreekt. Juist daarom heet hij de Volmaakte.
In de wereld met haar goede en slechte geesten, haar Brahma-goden, de scharen van asceten en brahmanen, goden en mensen, daar is hij de Overwinnaar, de Onoverwonnene, de Ziener, de Machtige. Juist daarom heet hij de Volmaakte.
De wereld heeft hij doorschouwd,
en alles erin, zoals het werkelijk is.
Van de hele wereld ontbonden
zo schiep hij geen nieuwe binding.
Als een alles-overwinnaar, sterk en wijs,
die elke boei van bestaan helemaal brak,
ondervond hij de hoogste vrede, het Nibbāna,
het oord dat vrij is van vrees en nood.
Leeg van de neigingen is hij, een Ontwaakte,
vrij van twijfel en geheel onverstoord.
Hij maakte een einde aan de binding van daden,
de steun van bestaan brak hij helemaal in twee.
Heerlijk verheven, een Ontwaakte,
Hij, onvergelijkbaar, aan een leeuw gelijk,
verkondigde aan de wereld met haar goden
het heilig hoge rijk van de waarheid.
De mensen en de goden
die tot de Ontwaakte hun toevlucht namen,
komen daarom, om hem te vereren,
Hem, de hoge Meester in weten.
(Zij brengen hem eer door te denken)
'De beste is hij van de bedwongenen,
de uitgedoofde vorst van de uitgedoofden,
de allerhoogste van de bevrijden.'
Ook zo brengen zij verering aan Hem,
de hoge Meester in weten:
(door te denken:)
'In de wereld met haar goden
is er niemand die aan u gelijk is.'
Er zijn vier zegeningen, namelijk geven, liefdevolle woorden, hulpvaardig gedrag en blijk geven van gelijkheid [met anderen].
"Geven, en ook zachtmoedige woorden, behulpzaam gedrag in deze wereld, broederlijkheid in alle dingen, hier en daar, waar het passend is, houden deze wereld bijeen, zoals de assen van een wagen.
Als die zegeningen er niet waren, zouden de kinderen voorwaar hun vader en hun moeder geen achting en eer betonen. Maar omdat de wijze deze zegening in de praktijk brengt, daarom verwerft hij echte grootte, en hem wordt ook lofprijzing ten deel.”
'Monniken, de leeuw, de koning van de dieren, komt 's avonds uit zijn hol. Hij springt omhoog en kijkt uit naar alle vier zijden. Daarna stoot hij drie keer zijn leeuwengebrul uit. Dan gaat hij op jacht naar buit. Maar de dieren die de stem horen van de brullende leeuw, de koning van de dieren, krijgen gewoonlijk angst, zij sidderen en beven. De holte-dieren kruipen weg in hun hol, de waterdieren glijden in het water, de bosdieren vluchten in het bos, de vogels zoeken hun heil in de lucht. Zelfs de olifanten van de koning, die in dorp of stad in de koninklijke stallen met sterke riemen en touwen vastgebonden zijn, doorbreken hun touwen en vluchten her en der, waarbij zij uit angst uitwerpselen en urine verliezen. Een dergelijke grote macht onder de dieren heeft de leeuw, de koning van de dieren, zo'n geweld, zo'n invloed.
Monniken, juist zo is het nu, wanneer de Volmaakte in de wereld verschijnt, de heilige, volmaakt Verlichte, volmaakt in kennis en volmaakt in gedrag, een kenner van de werelden, de onvergelijkbare leider van mensen die bedwongen moeten worden en van mensen die volgzaam zijn, de leraar van goden en van mensen, de Ontwaakte en Verhevene.
En hij onderwijst de leer: 'Dat is de ik-formatie, dat is het ontstaan van de ik-formatie, dat is de opheffing van de ik-formatie, dat is de weg die leidt naar de opheffing van de ik-formatie.' Monniken, zelfs die goden die lang leven, in heerlijkheid, mooi, die in hun gevoel van geluk sedert ondenkbare tijden in verheven, hemelse paleizen wonen, zelfs die overkomt gewoonlijk angst, ontsteltenis en beven, wanneer zij de verkondiging van de leer van de Volmaakte vernemen. 'Ach', klagen zij, 'wij dachten dat wij onvergankelijk zijn, maar wij zijn vergankelijk. Wij dachten dat wij bestendig zijn, maar wij zijn zonder duurzaamheid. Wij dachten dat wij eeuwig zijn, maar wij zijn veranderlijk. Wij zijn dus vergankelijk, zonder duurzaamheid, veranderlijk, inbegrepen in de ik-formaties. Monniken, zo'n grote macht is eigen aan de Volmaakte binnen de wereld met haar goden, zo'n geweld, zo'n invloed.
"Het rijk van de leer van de waarheid
heeft de Boeddha, de weergaloze leraar,
aan deze wereld verkondigd,
zoals hij het zelf heeft ingezien.
De ik-formatie, de oorsprong ervan,
het einde ervan en de weg naar dat einde,
waardoor alle lijden tot uitdoving gebracht wordt.
En de goden met hun lange levensspanne
die in glans en waardigheid stralen,
sidderen uit angst en vrees,
zoals de dieren voor de leeuw.
'Ach, aan het bestaan onderworpen
zijn wij zonder duurzaamheid, vergankelijk,'
klaagden zij, toen zij het woord vernamen
van de Heilige, de Bevrijde."
Monniken, er zijn vier soorten van hoogste vertrouwen. Het zijn de volgende:
Monniken, wat er ook aan wezens bestaat, aan voetlozen, aan tweevoeters, viervoeters of veelvoeters, aan wezens met lichaam of zonder lichaam, aan bewuste, onbewuste of half-bewuste wezens: als hoogste onder hen geldt de Volmaakte, de heilige, de volmaakt Verlichte. Degenen nu die op de Verlichte vertrouwen, die vertrouwen op het hoogste. En degenen die op het hoogste vertrouwen, valt allerhoogste zegen ten deel.
Wat er ook aan gevormde dingen bestaat, als hoogste daaronder geldt het edele achtvoudige pad. Degenen nu die op het edele achtvoudige pad vertrouwen, die vertrouwen op het hoogste. En degenen die op het hoogste vertrouwen, valt allerhoogste zegen ten deel.
Wat er ook aan gevormde en ongevormde dingen bestaat, als hoogste daaronder geldt de onthechting, namelijk de opheffing van onwetendheid, het stillen van de dorst, de vernietiging van het hechten, het doorbreken van de cirkel van bestaan, het opdrogen van begeerte, het loslaten, het uitdoven, het Nibbana. Degenen nu die op de leer van onthechting vertrouwen, die vertrouwen op het hoogste. En degenen die op het hoogste vertrouwen, valt hoogste zegen ten deel.
Wat er ook aan gemeenschappen van volgelingen of monniken bestaat, als hoogste daaronder geldt de gemeenschap van de volgelingen van de Volmaakte, namelijk de acht soorten van heiligen. Deze heilige volgelingen van de Verhevene zijn offergaven waard, zijn geschenken waard, zijn gaven waard, zijn waard eerbiedig gegroet te worden, zijn het beste veld van verdienstelijke daden in de wereld. Degenen nu die op de gemeenschap van de heiligen vertrouwen, die vertrouwen op het hoogste. En degenen die op het hoogste vertrouwen, valt hoogste zegen ten deel.
Monniken, dit zijn vier soorten van hoogste vertrouwen.
"Wie vertrouwen heeft tot de hoogste,
en de hoogste leer kent; -
wie de Boeddha als de hoogste,
hij die grootste eer waard is; -
wie de leer als het hoogste geluk
van de vrede van de onthechting; -
wie de Orde als het hoogste,
beste veld van verdienstelijke daden, -
- wie op deze drie vertrouwt,
en ook aan de Hoogste gaven geeft,
hij krijgt de hoogste zegen,
hoge ouderdom, schoonheid, eer,
geluk en kracht en een hoog aanzien.
Een wijze die aan de Hoogste geeft,
die de hoogste leer is toegewijd,
hem valt als god of ook als mens
hoogste vreugde ten deel."
Toen de brahmaan Dona eens de voetafdrukken van de Boeddha zag, met het wiel met duizend spaken, dacht hij dat dit niet de afdrukken van een mens konden zijn. Hij volgde de voetafdrukken en zag de Verhevene onder een boom zitten, vriendelijk en vertrouwen opwekkend, met hoogste zelfbeheersing en kalmte. De brahmaan Dona vroeg of de Verhevene een god of een demon of een mens zou worden. Het antwoord luidde dat de Boeddha geen god, geen demon en geen mens zal zijn.
“Alles waardoor ik, als het niet in mij uitgedoofd was, een mens of een demon of een goddelijk wezen zou worden, is in mij uitgedoofd, geheel en al vernietigd.
Juist zoals lotusbloemen in het water ontstaan, in het water opgroeien en boven het water uitsteken, onbevlekt door het water, evenzo ben ik in de wereld geboren, in de wereld opgegroeid, heb de wereld overwonnen, en vertoef ik onbevlekt door de wereld.
Ik ben een Verlichte (Boeddha).”
Eens ging de brahmaan Ujjaya naar de Verhevene toe, groette hem eerbiedig en ging terzijde neerzitten. Daarna vroeg hij of de Boeddha elke offergave goedkeurde.
De Verhevene gaf ten antwoord: "Brahmaan, ik keur niet elk offer goed en ik keur niet elk offer af. Een offer waarbij runderen, schapen en geiten geslacht worden, kippen en varkens omkomen, waarbij talrijke levende wezens gedood worden, een dergelijk gewelddadig offer keur ik af. Want van een dergelijk gewelddadig offer wenden zich de heiligen af en degenen die het pad naar heiligheid hebben betreden.
Maar een offer waarbij geen runderen, schapen en geiten, kippen en varkens geslacht worden, en waar ook geen talrijke levende wezens de dood vinden, een dergelijk geweldloos offer waarlijk keur ik goed, namelijk voortdurende weldadigheid, als een offer van het familiegebruik. En waarom? Tot een dergelijk geweldloos offer komen immers de heiligen en degenen die de weg naar heiligheid hebben betreden."
"Dierenoffers en mensenoffers brengen leed en geen loon. Zulke offers worden gemeden door zuiveren, door alle grote wijzen.
Maar wie een leedloos offer brengt, offer van het familiegebruik, waarbij geen rund, schaap noch geit, geen enkel levend wezen de dood vindt, een dergelijk waardig offer wordt door heiligen en wijzen opgezocht. Zo'n offer betaamt de wijze en brengt hoog loon. Het brengt zegen en nooit onheil; en wanneer dat offer rijkelijk is, dan verheugen zich ook de goden."
(De vragende is hier de brahmaan Udāyi. Het proza gedeelte is gelijk aan A.IV.39. Alleen de verzen zijn anders, namelijk:)
"Waardig is een leedloos offer dat te juister tijd wordt aangeboden. Zoiets zoeken zelfbedwongenen die het heilige leven leiden, die bevrijd zijn van de sluier der wereld, ontkomen aan het wanordelijke bestaan.
Aan een dergelijk offer geven ook Boeddhas lofprijzing, zij kenners van alle goeds.
Offer of dodenmaal, juist gegeven gave die men met een goed hart geeft aan een heilige, het veld van verdienste, juiste offers, juiste gaven, die men de waardige overhandigt;
en wanneer dit offer rijkelijk is, verheugen zich ook de goden. Als een wijze op die manier offert, met een vrij hart, vol vertrouwen, dan is hem vast en zeker een wereld voorbestemd zonder leed, gelukkig."
Er zijn vier manieren hoe vragen beantwoord kunnen worden: a) Sommige vragen moeten een direct antwoord krijgen. b) Andere vragen hebben een antwoord met uitleg nodig. c) Weer andere vragen moeten door tegenvragen beantwoord worden. d) Andere vragen moeten afgewezen worden, moeten onbeantwoord blijven.
De wijze is bekend met beide, het goede en het schadelijke. Het schadelijke verwerpt hij, het goede neemt hij op. En wanneer hij het hoge doel heeft bereikt, dan heet hij rijk aan weten en sterk.
vgl. A.IV.84
vgl A.IV.84.
Deze tekst staat ook in S.2.26.
Er zijn vier enorme verten, namelijk hemel en aarde, de oever aan deze kant en de oever aan de andere kant van de zee, het punt waar de stralende zon opkomt en het punt waar zij ondergaat, de leer van de goeden en de leer van de slechten, - zij zijn heel ver van elkaar verwijderd.
Onveranderlijk is de vriendschap van goede mensen, en zij blijft tijdens de duur ervan gelijk.
Maar vlug vergaat de vriendschap tussen slechten; daarom ligt het slechte werelden ver af van het goede.
Er zijn vier verkeerde zienswijzen in waarneming, gedachte en visie, namelijk: 1) te menen dat er blijvendheid is in niet-blijvendheid; 2) te menen dat er geluk is in dukkha; 3) te menen dat er een zelf (atta), een ik is waar geen zelf, geen ik is; 4) te menen dat er aangenaamheid (subha) is in wat walgelijk is.
Vier juiste zienswijzen zijn er in waarneming, gedachte en visie, namelijk: 1) het vergankelijke als vergankelijk beschouwen; 2) dukkha als dukkha beschouwen; 3) het ik-loze als ik-loos beschouwen; 4) het walgelijke als walgelijk beschouwen.
De wijze die juiste zienswijzen heeft, zal aan dukkha, het lijden ontkomen.
In A.IV.51 worden vier stromen van verdienste genoemd; in A.V.45 worden vijf stromen van verdienste opgesomd. De verdere tekst is in beide suttas gelijk.
Er zijn vier (vijf) stromen van verdienste, stromen van het heilzame, zegen brengende, hemelse, geluk producerende, hemelwaarts leidende, die naar het gewenste, verheugende, aangename leiden, naar heil en zegen. Die vier (resp. vijf) stromen zijn:
Een monnik vertoeft in de onbegrensde concentratie van het gemoed en met wiens gewaad hij gekleed is, wiens aalmoezenmaaltijd hij geniet, (wiens klooster hij bewoont), wiens slaapplaats (bed en stoel) hij gebruikt, wiens medicijnen hij gebruikt, de gever daarvan krijgt een onmetelijk grote stroom van verdienste, een stroom van het heilzame, een zegen brengende, hemelse, geluk producerende, hemelwaarts leidende, die naar het gewenste, verheugende, aangename leidt, naar heil en zegen.
Monniken, het is moeilijk de verdienste van de edele volgeling die met deze vier (vijf) stromen van verdienste, stromen van het heilzame beleend is, af te wegen en te zeggen hoe groot de stroom van verdienste, de stroom van het heilzame is, de zegen brengende, hemelse, geluk producerende, hemelwaarts leidende, die naar het gewenste, verheugende, aangename leidt, tot heil en zegen. Maar het is een onmetelijke, grenzeloze, geweldige volheid van verdienste.
Juist zoals het niet mogelijk is om het water van de grote oceaan te meten en te zeggen hoeveel schepmaten water erin zijn, maar men het water erin als een onmetelijke, grenzeloze, geweldige massa water beschouwt, evenzo ook kan men bezwaarlijk de stroom van verdienste afwegen van iemand die met deze vier stromen van verdienste beleend is. Maar men rekent het gewoon als een onmetelijke, grenzeloze, geweldige volheid van verdienste.
Zoals de rivieren, woonplaats van veel vissen, in grote getale in de zee uitmonden, in dat water dat zo onmetelijk groot is, dat veel kleinoden herbergt en veel verschrikkelijks, - evenzo vloeien de stromen van verdienste naar de mens toe die vol inzicht is, die voedsel, drank en kleding geeft, en dekens, slaapplaats, bed schenkt.
Er zijn vier stromen van verdienste, stromen van het heilzame, Ze brengen zegen, zijn hemels, produceren geluk, leiden naar de hemel, leiden naar het gewenste, verheugende, aangename, naar heil en zegen. Die vier stromen zijn:
De edele volgeling is vervuld van onwrikbaar vertrouwen in de Boeddha, aldus:
"Waarlijk, de Verhevene is heilig, volledig verlicht, volmaakt in kennis en volmaakt in gedrag. Hij is gezegend, een kenner van de werelden. Hij is de onvergelijkbare leider van mensen die bedwongen moeten worden en van mensen die volgzaam zijn. Hij is de leraar van goden en van mensen. Hij is de Ontwaakte en Verhevene."
Dit is de eerste stroom van verdienste.
Verder is de edele volgeling vervuld van onwrikbaar vertrouwen in de leer, aldus:
"Duidelijk uitgelegd is de leer door de Verhevene; hier en nu op juistheid te controleren; met onmiddellijk resultaat. Ze nodigt ieder uit om alles zelf te testen; ze leidt naar Nibbāna. Ze is te begrijpen door de wijze, ieder voor zichzelf."
Dit is de tweede stroom van verdienste.
Verder is de edele volgeling vervuld van onwrikbaar vertrouwen in de Orde van de heiligen, aldus:
"Van goed gedrag is de Orde van de discipelen van de Gezegende. Van oprecht gedrag is de Orde van de discipelen van de Gezegende. Van wijs gedrag is de Orde van de discipelen van de Gezegende. Van plichtsgetrouw gedrag is de Orde van de discipelen van de Gezegende. Deze Orde van de discipelen van de Gezegende – namelijk de vier paren van personen, de acht soorten individuen – is offergaven waard, is gastvrijheid waard, is geschenken waard, is waard eerbiedig gegroet te worden, is een onvergelijkbaar veld van verdienste voor de wereld."
Dit is de derde stroom van verdienste.
En verder beschermt de edele volgeling de regels van deugdzaamheid die aan de edelen dierbaar zijn, welke regels ongebroken, ongedeerd, onbevlekt, onbedorven, bevrijdend zijn, door wijzen geprezen, onbeïnvloed, bevorderlijk voor de geestelijke concentratie.
Dit is de vierde stroom van verdienste.
Deze vier stromen van verdienste, stromen van het heilzame zijn er; ze brengen zegen, zijn hemels, produceren geluk, leiden naar de hemel, leiden naar het gewenste, verheugende, aangename, tot heil en zegen.
"Wie tot de Ontwaakte vertrouwen heeft dat onwankelbaar is, diep geworteld, aan wie edele deugd, edele gewoonte eigen is, zoals ze de heilige dierbaar zijn, wie blij op de Orde vertrouwt, en helder, juist inzicht heeft, - waarlijk, zo iemand is niet arm; hij heeft zijn leven niet voor niets geleefd.
Wie wijs is moge daarom zich wijden aan de deugdzaamheid en aan het vaste vertrouwen, en ook aan begrip van de leer, de instructie van de Boeddha voor ogen houdend.”
Eens verbleef de Verhevene in het land van de Bhaggas, in de nabijheid van Sumsumāragira (Krokodillenheuvel), in het wildpark van het Bhesakala-bos. In de morgen maakte de Verhevene zich gereed, nam [buiten]gewaad en aalmoezennap en ging naar het huis van Nakulapitā, de huisvader. Daar ging hij op de hem aangeboden zitplaats zitten. Daarna kwamen huisvader Nakulapitā en huismoeder Nakulamātā, groetten de Verhevene eerbiedig en gingen terzijde zitten.
Nakulapitā vertelde over zijn gelukkig huwelijk: “Heer , toen ik met Nakulamātā trouwde, was ik nog vrij jong en zij was nog een meisje. Heer, sinds wij getrouwd zijn, ben ik me er niet van bewust iets tegen haar te hebben gehad, zelfs niet in gedachten. Heer, wij willen heel graag samen blijven, niet alleen in dit leven maar ook in het volgende.” En Nakulamātā sprak op gelijke wijze.
Hierop zei de Boeddha: “Indien én vrouw én man wensen samen te zijn zowel in dit leven als in het volgende, dan moeten beiden op gelijke wijze vertrouwen, deugdzaamheid, edelmoedigheid en wijsheid ontwikkelen. Zó blijven zij samen, nu en later.”
"Beiden zijn mild en devoot, zelfbedwongen en trouw aan de leer. Zulke echtelieden praten met liefdevolle woorden tegen elkaar.
Hun aandeel is rijke zegen; huiselijk geluk is hun toegedaan, en de vijand voelt zich verslagen, omdat beiden in deugdzaamheid gelijk zijn.
En omdat zij hier juist gehandeld hebben, evenwaardig in deugdzaamheid, zullen zij in de hemel jubelen, in het geluk van de liefde juigen."
(Identiek aan het laatste proza-gedeelte en de verzen in tekst A.IV.55, maar gericht tot de monniken.)
Eens vertoefde de Verhevene in het land Koliya, in een stad met naam Sajjanela. 's Morgens vroeg nam hij buitengewaad en aalmoezennap en ging naar de woning van Supavasa. Daar ging hij op de hem aangeboden zitplaats neerzitten. En mevrouw Suppavasa bediende de Boeddha en gaf hem eigenhandig harde en zachte spijzen. Na de maaltijd nam de Verhevene zijn hand van de nap weg en Suppavasa ging terzijde neerzitten. De Verhevene sprak haar als volgt toe:
"Suppavasa, een edele lekenvolgelinge die voedsel aanbiedt, geeft de ontvanger viervoudige zegen. En wel: zij geeft lang leven, geeft schoonheid, geeft geluk, geeft kracht.
En doordat zij lang leven geeft, krijgt zij zelf een lang hemels of menselijk leven; doordat zij schoonheid geeft, krijgt zij zelf hemelse of menselijke schoonheid; doordat zij geluk geeft, krijgt zij zelf hemels of menselijk geluk; doordat zij kracht geeft, krijgt zij zelf hemelse of menselijke kracht. Een edele lekenvolgelinge die voedsel aanbiedt, geeft de ontvanger deze viervoudige zegen."
"Het goed gekookte eten dat men geeft,
het zuivere, uitgezochte, goed gekruide,
als men dat aan oprecht levenden als gave aanbiedt,
met een edel gedrag, hoge geestelijke grootte,
en zo verdienste aan verdienste rijgt,
- een dergelijke gave van voedsel brengt heel rijke vrucht,
en wordt door de Kenner der werelden ook geprezen.
Die zeer gelukkig gestemd door het leven gaan
en een dergelijk offer steeds herdenken,
de smet van gierigheid aan de wortel vellend,
zij gaan zonder verwijten heen in een hemelse wereld."
De Verhevene sprak tot de huisvader Anāthapindika aldus:
"Een edele lekenvolgeling die voedsel overhandigt, geeft aan de ontvanger viervoudige zegen, en wel: Hij geeft lang leven, geeft schoonheid, geeft geluk, geeft kracht.
Daardoor echter, dat hij lang leven geeft, krijgt hij zelf een lang hemels of menselijk leven. Daardoor dat hij schoonheid geeft, krijgt hij zelf hemelse of menselijke schoonheid. Daardoor dat hij geluk geeft, krijgt hij zelf hemels of menselijk geluk. Daardoor dat hij kracht geeft, krijgt hij zelf hemelse of menselijke kracht.
Een edele lekenvolgeling, die voedsel overhandigt, geeft aan de ontvanger deze viervoudige zegen."
"Wie aan zelfbedwongenen die leven van de gaven van anderen, te juister tijd in eerbied voedsel geeft, die geeft hun viervoudige grote zegen: een lang leven, schoonheid, geluk en kracht.
Degene echter die schoonheid geeft, een lang leven, geluk en kracht, verwerft voor zich aanzien en een lang leven, overal daar waar hij in het bestaan treedt."
Deze tekst is gelijkluidend met A.IV.58. In plaats van 'edele lekenvolgeling' staat hier 'een gever'.
De Verhevene sprak tot het gezinshoofd Anāthapindika aldus:
"Door het vervullen van vier voorwaarden gaat de edele volgeling op het passende pad van een leek, welk pad aanzien brengt en naar de hemel leidt. Die vier voorwaarden zijn:
De edele volgeling verzorgt de gemeenschap van de monniken met kleding, met voedsel, met een slaapplaats, met medicijnen.”
"De mensen met inzicht volgen het passende pad van de leek: de goede en deugdzame bedienen zij met kleding, voedsel en slaapplaats en in geval van ziekte met medicijnen.
Bij zulke mensen wordt hun zedelijke verdienste dag en nacht voortdurend groter. En wie iets goeds heeft gedaan, stijgt omhoog naar de hemel."
De Verhevene zei tot Anathapindika: “Vier gewenste, blijde, aangename omstandigheden zijn moeilijk in de wereld te verkrijgen, namelijk:
1. Dat iemand op terechte manier rijkdom krijgt.
2. Dat, wanneer men op terechte manier rijkdom verkregen heeft, iemand eer ondervindt samen met zijn verwanten en bekenden.
3. Dat, wanneer men op terechte manier bezit en samen met verwanten en bekenden eer verkregen heeft, iemand een lang leven, een hoge ouderdom toebedeeld is.
4. Dat, wanneer men op terechte manier rijkdom en samen met verwanten en bekenden eer gekregen heeft en ook een lang leven, een hoge ouderdom heeft bereikt, - dat men dan na de dood in een hemelse wereld wedergeboren wordt.
Vier eigenschappen leiden naar het verkrijgen van deze vier omstandigheden die zo moeilijk in de wereld te verkrijgen zijn, namelijk:
meesterschap in vertrouwen;
meesterschap in deugdzaamheid;
meesterschap in vrijgevigheid; en
meesterschap in wijsheid.
Wat is meesterschap in vertrouwen? - Daar bezit de edele volgeling vertrouwen, hij gelooft aan de Verlichting van de Volmaakte, aldus: “Waarlijk, dit is de Verhevene, hij is de heilige, de volmaakt Verlichte, volmaakt in kennis en volmaakt in gedrag, de kenner van de werelden, de onvergelijkbare leider van mensen die leiding nodig hebben, de meester van goden en mensen, de Ontwaakte, de Verhevene.”
Dat noemt men meesterschap in vertrouwen.
Wat nu is meesterschap in deugdzaamheid? - Daar onthoudt de edele volgeling zich van het vernietigen van leven; onthoudt zich van het nemen wat niet is gegeven; onthoudt zich van onjuist gedrag in de zintuiglijke lusten; onthoudt zich van leugens; onthoudt zich van het genot van bedwelmende middelen die oorzaak zijn van onverschilligheid.
Dat noemt men meesterschap in deugdzaamheid.
Wat nu is meesterschap in vrijgevigheid? - Daar leeft de edele volgeling thuis met een gemoed dat vrij is van de ondeugd van gierigheid. Hij is vrijgevig en geeft met open handen. Hij geeft graag, is de behoeftigen toegedaan en heeft vreugde aan het uitdelen van gaven.
Dat noemt men meesterschap in vrijgevigheid.
Wat nu is meesterschap in wijsheid? - Wiens gemoed door ongeremde begerigheid beheerst wordt, die doet wat hij niet zou moeten doen, en wat hij moest doen, dat laat hij achterwege. Wanneer hij dan doet wat hij niet zou moeten doen, en achterwege laat wat hij moest doen, dan verdwijnen bij hem eer en geluk. Wiens gemoed door ergernis beheerst wordt, - door starheid en matheid, - door opgewondenheid en gewetensonrust, - door twijfel, die doet wat hij niet zou moeten doen, en hij laat achterwege wat hij wel moest doen. In dat geval verdwijnen bij hem eer en geluk.
Als de edele volgeling de ongeremde begerigheid als een bezoedeling van het gemoed onderkent, dan overwint hij die ongeremde begerigheid, deze bezoedeling van het gemoed. En als hij ergernis, starheid en matheid, opgewondenheid en gewetensonrust, en twijfel heeft onderkent als bezoedelingen van het gemoed, dan overwint hij die bezoedelingen van het gemoed. En als de edele volgeling deze bezoedelingen van het gemoed als zodanig heeft onderkend en overwonnen, dan geldt hij als groot aan wijsheid, rijk aan wijsheid, met helder inzicht, volmaakt in wijsheid.
Dat noemt men meesterschap in wijsheid.
Dit zijn de vier eigenschappen tot verkrijging van die vier gewenste, blijde, aangename omstandigheden die in de wereld moeilijk te verkrijgen zijn.
Een dergelijke volgeling die zijn bezit verworven heeft door eigen kracht, door de vlijt van zijn handen, in het zweet van zijn aangezicht, op rechtmatige, eerlijke manier, hij verricht daarmee vier goed toegepaste daden, namelijk:
Hij maakt zichzelf ermee gelukkig en tevreden en hij verschaft zich een volmaakt geluk.
Vader en moeder maakt hij gelukkig en tevreden en hij verschaft hun een volmaakt geluk.
Vrouw en kind(eren), en personeel maakt hij gelukkig en tevreden en hij verschaft hun een volmaakt geluk.
Vrienden en makkers maakt hij gelukkig en tevreden en hij verschaft hun een volmaakt geluk.
Zo heeft zijn bezit dit eerste doel vervult, heeft een goede toepassing gevonden, werd doelmatig gebruikt.
En verder nog, door middel van zijn bezit dat hij door eigen inspanning en op eerlijke manier verworven heeft, wendt de edele volgeling tegenslag af die hem door vuur of water, door de overheid, dieven of vijandige erfgenamen zou kunnen ontstaan; en zo beschermt hij zijn eigen persoon. Zo heeft zijn bezit dit tweede doel vervuld, heeft een goede toepassing gevonden, werd doelmatig gebruikt.
En verder nog, door middel van zijn door inspanning en op eerlijke manier verworven bezit brengt de edele volgeling vijf soorten gaven: gaven voor verwanten, gaven voor gasten, gaven voor gestorvenen, gaven aan de overheid, gaven voor de godheden.
Zo heeft zijn bezit dit derde doel vervuld, heeft een goed gebruik ervan gevonden, werd doelmatig gebruikt.
En verder nog: aan de asceten en brahmanen die vrij zijn van bedwelming en onverschilligheid, die geduld en mildheid bezitten, die enkel hun ik bedwingen, enkel hun ik tot rust brengen, enkel hun ik laten uitdoven – aan zulke asceten en brahmanen brengt hij door middel van zijn bezit geschenken die hoge vruchten brengen, hemelse, geluk producerende, hemelwaarts leidende. Zo heeft zijn bezit dit vierde doel vervuld, heeft een goed gebruik ervan gevonden, werd doelmatig gebruikt.
Deze vier goed toegepaste daden verricht de edele volgeling met zijn bezit dat hij door eigen inspanning en vlijt verworven heeft, op rechtmatige, eerlijke manier.
Bij wie het bezit op een andere manier vermindert dan door deze vier goed toegepaste daden, diens bezit heeft zijn doel niet vervuld, heeft geen goede toepassing gevonden, werd niet doelmatig gebruikt.
Maar bij wie het bezit ten gevolge van die vier goed toegepaste daden vermindert, diens bezit heeft zijn doel vervuld, heeft een goede toepassing ervan gevonden, werd doelmatig gebruikt.
“Juist werd mijn bezit gebruikt: voor tegenslag hielp het mij behouden en ook mijn personeel en allen onder mijn hoede. Het heeft ook gediend als zeer voortreffelijke gave: vijfvoudige plicht van gaven en dienst aan degenen die rein van deugd, bedwongen, een heilig leven leiden. Tot welk doel een verstandige, in huis levende, voor zich bezit wenst, dat doel heb ik waarlijk bereikt, gedaan wat nooit spijt brengt.”
Als een mens dit wijs overdenkt, iemand die vast tot de edele leer houdt, dan krijgt hij hier de lofprijzing van de wijzen en daar de hemelse zaligheid.
De Verhevene sprak tot Anathapindika aldus:
"Vier soorten van geluk kan het in het genot van de zintuigen levende gezinshoofd af en toe verkrijgen, namelijk:
het geluk van het bezitten,
het geluk van het genot,
het geluk van vrijheid van schulden,
het geluk van onberispelijkheid.
Het geluk van bezitten bestaat hierin: een zoon uit goede familie bezit schatten die hij door eigen inspanning en vlijt rechtmatig, op eerlijke manier heeft verworven. En hij ondervindt geluk en vreugde bij de gedachte dat hij schatten bezit die hij door eigen inspanning en vlijt, op eerlijke manier verworven heeft. Dat is het geluk van bezitten.
Het geluk van het genot bestaat hierin: een zoon uit goede familie geniet van de schatten die hij door eigen inspanning en vlijt, op eerlijke manier verworven heeft, en hij doet goede werken. Bij het denken daaraan ondervindt hij geluk en vreugde. Dat is het geluk van het genot.
Het geluk van vrijheid van schulden bestaat hierin: een zoon uit goede familie is niemand iets verschuldigd, noch veel noch weinig. En bij het denken eraan dat hij niemand iets schuldig is, noch veel noch weinig, ondervindt hij geluk en vreugde. Dat is het geluk van vrijheid van schulden.
Het geluk van onberispelijkheid bestaat hierin: een edele jongeling heeft onberispelijke daden verricht in werken, woorden en gedachten. Bij het denken daaraan ondervindt hij geluk en vreugde. Dat is het geluk van onberispelijkheid.
Deze vier soorten van geluk kan het gezinshoofd dat in het genot van de zintuigen leeft, af en toe verkrijgen.
Wie daar denkt aan het geluk van de vrijheid van schulden, en het geluk van het bezitten, wie ook de vreugden van het genot kent, en dat alles wijs onderzoekt, ziet duidelijk het geluk van beide soorten en weet dat dit geluk der wereld geen zestiende waard is van het geluk van onberispelijkheid.
Met Brahmā leven die families waar thuis de ouders vereerd worden door de kinderen. Met de eerste leraren leven die families waar thuis de ouders vereerd worden door de kinderen. Met de vroege godheden leven die families waar thuis de ouders vereerd worden door de kinderen. Met degenen die aanbidding waard zijn, leven die families waar thuis de ouders vereerd worden door de kinderen.
Brahmā is een aanduiding voor vader en moeder. De eerste leraren is een aanduiding voor vader en moeder. De vroege godheden is een aanduiding voor vader en moeder. Degenen die aanbidding waard zijn is een aanduiding voor vader en moeder. En om welke reden? - Heel veel doen de ouders voor hun kinderen. Zij voeden hen op, geven hun te eten en te drinken, en zij tonen hun deze wereld.
Daarom moeten de wijzen aan hen eer brengen
en hen bedienen met spijs en drank,
met kleren en met rustplaats,
met baden en met massage,
en met het wassen van hun voeten.
Vanwege deze dienst
die men voor zijn ouders doet,
wordt men hier door de wijzen geprezen,
en daar krijgt men de hemelse zaligheid.
Wie de volgende vier daden verricht, die gaat overeenkomstig zijn daden naar de hel. Wie levende wezens ombrengt, wie zich toeëigent wat niet gegeven is, wie onjuist geslachtsverkeer begaat en wie de onwaarheid spreekt, - wie deze vier daden verricht die gaat overeenkomstig zijn daden naar de hel.
Eens vertoefde de Verhevene te Sāvatthi in het Jetavana-klooster van Anathapindika. In die tijd was in Sāvathi een zekere monnik gestorven ten gevolge van een slangenbeet. Veel monniken gingen daarop naar de Boeddha toe, groetten hem eerbiedig en gingen naast hem zitten. En zij spraken aldus tot de Gezegende: “Eerwaarde Heer, een zekere monnik te Sāvatthi is gestorven ten gevolge van een slangenbeet.”
“Wel, monniken,” zei de Boeddha, “die monnik heeft niet met gedachten van liefdevolle vriendelijkheid (mettā) de vier koninklijke groepen van slangen doordrongen. Indien hij dat wel had gedaan, zou hij niet gestorven zijn ten gevolge van een slangenbeet. En die vier koninklijke groepen van slangen zijn: de koninklijke groep van slangen met naam Virūpakkha, de koninklijke groep van slangen met naam Erāpatha, de koninklijke groep van slangen met naam Chabyāputta, en de koninklijke groep van slangen met naam Kanhāgotamaka. Monniken, die monnik heeft niet met gedachten van liefdevolle vriendelijkheid deze vier koninklijke groepen van slangen doordrongen. Indien hij dat wel had gedaan, zou hij niet gestorven zijn ten gevolge van een slangenbeet. Monniken, ik druk jullie op het hart deze vier koninklijke groepen van slangen met gedachten van welwillendheid te doordringen, voor jullie eigen veiligheid, voor jullie behoud en voor jullie bescherming.”
Aldus sprak de Verhevene. En na deze woorden toonde de Boeddha, de Gezegende, hoe zij moesten denken:
“Moge ik mettā hebben jegens de Virūpakkha,
moge ik jegens de Erāpatha mettā hebben,
moge ik mettā hebben jegens de Chabyāputta,
moge ik jegens de Kanhāgotamaka mettā hebben.”
[Kortom, moge ik metta hebben jegens alle groepen van slangen].
“Moge ik mettā hebben jegens de wezens zonder voeten,
moge ik jegens tweevoeters mettā hebben,
moge ik mettā hebben jegens viervoeters
en moge ik jegens wezens met veel voeten mettā hebben.”
“Laten de voetloze wezens mij geen kwaad doen
noch de wezens met twee voeten;
laten de viervoeters mij geen kwaad doen
noch de wezens met veel voeten.”
“Mogen alle wezens, alle levende schepsels,
alle wezens die in bestaan zijn getreden,
moge geluk hun allen toekomen;
moge niet het geringste letsel hen treffen.”
“Oneindig (in deugd) is de Boeddha, oneindig is de Dhamma, oneindig (in deugd) is de Ariyasangha. Eindig zijn kruipende wezens, slangen, schorpioenen, duizendpoten, spinnen, hagedissen en muizen. Veiligheid is door mij gebracht. Ik heb mijzelf beschermd. Gaat heen, gij wezens. Ik buig terneer voor de Gezegende; ik vereer de zeven volmaakt Verlichten.”
(Gelijk aan de tekst in Sam.Nik. 17.35)
Er zijn vier inspanningen, en wel:
de inspanning tot vermijding;
de inspanning tot overwinning;
de inspanning tot ontplooiing;
de inspanning tot behoud.
(gevolgen van niet of wel deugdzaam gedrag)
Monniken, wanneer de koningen zonder deugdzaamheid zijn, in die tijd zijn ook de ambtenaren van de koningen zonder deugdzaamheid. Wanneer nu de ambtenaren van de koningen zonder deugdzaamheid zijn, dan zijn ook de brahmanen en burgers zonder deugdzaamheid. Als nu de brahmanen en burgers zonder deugdzaamheid zijn, dan is ook de stads- en plattelandsbevolking zonder deugdzaamheid. Als nu de stads- en plattelandsbevolking zonder deugdzaamheid is, dan veranderen zon en maan van koers. Als nu zon en maan van koers veranderen, dan veranderen de planeten en sterrenbeelden. Als nu planeten en sterrenbeelden veranderen, dan veranderen dag en nacht. Als dag en nacht veranderen, dan veranderen de hele en halve maanden. Als nu de hele en halve maanden veranderen, dan veranderen ook de seizoenen en jaren. Als nu de seizoenen en jaren veranderen, dan veranderen de winden van richting. Als nu de winden van richting veranderen, dan worden de goden boos. Als nu de goden boos zijn, dan is er geen correcte regen. Als er nu geen correcte regen is, dan zal het graan niet goed rijpen. Als nu de mensen zich voeden met graan dat niet goed rijp is, dan leven ze niet lang, zien er slecht uit en worden vaak ziek.
Monniken, wanneer de koningen deugdzaam zijn, in die tijd zijn ook de ambtenaren van de koningen deugdzaam. Wanneer nu de ambtenaren van de koningen deugdzaam zijn, dan zijn ook de brahmanen en burgers deugdzaam. Als nu de brahmanen en burgers deugdzaam zijn, dan is ook de stads- en plattelandsbevolking deugdzaam. Als nu de stads- en plattelandsbevolking deugdzaam is, dan nemen zon en maan de juiste koers. Als nu zon en maan de juiste koers nemen, dan nemen ook de planeten en sterrenbeelden de juiste koers. Als nu planeten en sterrenbeelden de juiste koers nemen, dan nemen ook dag en nacht de juiste koers. Als dag en nacht de juiste koers nemen, dan nemen ook de hele en halve maanden de juiste koers. Als nu de hele en halve maanden de juiste koers nemen, dan nemen ook de seizoenen en jaren de juiste koers. Als nu de seizoenen en jaren de juiste koers nemen, dan waaien de winden in de juiste richting. Als nu de winden in de juiste richting waaien, dan zijn de goden niet boos. Als nu de goden niet boos zijn, dan is er correcte regen. Als er nu correcte regen is, dan zal het graan goed rijpen. Als nu de mensen zich voeden met graan dat goed rijp is, dan worden ze oud, krijgen schoonheid, kracht en gezondheid.
"Als runderen een rivier oversteken,
maar de leidende stier de juiste voorde mist,
dan volgen ze allemaal dit verkeerde spoor,
omdat hun leider de verkeerde kant op gaat.
Zo is het ook bij de mensen:
als degene die als eerste geldt,
een deugdeloos leven leidt,
doet de rest van het volk het des te meer.
Het hele land leeft in ellende
wanneer zijn koning zonder deugdzaamheid is.
Wanneer runderen een rivier oversteken
en de leidende stier ze juist leidt,
dan volgen ze allemaal dit juiste spoor,
omdat hun leider de juiste weg gaat.
Zo is het ook bij de mensen:
als degene die als eerste geldt
een deugdzaam leven leidt,
doet de rest van het volk het des te meer.
Het hele land leeft in geluk
wanneer zijn koning deugdzaam is."
Zie A.III.16.
Iemand die vier eigenschappen heeft, moet men als een onedele mens beschouwen. Welke zijn deze vier eigenschappen?
Wat de andere aan fouten heeft, dat onthult de onedele mens, zelfs ongevraagd. Maar naar aanleiding van vragen spreekt hij zonder iets weg te laten en zonder te aarzelen, volledig en in detail over de fouten van de ander. Monniken, die moet men als onedele mens beschouwen.
En verder: wat de ander aan voordelen heeft, dat onthult de onedele mens niet, ook niet als hem daarom wordt gevraagd. Zelfs wanneer hij naar aanleiding van vragen ertoe wordt aangezet, spreekt hij met weglatingen en aarzelend, onvolledig en niet in detail over de voordelen van de ander. Monniken, die moet men als onedele mens beschouwen.
En verder: wat de onedele mens zelf aan fouten heeft, dat onthult hij niet, ook niet als hem daarom wordt gevraagd. Zelfs wanneer hij door vragen ertoe wordt gebracht, spreekt hij met weglatingen en aarzelend, onvolledig en niet in detail over zijn eigen fouten. Monniken, hem moet men beschouwen als een onedel mens.
En verder: wat de onedele mens zelf aan voordelen heeft, dat onthult hij, ook ongevraagd. Maar als hij door vragen ertoe wordt gebracht, dan spreekt hij zonder iets weg te laten en zonder aarzeling, volledig en in detail over zijn eigen voordelen. Monniken, hem moet men als onedel mens beschouwen.
Monniken, wie deze vier eigenschappen heeft, moet men als een onedel mens beschouwen.
Monniken, wie vier eigenschappen heeft, moet men als een edel mens beschouwen. Welke zijn deze vier eigenschappen?
Wat de ander aan fouten heeft, dat onthult de edele mens niet, ook al wordt hem dat gevraagd. Door vragen ertoe gebracht, spreekt hij met weglatingen en aarzelend, onvolledig en niet in detail over de fouten van de ander. Monniken, hem moet men als edel mens beschouwen.
En verder: wat de ander aan voordelen heeft, dat onthult de edele mens, ook ongevraagd. Door vragen ertoe gebracht, spreekt hij zonder iets weg te laten en zonder aarzeling, volledig en in detail over de voordelen van de ander. Monniken, hem moet men als edel mens beschouwen.
En verder, wat de edele mens zelf aan fouten heeft, dat onthult hij, zelfs ongevraagd. Maar door vragen ertoe gebracht, spreekt hij zonder iets weg te laten en zonder aarzeling, volledig en in detail over de eigen fouten. Monniken, hem moet men als edel mens beschouwen.
En verder: wat de edele mens zelf aan voordelen heeft, dat onthult hij niet, ook niet als hem daarom wordt gevraagd. Door vragen ertoe gebracht, spreekt hij met weglatingen en aarzelend, onvolledig en niet in detail over de eigen voordelen. Monniken, hem moet men als edel mens beschouwen.
Monniken, wie deze vier eigenschappen heeft, moet men als een edel mens beschouwen.
Eens verbleef de Verhevene te Kusinārā, in het Sāla-bos, het recreatiepark van de Mallas, tussen twee Sala-bomen, ten tijde van het volledige uitdoven. Toen dan wendde de Verhevene zich tot de monniken. "Monniken," zei hij. "Heer," gaven die monniken aan de Verhevene ten antwoord. En de Verhevene zei:
“Monniken, zou de een of ander van de monniken nog een twijfel of onzekerheid hebben wat betreft de Verlichte, de leer of de gemeenschap van de discipelen, het pad of de weg van oefening, dan spreekt, monniken, opdat jullie later geen spijt voelen (door te denken): ‘De Leraar was temidden van ons aanwezig en wij bleven in gebreke om in zijn tegenwoordigheid vragen te stellen.’”
Na deze woorden bleven de monniken zwijgen. En voor een tweede en derde keer sprak de Verhevene de monniken als boven toe. En elke keer bleven die monniken zwijgen. Toen zei de Verhevene tot die monniken: “Het zou kunnen zijn, monniken, dat jullie uit eerbied voor de leraar geen vragen willen stellen. Laat in dat geval de vriend het zeggen aan zijn vriend.” Na deze woorden bleven de monniken zwijgen.
Toen zei de eerwaarde Ānanda tot de Verhevene: “Verbazingwekkend, Heer, wonderbaarlijk, Heer, deze overtuiging heb ik van deze monnikengemeenschap dat geen enkele monnik twijfel of onzekerheid koestert over de Boeddha, de leer, de Orde van de monniken, het pad of de praktijk ervan.”
“Ānanda, jij spreekt aldus uit overtuiging. Maar de Volmaakte weet met zekerheid dat er onder deze gemeenschap van monniken geen enkele monnik is die twijfel of onzekerheid koestert over de Boeddha, de leer, de Orde van de monniken, het pad of de praktijk ervan. Want, Ānanda, van deze vijfhonderd monniken hier is ook de eenvoudigste een in de stroom getredene, niet meer in staat om terug te vallen in de lagere vormen van bestaan, verzekerd van rechtmatigheid en bestemd tot Ontwaking.”
Over vier dingen moet men niet diep nadenken, er geen speculatieve gedachten aan wijden. 1) het machtbereik, de specifieke eigenschappen van een Boeddha, 2) het machtbereik van de jhāna-bereikingen, 3) de resultaten van wilsacties (kamma-vipāka), 4) de natuur van de wereld.
Als men hierover (te) diep nadenkt, leidt dat tot geestelijke onrust en geestelijke ziekte.
Er zijn vier soorten waarop een gave zuiver is, namelijk:
1. Er is de gave die van de kant van de gever zuiver is, maar niet van de kant van de ontvanger.
2. Er is de gave die van de kant van de ontvanger zuiver is, maar niet van de kant van de gever.
3. Er is de gave die niet van de kant van de gever noch van de kant van de ontvanger zuiver is.
4. Er is de gave die zowel van de kant van de gever als van de kant van de ontvanger zuiver is.
(ad 1) Hoe is een gave zuiver van de kant van de gever maar niet van de kant van de ontvanger? - De gever is deugdzaam, met een goed karakter; en de ontvanger is zedeloos, met een slecht karakter.
(ad 2) Hoe is een gave zuiver van de kant van de ontvanger maar niet van de kant van de gever? - De gever is zedeloos, met een slecht karakter; en de ontvanger is deugdzaam, met een goed karakter.
(ad 3) Hoe is een gave niet zuiver van de kant van de gever noch van de kant van de ontvanger? - De gever is zedeloos, met een slecht karakter; en de ontvanger is zedeloos, met een slecht karakter.
(ad 4) Hoe is een gave zuiver zowel van de kant van de gever als van de kant van de ontvanger? - De gever is deugdzaam, met een goed karakter; en de ontvanger is deugdzaam, met een goed karakter."
Dit zijn de vier soorten van zuivere gaven.
Waarom lukt de ene zaak en de andere niet? Waarom gaat de ene zaak niet naar wens en de andere wel? -
Iemand gaat naar een asceet of brahmaan en vraagt wat deze nodig heeft. Maar hij geeft niets. Wanneer die persoon na de dood hier wedergeboren wordt, dan mislukt hem iedere zaak wat hij ook verricht.
Iemand gaat naar een asceet of brahmaan en vraagt wat deze nodig heeft. Wat hij aanbiedt geeft hij niet naar wens. Wanneer hij na de dood hier wedergeboren wordt, dan gaat zijn zaak niet naar wens, wat hij ook verricht.
Iemand gaat naar een asceet of brahmaan en vraagt wat deze nodig heeft. Wat hij aanbiedt, geeft hij naar wens. Wanneer die persoon na de dood hier wedergeboren wordt, dan gaat zijn zaak naar wens, wat hij ook verricht.
Iemand gaat naar een asceet of brahmaan en vraagt wat deze nodig heeft. Wat hij aanbiedt, is meer dan wat gewenst is. Wanneer die persoon na de dood hier wedergeboren wordt, dan gaat zijn zaak beter dan hij wenste.
Monniken, bij wie vier dingen te vinden zijn, die gaat overeenkomstig zijn daden naar de hel. Welke vier?
Degene die levende wezens doodt,
die zich toeëigent wat niet gegeven is,
die onjuiste geslachtsgemeenschap uitoefent en
die niet de waarheid spreekt,
die gaat overeenkomstig zijn daden naar de hel.
Monniken, bij wie vier dingen te vinden zijn, die komt overeenkomstig zijn daden in een hemels bestaan. Welke vier?
Wie afziet van letsel toe te brengen aan levende wezens,
wie afziet van het nemen wat niet is gegeven,
wie afziet van onjuiste geslachtsgemeenschap en
wie afziet van liegen,
die komt overeenkomstig zijn daden in een hemels bestaan.
Monniken, bij wie vier dingen te vinden zijn, die gaat overeenkomstig zijn daden naar de hel. Welke vier?
Degene die niet de waarheid spreekt, zich overgeeft aan lasteren, grove woorden en leeg geklets, die gaat overeenkomstig zijn daden naar de hel.
Monniken, bij wie vier dingen te vinden zijn, die komt overeenkomstig zijn daden in een hemels bestaan. Welke vier?
Degene die afziet van de onwaarheid, van lasteren, grove woorden en leeg geklets, die komt overeenkomstig zijn daden in een hemels bestaan.
vergelijk A.IV.3.
In het bezit van vier eigenschappen, monniken, komt men overeenkomstig zijn daden in de hel. Welke zijn deze vier eigenschappen?
Wanneer men toegewijd is aan woede en niet aan de goede leer; wanneer men toegewijd is aan huichelarij en niet aan de goede leer; wanneer men toegewijd is aan winst en niet aan de goede leer; wanneer men toegewijd is aan uiterlijke eer en niet aan de goede leer - dan gaat men overeenkomstig zijn daden naar de hel.
In het bezit van vier eigenschappen, monniken, komt men overeenkomstig zijn daden in een hemels bestaan. Welke zijn deze vier eigenschappen?
Wanneer men toegewijd is aan de goede leer en niet aan woede; wanneer men toegewijd is aan de goede leer en niet aan huichelarij; wanneer men toegewijd is aan de goede leer en niet aan winst; wanneer men toegewijd is aan de goede leer en niet aan uiterlijke eer - dan komt men overeenkomstig zijn daden in een hemels bestaan.
Vgl. S.3.21.
Monniken, er zijn vier mensen in de wereld te vinden. Welke vier?
Een demon omringd door demonen,
een demon omringd door devas,
een deva omringd door demonen,
een deva omringd door devas.
Hoe nu is iemand een demon, omringd door demonen? - Daar is iemand immoreel, met een slecht karakter, en ook zijn omgeving is immoreel, met een slecht karakter.
Hoe nu is iemand een demon omringd door devas? - Daar is iemand immoreel, met een slecht karakter, maar zijn omgeving is moreel zuiver, met een goed karakter.
Hoe nu is een iemand een deva omringd door demonen? - Daar is iemand moreel zuiver, met een goed karakter, maar zijn omgeving is immoreel, met een slecht karakter.
Hoe nu is iemand een deva omringd door devas? - Daar is iemand moreel zuiver, met een goed karakter, en ook zijn omgeving is moreel zuiver, met een goed karakter.
Deze vier mensen, monniken, zijn in de wereld te vinden.
(92-94) Monniken, er zijn vier soorten mensen in de wereld te vinden. Welke vier?
Daar heeft iemand innerlijke gemoedsrust, maar hij heeft niet het hoge inzicht. Daar heeft iemand het hoge inzicht, maar niet de innerlijke gemoedsrust. Daar heeft iemand noch de innerlijke gemoedsrust, noch het hoge inzicht. Daar heeft iemand innerlijke gemoedsrust en hij heeft ook het hoge inzicht.
(93) Hier nu moet diegene die de innerlijke gemoedsrust heeft, maar niet het hoge inzicht, gebaseerd op de innerlijke gemoedsrust, blijven streven naar het hoge inzicht. Dan zal hij daarna zowel de innerlijke gemoedsrust hebben als ook het hoge inzicht.
Diegene nu die het hoge inzicht heeft maar niet de innerlijke gemoedsrust, gebaseerd op het hoge inzicht, moet blijven streven naar innerlijke gemoedsrust. Dan zal hij daarna zowel het hoge inzicht hebben als ook de innerlijke gemoedsrust.
Diegene nu die noch de innerlijke gemoedsrust heeft noch het hoge inzicht, moet, om juist die heilzame dingen zich eigen te maken, uiterste wilskracht, inspanning, vastberadenheid, energie, uithoudingsvermogen en ook opmerkzaamheid en helderheid van weten aanwenden.
Net als iemand, monniken, wiens kleren of hoofdharen in brand staan, uiterste wilskracht, inspanning, vastberadenheid, energie, uithoudingsvermogen en ook opmerkzaamheid en helderheid van weten moet aanwenden om het vuur te blussen dat zijn kleren of hoofdharen aangrijpt; evenzo ook, monniken, moet diegene die noch de innerlijke gemoedsrust heeft, noch het hoge inzicht, uiterste wilskracht, inspanning, vastberadenheid, energie, uithoudingsvermogen, en ook opmerkzaamheid en helderheid van weten aanwenden om zich die heilzame dingen eigen te maken. Dan zal hij daarna zowel de innerlijke gemoedsrust hebben als ook het hoge inzicht.
Maar diegene die zowel de innerlijke gemoedsrust heeft als ook het hoge inzicht, die moet, op basis van juist deze heilzame dingen, verder ernaar blijven streven voor de vernietiging van de neigingen.
(94) Monniken, wie de innerlijke gemoedsrust heeft, maar niet het hoge inzicht, die zou iemand moeten opzoeken die het hoge inzicht heeft, en zo tot hem spreken: 'Hoe, broeder, moet men de formaties van bestaan (sankhārā) beschouwen, hoe moet men de formaties van bestaan onderzoeken, hoe moet men de formaties van bestaan door inzicht helder begrijpen?' En zoals die persoon het heeft gezien en ingezien, zo zal hij het hem uitleggen: 'Zo, broeder, moet men de formaties van bestaan beschouwen, zo moet men de formaties van bestaan onderzoeken, zo moet men de formaties van bestaan door het inzicht helder begrijpen.’ Dan zal hij daarna zowel de innerlijke gemoedsrust hebben als ook het hoge inzicht.
Wie evenwel het hoge inzicht heeft, maar niet de innerlijke gemoedsrust, die zou iemand moeten opzoeken die de innerlijke gemoedsrust heeft en zo tot hem spreken: 'Hoe, broeder, moet men de geest tot rust brengen, hoe moet men de geest kalmeren, hoe moet men de geest concentreren?' En zoals die persoon het heeft gezien en ingezien, zo zal hij het hem uitleggen: 'Zo, broeder, moet men de geest tot rust brengen, zo moet men de geest kalmeren, zo moet men de geest concentreren.' Dan zal hij daarna zowel het hoge inzicht hebben als ook de innerlijke gemoedsrust.
Maar wie noch de innerlijke gemoedsrust heeft, noch het hoge inzicht, die zou iemand moeten opzoeken die beide heeft en tot hem spreken: 'Hoe, broeder, moet men de geest tot rust brengen. . . Hoe moet men de formaties van bestaan beschouwen? . . ' En zoals die persoon het heeft gezien en ingezien, zo zal hij het hem uitleggen: 'Zo, broeder, moet men de geest tot rust brengen. . . Zo moet men de formaties van bestaan beschouwen. . . ' Dan zal hij daarna zowel de innerlijke gemoedsrust hebben als het hoge inzicht.
Maar wie zowel de innerlijke gemoedsrust heeft als ook het hoge inzicht, die moet, gebaseerd op juist deze heilzame dingen, blijven streven voor de opdroging van de neigingen.
Monniken, deze vier soorten mensen zijn te vinden in de wereld.
[101] Eens verbleef de Verhevene te Savatthi in het Jetavana, het klooster van Anathapindika. Daar sprak hij de monniken toe met de volgende gelijkenis.
“Monniken, er zijn vier soorten wolken, namelijk:
De wolk die dondert maar niet regent;
de wolk die regent maar niet dondert;
de wolk die niet dondert noch regent;
de wolk die zowel dondert als regent.
En zo zijn in de wereld ook vier soorten mensen te vinden die op die wolken lijken.
De persoon die is als een wolk die dondert maar niet regent,
de persoon die is als een wolk die regent maar niet dondert,
de persoon die is als een wolk die niet dondert noch regent;
de persoon die is als een wolk die zowel dondert als ook regent.
Monniken, hoe nu dondert een mens maar regent niet? Daar spreekt een mens maar handelt niet. Zo dondert een mens maar regent niet.
Hoe nu regent een mens maar dondert niet? Daar handelt een mens en spreekt niet.
Hoe nu dondert een mens niet noch regent hij? Daar spreekt een mens niet en handelt ook niet.
Hoe nu dondert een mens en regent ook? Daar spreekt een mens en handelt ook.
[102] Hoe nu dondert een mens maar regent niet? Daar heeft een persoon zich de leer eigen gemaakt: namelijk leerteksten, gemengd proza, exegese, verzen, lofzangen, gezegden, geboorteverhalen, wonderbaarlijke dingen en uitleg. Maar wat dukkha, lijden is, begrijpt hij niet overeenkomstig de werkelijkheid. Wat de oorsprong van dukkha is, begrijpt hij niet overeenkomstig de werkelijkheid. Wat de uitdoving van dukkha is, begrijpt hij niet overeenkomstig de werkelijkheid. Wat het pad is dat leidt naar het uitdoven van dukkha, begrijpt hij niet overeenkomstig de werkelijkheid. Zo dondert een mens maar regent niet.
Hoe nu regent een mens maar dondert niet? Daar heeft een persoon zich niet de leer eigen gemaakt: namelijk leerteksten, gemengd proza, exegese, verzen, lofzangen, gezegden, geboorteverhalen, wonderbaarlijke dingen en uitleg. Maar hij begrijpt overeenkomstig de werkelijkheid wat dukkha is, - wat de oorsprong van dukkha is, - wat de uitdoving van dukkha is - wat het pad is dat leidt naar het uitdoven van dukkha. Zo regent een mens maar dondert niet.
Hoe nu dondert een mens niet noch regent hij? Daar heeft een persoon zich niet de leer eigen gemaakt: namelijk leerteksten, gemengd proza, exegese, verzen, lofzangen, gezegden, geboorteverhalen, wonderbaarlijke dingen en uitleg. En hij begrijpt ook niet overeenkomstig de werkelijkheid wat dukkha is, - wat de oorsprong van dukkha is, - wat de uitdoving van dukkha is - wat het pad is dat leidt naar het uitdoven van dukkha. Zo dondert een mens niet noch regent hij.
Hoe nu dondert een mens en regent ook? Daar heeft een persoon zich de leer eigen gemaakt: namelijk leerteksten, gemengd proza, exegese, verzen, lofzangen, gezegden, geboorteverhalen, wonderbaarlijke dingen en uitleg. En hij begrijpt ook overeenkomstig de werkelijkheid wat dukkha is, - wat de oorsprong van dukkha is, - wat de uitdoving van dukkha is - wat het pad is dat leidt naar het uitdoven van dukkha. Zo dondert een mens en regent ook.
Monniken, deze vier mensen die op de wolken lijken, zijn in de wereld te vinden.
I
Eens ging Kesi, de paardentemmer, daarheen waar de Verhevene verbleef. Na aankomst begroette hij de Verhevene eerbiedig en ging terzijde zitten. En de Verhevene sprak tot hem aldus: “Kesi, je staat bekend als een paardentemmer. Maar hoe, Kesi, tem je een paard dat getemd moet worden?”
“Heer, met zachtheid tem ik een paard; met strengheid tem ik een paard; met zachtheid en strengheid tem ik een paard.”
“Maar Kesi, wanneer het paard zich niet door jou met zachtheid laat temmen, zich niet met strengheid laat temmen, zich niet met zachtheid en strengheid laat temmen, wat doe je dan ermee?”
“Heer, wanneer het paard zich door mij niet met zachtheid laat temmen, niet met strengheid laat temmen, niet met zachtheid en strengheid laat temmen, dan dood ik het, Heer. En waarom? Zodat mijn meestergilde geen verwijt gemaakt wordt. De Verhevene evenwel, Heer, is de onvergelijkelijke temmer van mensen die getemd moeten worden. Hoe nu, Heer, temt de Verhevene de mens?”
"Kesi, met zachtheid tem ik de mens; met strengheid tem ik de mens; met zachtheid en strengheid tem ik de mens.
Zo nu spreek ik in zachtheid: 'Zodanig is een goed gedrag in daden, zodanig is de vrucht van een goed gedrag in daden; zodanig is een goed gedrag in woorden, zodanig is de vrucht van een goed gedrag in woorden; zodanig is een goed gedrag in denken, zodanig is de vrucht van een goed gedrag in denken. Zodanig zijn de godheden, zodanig zijn de mensen.'
Zo nu spreek ik in strengheid: 'Zodanig is een slecht gedrag in daden, zodanig is de vrucht van een slecht gedrag in daden; zodanig is een slecht gedrag in woorden, zodanig is de vrucht van een slecht gedrag in woorden; zodanig is een slecht gedrag in denken, zodanig is de vrucht van een slecht gedrag in denken. Zodanig is de hel, zodanig is de dierenwereld, zodanig is het rijk van de geesten.'
Zo nu spreek ik in zachtheid en in strengheid: Zodanig is een goed gedrag in daden, zodanig is de vrucht van een goed gedrag in daden; zodanig is een slecht gedrag in daden, zodanig is de vrucht van een slecht gedrag in daden. Zodanig is een goed gedrag in woorden, zodanig is de vrucht van een goed gedrag in woorden; zodanig is een slecht gedrag in woorden, zodanig is de vrucht van een slecht gedrag in woorden. Zodanig is een goed gedrag in denken, zodanig is de vrucht van een goed gedrag in denken; zodanig is een slecht gedrag in denken, zodanig is de vrucht van een slecht gedrag in denken. Zodanig zijn de godheden, zodanig zijn de mensen; zodanig is de hel, zodanig is de dierenwereld, zodanig is rijk van de geesten.'"
“Maar Heer, wanneer een mens zich door U niet met zachtheid laat temmen, zich niet met strengheid laat temmen, zich niet met zachtheid en strengheid laat temmen, wat doet de Verhevene dan met hem?'”
“Kesi, wanneer een mens zich door mij niet met zachtheid laat temmen, niet met strengheid laat temmen, niet met zachtheid en strengheid laat temmen, dan dood ik hem, Kesi."
“Maar, Heer, de Verhevene keurt toch zeker geen moord goed? Nu evenwel zegt de Verhevene: 'Dan dood ik hem, Kesi.'”
“Heel juist, Kesi. De Verhevene keurt een moord niet goed. Maar wanneer die mens zich niet met zachtheid laat temmen, zich niet met strengheid laat temmen, zich niet met zachtheid en strengheid laat temmen, dan is de Verhevene niet van mening dat hij hem moet aanspreken en onderwijzen, en ook verstandige broeders in de Orde menen niet dat zij hem moeten aanspreken en onderwijzen. Maar van wie de Verhevene niet gelooft dat hij hem moet aanspreken en onderwijzen, en van wie eveneens verstandige broeders in de Orde niet geloven dat zij hem moeten aanspreken en onderwijzen, Kesi, die is als het ware gedood in de discipline van de Heilige.”
“Natuurlijk, Heer, van wie de Verhevene niet van mening is hem te moeten aanspreken en onderwijzen, en van wie ook verstandige broeders in de Orde niet van mening zijn hem te moeten aanspreken of onderwijzen, die is helemaal dood.
Heer, voortreffelijk is alles uitgelegd. Ik neem mijn toevlucht tot de Verhevene, tot de leer en tot de gemeenschap van de monniken. Vanaf heden kan de Verhevene mij als lekenvolgeling beschouwen.”
Vgl. A.III.97-99.
gelijk aan A.V.140; maar hier ontbreekt de derde eigenschap: waakzaamheid, welke eigenschap in het boek van vijf bewaard is.
Monniken, er zijn vier handelingen. Welke vier?
Monniken, er is een handeling die onaangenaam is om uit te voeren en waarvan de uitvoering onheil brengt.
Er is een handeling die onaangenaam is om uit te voeren, maar waarvan de uitvoering zegen brengt.
Er is een handeling die aangenaam is om uit te voeren, maar waarvan de uitvoering onheil brengt.
Er is een handeling die aangenaam is om uit te voeren en waarvan de uitvoering zegen brengt.
Die handeling nu die onaangenaam is om uit te voeren en waarvan de uitvoering onheil brengt, van deze handeling is men van mening dat men ze om deze beide redenen niet moet uitvoeren. Omdat het onaangenaam is om deze handeling uit te voeren, alleen al om deze reden is men van mening dat men ze niet moet doen. En omdat de uitvoering ervan onheil brengt, ook om deze reden is men van mening dat men ze niet moet doen. Juist om beide redenen, monniken, is men van mening dat men deze handeling niet moet doen.
Bij een handeling die onaangenaam is om uit te voeren, maar waarvan de uitvoering zegen brengt, bij deze handeling, monniken, kan men de dwaas en de wijze herkennen, aan de mannelijke kracht, de mannelijke inspanning, de mannelijke volharding. Monniken, de dwaas namelijk overlegt niet: 'Wanneer het ook onaangenaam is om deze handeling uit te voeren, zo brengt de uitvoering ervan toch zegen.' En hij doet die handeling niet. Maar dat hij die handeling niet doet, dat strekt hem tot onheil.
Monniken, de wijze echter overlegt: 'Wanneer het ook onaangenaam is om deze handeling uit te voeren, zo brengt de uitvoering ervan toch zegen.' En hij voert dan die handeling uit. Maar dat hij ze uitvoert, dat strekt hem tot zegen.
Bij een handeling nu die aangenaam is om uit te voeren, maar waarvan de uitvoering onheil brengt, ook bij deze handeling kan men de dwaas en de wijze herkennen, aan de mannelijke kracht, de mannelijke inspanning, het mannelijke uithoudingsvermogen. Monniken, de dwaas overlegt niet: 'Wanneer het ook aangenaam is om deze handeling uit te voeren, zo brengt de uitvoering ervan toch onheil.' En hij voert dan die handeling uit. Maar dat hij ze uitvoert, dat strekt hem tot onheil.
Maar monniken, de wijze overlegt: Wanneer het ook aangenaam is om deze handeling uit te voeren, zo brengt de uitoefening ervan toch onheil.' En dan doet hij die handeling niet. En dat hij ze niet doet, dat strekt hem tot zegen.
Die handeling nu die aangenaam is om uit te voeren en waarvan de uitvoering zegen brengt, die handeling meent men juist om deze beide redenen te moeten uitvoeren. Omdat de uitvoering ervan aangenaam is, alleen al om deze reden meent men ze te moeten uitvoeren. En omdat de uitvoering ervan zegen brengt, ook om deze reden meent men ze te moeten uitvoeren. Om beide redenen nu, monniken, meent men die handeling te moeten uitvoeren.
Deze vier handelingen zijn er, monniken.
Monniken, er zijn vier bezienswaardige, ontroerende plaatsen voor een met vertrouwen vervulde edele persoon. Welke vier?
Waar de Volmaakte geboren werd, dat is, monniken, een bezienswaardige en ontroerende plaats voor een met vertrouwen vervulde edele persoon.
Waar de Volmaakte de onvergelijkbare volmaakte Verlichting bereikte, dat is, monniken, een bezienswaardige en ontroerende plaats voor een met vertrouwen vervulde edele persoon.
Waar de Volmaakte het onvergelijkbare wiel van de leer in beweging zette, dat is, monniken, een bezienswaardige en ontroerende plaats voor een met vertrouwen vervulde edele persoon.
Waar de Volmaakte uitdoofde in het Nibbana-element dat vrij is van elke rest van bestaan, dat is, monniken, een bezienswaardige en ontroerende plaats voor een met vertrouwen vervulde edele persoon.
Deze vier bezienswaardige en ontroerende plaatsen, monniken, zijn er voor een met vertrouwen vervulde edele persoon.
Er zijn vier soorten van angst: de angst voor eigen verwijten; de angst voor verwijten van anderen; de angst voor straf; en de angst voor smartelijke wedergeboorte.
(ook in M. 67)
Monniken, vier soorten mensen zijn er in de wereld te vinden. Welke vier?
Iemand verkrijgt de eerste meditatieve verdieping. Hij is er blij mee, verlangt ernaar, voelt zich daarin gelukkig. Hij vertoeft er vaak en en na de dood verschijnt hij in de wereld van de goden van de Brahmā-wereld. De levensduur daar is één wereldperiode (kappa). Een wereldling gaat na afloop van die tijd naar de hel, naar het dierenrijk of naar het rijk van de geesten. Maar een edele volgeling van de Verhevene bereikt in dat Brahmā-bestaan de volledige uitdoving van onwetendheid. Dat is het verschil tussen de edele volgeling en de wereldling wat betreft wedergeboorte.
Verder, iemand verkrijgt de tweede meditatieve verdieping. Hij is er blij mee, verlangt ernaar, voelt zich daarin gelukkig. Hij vertoeft er vaak en en na de dood verschijnt hij in de wereld van de stralende Brahmas (ābhassara). De levensduur daar is twee wereldperioden. Een wereldling gaat na afloop van die tijd naar de hel, naar het dierenrijk of naar het rijk van de geesten. Maar een edele volgeling van de Verhevene bereikt in dat bestaan bij de stralende Brahmas de volledige uitdoving van onwetendheid. Dat is het verschil tussen de edele volgeling en de wereldling wat betreft wedergeboorte.
Verder, monniken, iemand verkrijgt de derde meditatieve verdieping, met gelijkmoedigheid. Hij is er blij mee, verlangt ernaar, voelt zich daarin gelukkig. Hij vertoeft er vaak en en na de dood verschijnt hij in de wereld van de Brahmas met schitterende glorie (subhakinha). De levensduur daar is vier wereldperioden. Een wereldling gaat na afloop van die tijd naar de hel, naar het dierenrijk of naar het rijk van de geesten. Maar een edele volgeling van de Verhevene bereikt in dat bestaan bij de Brahmas met schitterende glorie de volledige uitdoving van onwetendheid. Dat is het verschil tussen de edele volgeling en de wereldling wat betreft wedergeboorte.
Verder, monniken, verkrijgt iemand de vierde meditatieve verdieping. Hij is er blij mee, verlangt ernaar, voelt zich daarin gelukkig. Hij vertoeft er vaak in en na de dood verschijnt hij in de wereld van de Brahmas met grote beloning (vehapphala). De levensduur daar is vijfhonderd wereldperioden. Een wereldling gaat na afloop van die tijd naar de hel, naar het dierenrijk of naar het rijk van de geesten. Maar een edele volgeling van de Verhevene bereikt in dat bestaan de volledige uitdoving van onwetendheid. Dat is het verschil tussen de edele volgeling en de wereldling wat betreft wedergeboorte.
Monniken, deze vier soorten mensen zijn er in de wereld.
Monniken, er zijn vier mensen in de wereld te vinden. Welke vier?
Monniken, daar verkrijgt een mens . . . de eerste verdieping. Maar wat daarin aan lichamelijkheid is, aan gevoel, waarneming, mentale visuele krachten en aan bewustzijn, al deze dingen beschouwt hij als vergankelijk, als pijnlijk en verdrietig, als een zweer, een doorn, een kwaad, een last, als iets vreemds en ongeldigs, als leeg en ikloos. Bij de oplossing van het lichaam, na de dood, wordt hij dan wedergeboren bij de goden van de Zuivere Verblijven. Deze soort van wedergeboorte, monniken, valt de wereldlingen niet ten deel.
Verder monniken, daar verkrijgt een mens . . . de tweede, derde of vierde verdieping. Maar wat daarin aan lichamelijkheid is, aan gevoel, waarneming, mentale visuele krachten en aan bewustzijn, al deze dingen beschouwt hij als vergankelijk, als pijnlijk en verdrietig, als een zweer, een doorn, een kwaad, een last, als iets vreemds en ongeldigs, als leeg en ikloos. Bij de oplossing van het lichaam, na de dood, verschijnt hij dan (wordt hij wedergeboren) onder de goden van de Zuivere Verblijven. Deze soort van wedergeboorte, monniken, valt de wereldlingen niet ten deel.
Deze vier mensen, monniken, zijn in de wereld te vinden.
Monniken, er zijn vier mensen in de wereld te vinden. Welke vier?
Monniken, daar doordringt een mens met een van liefdevolle vriendelijkheid vervulde geest de ene hemelrichting, evenzo de tweede, derde en vierde; boven, beneden, kruiselings in het midden, overal doordringt hij steeds de hele wereld met een van liefdevolle vriendelijkheid vervulde geest, een wijde, uitgestrekte, onmetelijke, van haat en kwaadwil bevrijd. Daar geniet hij nu van, verlangt ernaar, voelt zich daarin gelukkig. Daarbij blijvende, ertoe geneigd, vaak erin vertoevend, zonder daarin te verminderen, verschijnt hij na de dood (wordt wedergeboren) onder de goden van de Brahmā-wereld. Maar hun leven duurt één wereldperiode. Een wereldling nu, die zijn levensspanne daar heeft geleefd en zoveel jaren als een levensspanne van die goden duurt, daar volledig heeft doorgebracht, gaat naar de hel, naar de dierenwereld of in het rijk van de geesten.
Maar een discipel van de Verhevene die daar zijn levensspanne heeft geleefd en zoveel jaren als de levensspanne van die goden duurt, daar volledig heeft doorgebracht, bereikt in juist dat bestaan de volledige bevrijding van waan. Dat, monniken, is het onderscheid, dit is het kenmerk, dit is het verschil dat bestaat tussen een kundige, edele discipel en een onkundige wereldling wat betreft het pad van bestaan en de wedergeboorte.
Verder nog, monniken: daar doordringt een mens met een geest vervuld van mededogen - van medevreugde - van gelijkmoedigheid de ene hemelrichting, evenzo de tweede, derde en vierde; boven, beneden, kruiselings in het midden doordringt hij overal in alles zich weer herkennend, de hele wereld met een geest die vervuld is van mededogen - medevreugde - gelijkmoedigheid, een wijde, omvattende, onmetelijke geest, van haat en kwaadwil bevrijd. Daar geniet hij nu van, verlangt ernaar, voelt zich daarin gelukkig. Daarbij blijvende, ertoe geneigd, vaak erin vertoevend, zonder daarin te verminderen, verschijnt hij na de dood weer onder de stralende goden - de alles-verlichtende goden - de rijkelijk gezegende goden. Maar hun levensspanne duurt één wereldperiode - twee wereldperioden - vier wereldperioden - vijfhonderd wereldperioden. Een wereldling nu die zijn levensspanne daar heeft geleefd en zoveel jaren als een levensspanne van die godheden duurt, daar volledig heeft doorgebracht, gaat naar de hel, naar de dierenwereld of in het rijk van de geesten.
Maar een discipel van de Verhevene, die daar zijn levensspanne heeft geleefd en zoveel jaren als de levenstijd van die godheden duurt, daar volledig heeft doorgebracht, bereikt in dat bestaan de volledige uitdoving van onwetendheid. Monniken, dat is het onderscheid, dat is het kenmerk, dat is het verschil tussen een kundige, edele volgeling en een onkundige wereldling wat betreft pad van bestaan en wedergeboorte.
Monniken, deze vier mensen zijn in de wereld te vinden.
Monniken, daar doordringt een mens met een van liefdevolle vriendelijkheid - mededogen - medevreugde -gelijkmoedigheid vervulde geest de ene hemelrichting, evenzo de tweede, derde en vierde; boven, beneden, kruiselings in het midden, overal doordringt hij steeds de hele wereld met een van liefdevolle vriendelijkheid vervulde geest, een wijde, uitgestrekte, onmetelijke, van haat en kwaadwil bevrijd.
Wat daar echter aan lichamelijkheid bestaat, aan gevoel, waarneming, mentale krachten en aan bewustzijn, al deze dingen beschouwt hij als vergankelijk, als smartelijk en verdrietig, als een zweer, een doorn, een kwaad, een last, als iets vreemds en ongeldigs, als leeg en ikloos. Bij de oplossing van het lichaam, na de dood, wordt hij wedergeboren bij de goden van de Zuivere Verblijven. Deze soort van wedergeboorte, monniken, valt de wereldlingen niet ten deel.
Deze vier mensen, monniken, zijn in de wereld te vinden.
Monniken, bij het verschijnen van de Volmaakte, de heilige, de volmaakt Verlichte, worden de volgende vier buitengewone, wonderbaarlijke dingen bekend.
Wanneer de Bodhisatta uit het gezelschap van de Tusita-goden verdwijnt en bezonnen, helder bewust in het moederlichaam afdaalt, dan verschijnt in de wereld met haar goden, haar Maras, haar Brahmas, met haar menigte boetelingen en brahmanen, met haar goden en mensen, een onmetelijk verheven glans die de goddelijke pracht van de goden overtreft. En ook in die onpeilbare wereldtussenruimten van chaos, somberheid en volslagen duisternis, waar zelfs deze machtige zon en maan met hun licht niet schijnen, - ook daar verschijnt een onmetelijk verheven glans die de pracht van de goden overtreft. En de wezens die daar wedergeboren werden, beseften in die glans: “Er zijn hier, zo schijnt het, ook andere wezens ontstaan.”
Monniken, bij het verschijnen van de Volmaakte, de heilige, de volmaakt Verlichte, wordt dit eerste buitengewone, wonderbaarlijke ding bekend.
Verder, monniken, wanneer de Bodhisatta bezonnen en helder bewust uit het moederlichaam uittreedt, - en wanneer de Volmaakte de onvergelijkbare, volmaakte Verlichting verkrijgt, - en wanneer de Volmaakte het onvergelijkbare wiel van de leer in beweging zet, - dan verschijnt in de wereld met haar goden, haar Maras, haar Brahmas, met haar menigte boetelingen en brahmanen, met haar goden en mensen, een onmetelijk verheven glans die de goddelijke pracht van de goden overtreft. En ook in die onpeilbare wereldtussenruimten van chaos, somberheid en volslagen duisternis, waar zelfs deze machtige zon en maan met hun licht niet schijnen, - ook daar verschijnt een onmetelijk verheven glans die de pracht van de goden overtreft. En de wezens die daar wedergeboren werden, beseften in die glans: “Er zijn hier, zo schijnt het, ook andere wezens ontstaan.”
Monniken, bij het verschijnen van de Volmaakte, de heilige, de volmaakt Verlichte, wordt dit tweede – dit derde – dit vierde buitengewone, wonderbaarlijke ding bekend.
Monniken, bij het verschijnen van de Volmaakte, de heilige, volmaakt Verlichte doen zich de volgende vier buitengewone, wonderbaarlijke dingen voor.
De wereld die zich overgeeft aan begeerte en hechten (die zich wijdt aan het genot, ālaya-rāmā), die vreugde en genoegen vindt aan het begeerlijke hechten, die luistert gewillig naar de door de Volmaakte verkondigde leer die vrij van hechten is (die afgewend is van het genot, anālaya); zij schenkt haar gehoor en wendt het hart naar het begrijpen ervan.
Bij het verschijnen van de Volmaakte, de heilige, volmaakt Verlichte doet zich dit eerste buitengewone, wonderbaarlijke ding voor.
De wereld die zich overgeeft aan eigendunk, die aan eigendunk vreugde en genoegen vindt, die luistert gewillig naar de door de Volmaakte verkondigde leer die eigendunk vernietigt; zij schenkt haar gehoor en wendt het hart naar het begrijpen ervan.
Bij het verschijnen van de Volmaakte, de heilige, volmaakt Verlichte doet zich dit tweede buitengewone, wonderbaarlijke ding voor.
De wereld die zich overgeeft aan rusteloosheid, die aan rusteloosheid vreugde en genoegen vindt, zij luistert gewillig naar de door de Volmaakte verkondigde leer die vrede brengt; zij schenkt haar gehoor en wendt het hart naar het begrijpen ervan.
Bij het verschijnen van de Volmaakte, de heilige, volmaakt Verlichte doet zich dit derde buitengewone, wonderbaarlijke ding voor.
De wereld die verstrikt is in onwetendheid, de blinde, verstrikt in waan, zij luistert gewillig naar de door de Volmaakte verkondigde leer die aan onwetendheid een einde maakt; zij schenkt haar gehoor en wendt het hart naar het begrijpen ervan.
Bij het verschijnen van de Volmaakte, de heilige, volmaakt Verlichte doet zich dit vierde buitengewone, wonderbaarlijke ding voor.
Dit zijn de vier buitengewone, wonderbaarlijke dingen die zich voordoen bij het verschijnen van de Volmaakte, de heilige, volmaakt Verlichte.
"Monniken, vier buitengewone wonderbaarlijke dingen, zijn bij Ananda aanwezig, namelijk:
Als een schare van monniken naar Ananda gaat om hem te zien, dan worden die monniken door zijn aanblik verblijd. Wanneer Ananda dan tot hen over de leer spreekt, dan worden zij ook door zijn woorden verblijd. En niet verzadigd is die schare van monniken wanneer Ananda zwijgt.
Hetzelfde is het geval met een schare van nonnen, mannelijke en vrouwelijke lekenvolgelingen.
Deze vier buitengewone, wonderbaarlijke dingen zijn bij Ananda aanwezig."
Vier buitengewone, wonderbaarlijke dingen zijn bij een wereldheerser aanwezig, namelijk: als een groep edelen of brahmanen of burgers of asceten naar de wereldheerser gaan om hem te zien, dan worden zij door zijn aanblik verblijd. Als hij dan tot hen spreekt, worden zij door zijn woorden verblijd. En nog onverzadigd is die groep dan wanneer de wereldheerser zwijgt.
Evenzo zijn bij Ananda vier buitengewone, wonderbaarlijke dingen aanwezig, namelijk:
Als een schare van monniken naar Ananda gaat om hem te zien, dan worden die monniken door zijn aanblik verblijd. Wanneer Ananda dan tot hen over de leer spreekt, dan worden zij ook door zijn woorden verblijd. En niet verzadigd is die schare van monniken wanneer Ananda zwijgt.
Hetzelfde is het geval met een schare van nonnen, mannelijke en vrouwelijke lekenvolgelingen.
Deze vier buitengewone, wonderbaarlijke dingen zijn bij Ananda aanwezig."
Monniken, er zijn vier kernpunten van de leer, namelijk:
het kernpunt van de zedelijkheid,
het kernpunt van de kalmte van het gemoed,
het kernpunt van de wijsheid en
het kernpunt van de bevrijding.
Dit zijn de vier kernpunten van de leer.
vgl. A.V.11; A.VI.55
(zie A.IV.32, A.IX.5, A.II.11-13)
Monniken, er zijn vier onmetelijke tijdsperioden in een wereldperiode (kappassa asankheyyāni), [namelijk: het samenvouwen (vorming van de chaos), de samenvouwing (chaos), wereldontstaan, wereldbestaan].
Monniken, hoe lang een wereldtijdperk zich samenvouwt, kan moeilijk worden berekend als zoveel jaren of zoveel eeuwen of zoveel millennia of zoveel honderdduizenden van jaren.
Hoe lang de samenvouwing (chaos) blijft bestaan, kan moeilijk worden berekend als zoveel jaren of zoveel eeuwen of zoveel millennia of zoveel honderdduizenden van jaren.
Hoe lang het wereldontstaan zich ontplooit, kan moeilijk worden berekend als zoveel jaren of zoveel eeuwen of zoveel millennia of zoveel honderdduizenden van jaren.
Hoe lang een ontstane wereld in zijn ontplooiing blijft bestaan, kan moeilijk worden berekend als zoveel jaren of zoveel eeuwen of zoveel millennia of zoveel honderdduizenden van jaren.
Dit zijn de vier onmetelijke tijdsperioden in een wereldperiode.
Eens verbleef de eerwaarde Ananda in het Ghosita-klooster te Kosambi. Een van de nonnen vroeg aan een man naar de eerwaarde Ananda toe te gaan en hem te zeggen dat zij ziek was. Het zou goed zijn als de eerwaarde Ananda naar het nonnenklooster kwam.
Op het verzoek van die man ging de eerwaarde Ananda uit mededogen naar het nonnenklooster. De non zag de eerwaarde Ananda aankomen en ging met bedekt hoofd op haar bed liggen. Toen de eerwaarde Ananda bij haar was aangekomen, ging hij op de hem aangeboden zitplaats zitten en zei tot haar:
“Zuster, door voeding is dit lichaam ontstaan; op voedsel gebaseerd moet het voedsel overwonnen worden.
Zuster, door begeerte is dit lichaam ontstaan; op begeerte gebaseerd moet de begeerte overwonnen worden.
Zuster, door eigendunk is dit lichaam ontstaan; op eigendunk gebaseerd moet de eigendunk overwonnen worden.
Zuster, door seksuele omgang is dit lichaam ontstaan; en de seksuele omgang heeft de Verhevene als vernietiging van de grens aangeduid.”
“Wat wordt bedoeld met: ‘door voeding is dit lichaam ontstaan; op voedsel gebaseerd moet het voedsel overwonnen worden?’
Zuster, daar neemt de monnik wijs bezonnen het aalmoezen-eten tot zich, niet voor plezier of uit verdwaasdheid, niet om weelderig en mooi te worden; maar alleen voor het behoud van dit lichaam, om schade te voorkomen en om het heilige leven mogelijk te maken; met de gedachte: 'Op deze manier zal ik het oude gevoel bevredigen en geen nieuwe klachten laten ontstaan, en een lang leven, onberispelijkheid en welzijn zal mij verleend worden.' Na enige tijd overwint hij nu het voedsel op basis van voedsel.
Met betrekking hierop werd gezegd: ‘Door voeding is dit lichaam ontstaan; op voedsel gebaseerd moet het voedsel overwonnen worden.’
Wat wordt bedoeld met: ‘Door begeerte is dit lichaam ontstaan; op begeerte gebaseerd moet de begeerte overwonnen worden?’
Zuster, daar hoort een monnik het nieuws: 'Een monnik met die en die naam heeft door opdroging van de neigingen nog in dit leven de van neigingen vrije bevrijding van het gemoed en de bevrijding door wijsheid bereikt, ze zelf onderkennende en verwerkelijkende.' Daar werd het hem zo te moede: 'Ach, wanneer zal ook ik door uitdroging van de neigingen nog in dit leven de van neigingen vrije bevrijding van het gemoed en de bevrijding door wijsheid bereiken, ze zelf onderkennende en verwerkelijkende?' Na enige tijd nu overwint hij de begeerte op basis van begeerte.
Met betrekking hierop werd gezegd: ‘Door begeerte is dit lichaam ontstaan; op begeerte gebaseerd moet de begeerte overwonnen worden.’
Wat wordt bedoeld met: ‘Door eigendunk is dit lichaam ontstaan; op eigendunk gebaseerd moet de eigendunk overwonnen worden?’
Zuster, daar hoort een monnik het nieuws: 'Een monnik met die en die naam heeft door opdroging van de neigingen nog in dit leven de van neigingen vrije bevrijding van het gemoed en de bevrijding door wijsheid bereikt, ze zelf onderkennende en verwerkelijkende.' Daar werd het hem zo te moede: 'Ja, wanneer die eerwaarde door uitdroging van de neigingen nog in dit leven de van neigingen vrije bevrijding van het gemoed en de bevrijding door wijsheid heeft bereikt, waarom zou ook ik dat niet kunnen?’ Na enige tijd nu overwint hij de eigendunk op basis van eigendunk.
Met betrekking hierop werd gezegd: ‘Door eigendunk is dit lichaam ontstaan; op eigendunk gebaseerd moet de eigendunk overwonnen worden.’”
Door seksuele omgang is dit lichaam ontstaan; en de seksuele omgang heeft de Verhevene als vernietiging van de grens aangeduid.”
Toen stond die non van haar bed op, knielde met het hoofd tot op de grond voor de eerwaarde Ananda en zei dat zij uit dwaasheid en slechtheid een schuld op zich had geladen. En zij vroeg vergiffenis.
De eerwaarde Ananda schonk haar vergiffenis omdat zij haar fout inzag en bekende.
"Monniken, niets anders ken ik dat zozeer leidt naar het verdwijnen en de ondergang van de goede leer dan achteloosheid, traagheid, veeleisendheid, ontevredenheid, onwijs nadenken, geestelijke onhelderheid, slechte omgang, het uitoefenen van onheilzame dingen, het niet uitoefenen van heilzame dingen.
Verder, wanneer de monniken ontoegankelijk zijn voor onderricht, wanneer zij eigenschappen bezitten die hen onbeleerbaar maken, wanneer zij onhandelbaar zijn en aan het onderricht niet de juiste hoogachting schenken, dan is dat een omstandigheid die leidt naar het verdwijnen en naar de ondergang van de goede leer.
Verder, wanneer die monniken die veel weten, die met de overlevering goed vertrouwd zijn, kenners van de leer, van de discipline van de Orde en van de leidende beginselen, wanneer zij niet de ijver hebben om anderen een leertekst te laten leren, dan zijn na hun dood de leerteksten van hun dragers beroofd, zijn zonder ondersteuning. Dit is de derde omstandigheid die leidt tot het verdwijnen en het verval van de Goede Leer.
Verder nog: er zijn de oudere monniken die toegewijd zijn aan overvloed en luiheid; zij geven de voorkeur aan het schadelijke, schuwen de eenzaamheid als een last en spannen hun kracht niet in om het niet verkregene te verkrijgen, om het niet bereikte te bereiken en om het niet verwerkelijkte te verwerkelijken. Maar hun discipelen imiteren wat ze hebben gezien: ook zij zijn toegewijd aan overvloed en luiheid; zij geven de voorkeur aan het schadelijke, schuwen de eenzaamheid als een last en spannen hun kracht niet in om het niet verkregene te verkrijgen, om het niet bereikte te bereiken en om het niet verwerkelijkte te verwerkelijken. Dit is de vierde omstandigheid die leidt tot het verdwijnen en het verval van de Goede Leer.
Deze vier omstandigheden, monniken, leiden tot het verdwijnen en het verval van de Goede Leer."
"Vier omstandigheden strekken tot het voortbestaan van de Goede Leer, tot het behoud en de verspreiding ervan. Welke vier?
Daar leren de monniken een goed begrepen leertekst met de juiste formulering. De betekenis van de juiste bewoording echter is goed te begrijpen. Dit is de eerste omstandigheid die bijdraagt tot het voortbestaan van de Goede Leer, tot het behoud en de verspreiding ervan.
Verder nog, monniken: de monniken zijn toegankelijk voor instructie hebben eigenschappen die hen beleerbaar maken (sovacassa-karanā-dhammā); ze zijn gewillig en schenken aan de leringen het juiste respect. Dit is de tweede omstandigheid die bijdraagt tot de voortzetting van goed onderricht, tot het behoud en de verspreiding ervan.
Bovendien, monniken, die monniken die rijk aan weten zijn, goed vertrouwd met de leer, kenners van de leer, van de discipline in de Orde en van de leidende beginselen, zij hebben de ijver om anderen de leerteksten te laten leren. Na hun dood zijn dan de leerteksten niet van hun dragers beroofd, maar hebben een steun. Dit is de derde omstandigheid die bijdraagt tot het voortbestaan van de Goede Leer, tot het behoud en de verspreiding ervan.
Bovendien, monniken: de oudere monniken zijn niet toegewijd aan overvloed en niet aan luiheid; zij schuwen het schadelijke als een last, geven de voorkeur aan eenzaamheid en spannen hun kracht in om het niet verkregene te verkrijgen, om het niet bereikte te bereiken en om het niet verwerkelijkte te verwerkelijken. En hun discipelen imiteren wat zij hebben gezien: ook zij zijn niet toegewijd aan overvloed, noch aan luiheid; ze schuwen het schadelijke als een last, geven de voorkeur aan eenzaamheid en spannen hun kracht in om het niet verkregene te verkrijgen, om het niet bereikte te bereiken en om het niet verwerkelijkte te verwerkelijken. Dit is de vierde omstandigheid die bijdraagt tot het voortbestaan van de Goede Leer, tot het behoud en de verspreiding ervan.
Deze vier omstandigheden, monniken, strekken tot het voortbestaan van de Goede Leer, tot het behoud en de verspreiding ervan."
Er zijn vier soorten vooruitgang:
moeizame vooruitgang verbonden met langzaam begrip; moeizame
vooruitgang verbonden met snel begrip; moeiteloze vooruitgang
verbonden met langzaam begrip; moeiteloze vooruitgang verbonden met
snel begrip.
Monniken, er zijn vier wegen om zich te gedragen. Welke vier?
De weg van het ongeduld,
de weg van het geduld,
de weg van de bedwinging en
de weg van tot stilstand komen.
Monniken, wat nu is de weg van het ongeduld? - Degene door wie iemand beschimpt wordt, die beantwoordt hij met beschimpingen; door wie iemand beledigd wordt, die beantwoordt hij met beledigingen, door wie iemand uitgescholden wordt, die beantwoordt hij met uitschelden. Monniken, dat noemt men de weg van het ongeduld.
Monniken, wat nu is de weg van het geduld? - Degene door wie iemand beschimpt wordt, die beantwoordt hij niet met beschimpingen; door wie iemand beledigd wordt, die beantwoordt hij niet met beledigingen, door wie iemand uitgescholden wordt, die beantwoordt hij niet met uitschelden. Monniken, dat noemt men de weg van het geduld.
Monniken, wat nu is de weg van bedwinging? - Als de monnik met het oog een vorm ziet, dan hecht hij niet aan het geheel noch aan de details. En omdat bij een onbewaakt oog begeerte en ontevredenheid, slechte, onheilzame invloeden in hem zouden kunnen binnenstromen, daarom spant hij zich in om ze af te weren; hij bewaakt het oog en beteugelt het. Als hij met het oor een geluid hoort - als hij met de neus een geur ruikt - als hij met de tong een smaak proeft - als hij met het lichaam iets tastbaars aanraakt - als hij met de geest zich bewust is van een gedachte, dan hecht hij niet aan het geheel noch aan de details. En omdat bij een onbewaakte geest begeerten en ontevredenheid, slechte, onheilzame invloeden in hem zouden kunnen binnenstromen, daarom spant hij zich in om ze af te weren; hij bewaakt de geest en beteugelt die. Dat, monniken, noemt men de weg van de bedwinging.
Monniken, wat nu is de weg van tot stilstand brengen? - Daar laat de monnik een opgestegen gedachte van zinnelijke lust geen voet vatten, overwint ze, verdrijft ze en laat ze tot rust komen, vernietigt ze, elimineert ze.
Hij laat een opgestegen gedachte van haat, een opgestegen gedachte van kwaadwil, evenals andere slechte, onheilzame dingen die daar ontstaan, geen voet vatten, overwint ze, verdrijft ze en brengt ze tot stilstand, vernietigt ze, elimineert ze.
Dat, monniken, noemt men de weg van tot stilstand brengen.
Deze vier wegen van gedrag zijn er, monniken.
Eens ging de eerwaarde Sāriputta naar de plek waar de eerwaarde Mahā-Moggallāna vertoefde. En hij vroeg: “Broeder Moggallāna, er zijn vier wegen van vooruitgang. Op welke van die vier wegen van vooruitgang werd jouw hart zonder hechten van de neigingen bevrijd?” - “Broeder, op die weg die moeizaam is en met snel begrijpen verbonden.”
Eens ging de eerwaarde Mahā-Mogallāna naar de plek waar de eerwaarde Sāriputta vertoefde. En hij vroeg: “Broeder Sāriputta, er zijn vier wegen van vooruitgang. Op welke van die vier wegen van vooruitgang werd jouw hart zonder hechten van de neigingen bevrijd?” - “Broeder, op die weg die moeiteloos is en met snel begrijpen verbonden.”
Monniken, er zijn vier mensen in de wereld te vinden. Welke vier?
Monniken, iemand wordt nog tijdens zijn leven een moeizaam uitdovende en een ander wordt het bij het verval van het lichaam. Iemand wordt nog tijdens zijn leven een moeiteloos uitdovende en een ander wordt het bij het verval van het lichaam.
Monniken, hoe nu wordt iemand nog tijdens zijn leven een moeizaam uitdovende? Daar vertoeft een monnik bij het beschouwen van de walgelijkheid van het lichaam; hij denkt aan het walgelijke van voedsel, denkt aan het niet aantrekkelijke van alle bestaan; hij beschouwt de vergankelijkheid van alle formaties, en de voorstelling van de dood is goed gevestigd in zijn innerlijk. De vijf krachten van opleiding zijn zijn steun, namelijk vertrouwen, gevoel van schaamte, morele vrees, wilskracht en wijsheid. De vijf vermogens, namelijk vertrouwen, wilskracht, opmerkzaamheid, concentratie van de geest en wijsheid, zijn in hem sterk ontwikkeld; en omdat ze sterk ontwikkeld zijn, wordt hij nog tijdens zijn leven een moeizaam uitdovende.
Monniken, hoe nu wordt iemand bij het verval van het lichaam een moeizaam uitdovende? Daar vertoeft een monnik bij het beschouwen van de walgelijkheid van het lichaam; hij denkt aan het walgelijke van voedsel, denkt aan het niet aantrekkelijke van alle bestaan; hij beschouwt de vergankelijkheid van alle formaties, en de voorstelling van de dood is goed gevestigd in zijn innerlijk. De vijf krachten van opleiding zijn zijn steun, namelijk vertrouwen, gevoel van schaamte, morele vrees, wilskracht en wijsheid. De vijf vermogens, namelijk vertrouwen, wilskracht, opmerkzaamheid, concentratie van de geest en wijsheid, zijn in hem zwak ontwikkeld; en omdat ze zwak ontwikkeld zijn, wordt hij pas bij het verval van het lichaam een moeizaam uitdovende.
Monniken, hoe nu wordt iemand nog tijdens zijn leven een moeiteloos uitdovende? Daar verkrijgt een monnik de eerste, tweede, derde en de vierde meditatieve verdieping. De vijf krachten van opleiding zijn zijn steun, namelijk vertrouwen, gevoel van schaamte, morele vrees, wilskracht en wijsheid. De vijf vermogens, namelijk vertrouwen, wilskracht, opmerkzaamheid, concentratie van de geest en wijsheid, zijn in hem sterk ontwikkeld; en omdat ze sterk ontwikkeld zijn, wordt hij nog tijdens zijn leven een moeizaam uitdovende.
Hoe nu wordt iemand bij het verval van het lichaam een moeiteloos uitdovende? Daar verkrijgt een monnik de eerste, tweede, derde en de vierde meditatieve verdieping. De vijf krachten van opleiding zijn zijn steun, namelijk vertrouwen, gevoel van schaamte, morele vrees, wilskracht en wijsheid. Maar de vijf vermogens, namelijk vertrouwen, wilskracht, opmerkzaamheid, concentratie van de geest en wijsheid, zijn in hem zwak ontwikkeld; en omdat ze zwak ontwikkeld zijn, wordt hij pas bij het verval van het lichaam een moeizaam uitdovende.
Monniken, deze vier mensen zijn in de wereld te vinden.
Wanneer lichamelijke actie plaatsvindt of wanneer praten plaatsvindt of wanneer denken plaatsvindt, dan ontstaat wegens het bewust worden van het denken voor de eigen persoon lust en lijden.
Door het niet weten als oorzaak produceert men zelf een vorm van het lichamelijke doen of van het praten of van het denken. [ ... ] In al deze gevallen is men tot niet-weten (als laatste oorzaak) gekomen.
Na het restloze verdwijnen en na opheffing van het niet-weten is er geen lichamelijke actie, is er geen praten, is er geen denken ten gevolge waarvan voor de eigen persoon lust en lijden ontstaat.
Er is dan geen veld, geen basis, geen bereik, geen betrekking ten gevolge waarvan voor de eigen persoon lust en lijden ontstaat.
Volledige tekst, Zie S.12.25.
(vgl. A.VII.44)
Eens vroeg de eerwaarde Mahā-Kotthita aan de eerwaarde Sāriputta of er na de restloze opheffing en uitdoving van de zes grondslagen van de zintuiglijke indruk nog iets overblijft of niet. - De eerwaarde Sariputta zei dat hij niet zoiets moest vragen.
Waarom niet? - “Dat uit te leggen zou betekenen een onverklaarbaar iets uit te leggen. Broeder, zo ver als de zes grondslagen van de zintuiglijke indruk reiken, zo ver nu reikt de [verklaarbare] wereld van de diversiteit; en zo ver als de [verklaarbare] wereld van de diversiteit reikt, zo ver reiken de zes grondslagen van de zintuiglijke indruk. Met de restloze opheffing en uitdoving van de zes grondslagen van de zintuiglijke indruk, broeder, dooft de wereld van de diversiteit uit, komt de wereld van de diversiteit tot rust.
(Hier ist Ananda de vragende en Mahā-Kotthita degene die antwoord geeft. De tekst van het gesprek is identiek aan die van A.IV.174a).
Eens werd aan de eerwaarde Sāriputta gevraagd of men door weten een einde aan het lijden kan maken. Of door een juiste levenswijze. Of door beide. Of zonder beide. Op elke vraag luidde het antwoord: “Neen, zo niet. De wereldling begrijpt dit niet. Maar degene die volmaakt in gedrag is, die begrijpt het en onderkent het overeenkomstig de werkelijkheid. Zo maakt men aan het lijden een einde.”
(identiek met A.II.131-134)
Eens ging de eerwaarde Rāhula naar de Verhevene, groette hem eerbiedig en ging terzijde zitten. De Verhevene zei toen aan de eerwaarde Rāhula als volgt:
"Rāhula, wat er aan vast element is bij het eigen lichaam en wat er extern is aan vast element, dat nu is het vaste element. En daar zou men overeenkomstig de werkelijkheid in juiste wijsheid aldus moeten inzien: 'Dat behoort mij niet toe, dat ben ik niet, dat is niet mijn zelf.' Doordat men nu overeenkomstig de werkelijkheid in juiste wijsheid zo inziet, wordt men het vaste element beu, maakt het hart zich los van het vaste element.
Rāhula, wat er aan vloeibaar element is bij het eigen lichaam en wat er extern is aan vloeibaar element, dat nu is het vloeibare element. En daar zou men overeenkomstig de werkelijkheid in juiste wijsheid aldus moeten inzien: 'Dat behoort mij niet toe, dat ben ik niet, dat is niet mijn zelf.' Doordat men nu overeenkomstig de werkelijkheid in juiste wijsheid zo inziet, wordt men het vloeibare element beu, maakt het hart zich los van het vloeibare element.
Rāhula, wat er aan hitte-element is bij het eigen lichaam en wat er extern is aan hitte-element, dat nu is het hitte-element. En daar zou men overeenkomstig de werkelijkheid in juiste wijsheid aldus moeten inzien: 'Dat behoort mij niet toe, dat ben ik niet, dat is niet mijn zelf.' Doordat men nu overeenkomstig de werkelijkheid in juiste wijsheid zo inziet, wordt men het hitte-element beu, maakt het hart zich los van het hitte-element.
Rāhula, wat er aan wind-element is bij het eigen lichaam en wat er extern is aan wind-element, dat nu is het wind-element. En daar zou men overeenkomstig de werkelijkheid in juiste wijsheid aldus moeten inzien: 'Dat behoort mij niet toe, dat ben ik niet, dat is niet mijn zelf.' Doordat men nu overeenkomstig de werkelijkheid in juiste wijsheid zo inziet, wordt men het wind-element beu, maakt het hart zich los van het wind-element.
Rahula, wanneer nu de monnik in deze vier elementen noch een ‘ik’ ziet noch iets dat tot een ‘ik’ behoort, dan, Rāhula, zegt men dat die monnik de begeerte heeft afgesneden, dat hij de boei heeft losgemaakt en dat hij door het volledige doorzien van de eigenwaan een einde heeft gemaakt aan dukkha, het onvoldane, het niet tevredenstellende, het lijden.”
Monniken, er zijn vier mensen in de wereld te vinden. Welke vier? Monniken, daar krijgt een monnik een van de vredige bevrijdingen van het gemoed. Hij overweegt nu de opheffing van de persoonlijkheid. Maar terwijl hij de opheffing van de persoonlijkheid overweegt, voelt zijn hart geen drang tot opheffing van de persoonlijkheid, vindt geen plezier eraan, houdt niet eraan vast, is niet daartoe geneigd. Bij die monnik is de opheffing van de persoonlijkheid niet te verwachten.
Monniken, juist zoals wanneer een man met zijn handen die met hars besmeerd zijn, een tak zou pakken, zijn handen dan kunnen vastkleven, vasthechten en vasthangen, evenzo, monniken, verkrijgt de monnik een van de vredige bevrijdingen van het gemoed. Hij overweegt nu de opheffing van de persoonlijkheid. Maar terwijl hij de opheffing van de persoonlijkheid overweegt, voelt zijn hart geen drang tot opheffing van de persoonlijkheid, vindt geen plezier eraan, houdt niet eraan vast, is niet daartoe geneigd. Bij die monnik is de opheffing van de persoonlijkheid niet te verwachten.
Monniken, daar verkrijgt een monnik een van de vredige bevrijdingen van het gemoed. Hij overweegt nu de opheffing van de persoonlijkheid. Maar terwijl hij nadenkt over de opheffing van de persoonlijkheid, voelt zijn hart de drang tot opheffing van de persoonlijkheid, vind plezier eraan, houdt vast eraan, is ertoe geneigd. Bij die monnik kan men de opheffing van de persoonlijkheid verwachten.
Monniken, juist zoals wanneer een man met reine handen een tak vastpakt, zijn handen dan niet vastkleven, vasthechten en vasthangen, evenzo, monniken, verkrijgt een monnik een van de vredige bevrijdingen van het gemoed. Hij overweegt nu de opheffing van de persoonlijkheid. Maar terwijl hij de opheffing van de persoonlijkheid overweegt, voelt zijn hart een drang tot opheffing van de persoonlijkheid, vindt plezier eraan, houdt eraan vast, is daartoe geneigd. Bij die monnik kan men de opheffing van de persoonlijkheid verwachten.
Monniken, daar verkrijgt een monnik een van de vredige bevrijdingen van het gemoed. Hij overweegt nu de oplossing van de onwetendheid. Maar terwijl hij de oplossing van het niet weten overweegt, voelt zijn hart geen drang tot het oplossen van het niet weten, vindt er geen plezier aan, houdt niet eraan vast, is niet daartoe geneigd. Bij die monnik is de oplossing van het niet weten niet te verwachten.
Monniken, juist zoals wanneer een man de toevoerkanalen verstopt bij een stuwvijver die meerdere jaren oud is, maar de uitstroomkanalen opent en er geen echte regenbui komt, men dan niet kan verwachten dat de dam van die vijver breekt, evenzo verkrijgt een monnik een van de vredige bevrijdingen van het gemoed. Hij overweegt nu de oplossing van het niet weten. Maar terwijl hij de oplossing van het niet weten overweegt, voelt zijn hart geen drang tot het oplossen van het niet weten, vindt er geen plezier aan, houdt niet eraan vast, is niet daartoe geneigd. Bij die monnik is de oplossing van het niet weten niet te verwachten.
Monniken, daar verkrijgt een monnik een van de vredige bevrijdingen van het gemoed. Hij overweegt nu de oplossing van het niet weten. Terwijl hij nu de oplossing van het niet weten overweegt, voelt zijn hart een drang tot het oplossen van het niet weten, vindt er plezier aan, houdt eraan vast, is daartoe geneigd. Bij die monnik is de oplossing van het niet weten te verwachten.
Monniken, juist zoals wanneer een man de toevoerkanalen opent bij een stuwvijver die meerdere jaren oud is, maar de uitstroomkanalen dicht maakt en er een echte regenbui komt, men dan kan verwachten dat de dam van die vijver breekt, evenzo verkrijgt een monnik een van de vredige bevrijdingen van het gemoed. Hij overweegt nu de oplossing van het niet weten. Maar terwijl hij de oplossing van het niet weten overweegt, voelt zijn hart een drang tot het oplossen van het niet weten, vindt er plezier aan, houdt eraan vast, is daartoe geneigd. Bij die monnik is de oplossing van het niet weten te verwachten.
Monniken, deze vier mensen zijn in de wereld te vinden.
Eens verbleef de Verhevene met een grote schare monniken te Bhoganagara bij het Ānanda-gedenkteken. En hij sprak de monniken toe met de woorden: “Monniken, thans zal ik jullie de vier grote steunpunten tonen. Let goed op en luistert naar wat ik zal zeggen.” – “Ja, Heer,” gaven die monniken aan de Verhevene ten antwoord. En de Verhevene zei:
“Monniken, een monnik zou aldus kunnen spreken: ‘Uit de mond van de Verhevene heb ik het gehoord en opgenomen: dit is de leer, dit is de discipline, dit is het onderricht van de Leraar.’ Of een monnik zou kunnen zeggen: ‘Op die en die plaats vertoeft een gemeenschap van monniken met oudsten en een leider. Uit de mond van deze gemeenschap heb ik het gehoord, heb ik het opgenomen: dit is de leer, dit is de discipline, dit is het onderricht van de Leraar.’ Of een monnik zou kunnen zeggen: ‘Op die en die plaats vertoeven veel oudere monniken, wel-ervaren, wel-bedreven in de teksten, dragers van de leer, dragers van de wet, dragers van de samenvattingen. Uit de mond van deze oudere monniken heb ik het gehoord, heb ik het opgenomen: dit is de leer, dit is de discipline, dit is het onderricht van de Leraar.’ Of een monnik zou kunnen zeggen: ‘Op die en die plaats woont een enkele oudere monnik, wel-ervaren, wel-bedreven in de teksten, drager van de leer, drager van de wet, drager van de samenvattingen. Uit de mond van deze oudere monnik heb ik het gehoord, heb ik het opgenomen: dit is de leer, dit is de discipline, dit is het onderricht van de Leraar.’ De bewering nu van zo'n monnik of van die gemeenschap van monniken of van die vele oudere monniken of van die enkele oudere monnik mag noch geprezen noch berispt worden. Zonder geprezen en zonder berispt te hebben, moeten jullie die woorden en lettergrepen goed onthouden en toetsen met de leer of opnieuw in ogenschouw nemen in het licht van de discipline. Als zij bij het toetsen met de leer, bij het in ogenschouw nemen in het licht van de discipline, niet op de leerreden betrekking hebben, niet in de discipline zijn aan te tonen, dan moeten jullie tot de gevolgtrekking komen: ‘Waarlijk, dat is géén uitspraak van de Verhevene en dat is een verkeerde opvatting van die monnik of van die gemeenschap van monniken of van die vele oudere monniken of van die enkele oudere monnik.’ En dan, monniken, moeten jullie dat verwerpen. Als het echter bij het toetsen met de leerreden, bij aantoning in de leer-orde wel op de leerteksten betrekking heeft, wel in de discipline is aan te tonen, dan moeten jullie tot de gevolgtrekking komen: ‘Waarlijk, dat is een uitspraak van de Verhevene en dat is een juiste opvatting van die monnik of van die gemeenschap van monniken of van die vele oudere monniken of van die enkele oudere monnik.’
Monniken, deze vier grote steunpunten moeten jullie gedenken en vasthouden.”
Vgl. A.III.134
Over vier dingen kan niemand een garantie geven: 1) dat iemand die onderhevig is aan ouder worden en verval, niet ouder zal worden en niet zal vervallen; 2) dat iemand die onderhevig is aan ziekte, niet ziek zal worden; 3) dat iemand die onderhevig is aan sterven, niet zal sterven; 4) dat er geen morele resultaten (vipāka) zullen komen van slechte daden die vroeger verricht zijn.
Te Rājagaha. De Verhevene sprak er met de brahmaan Vassakāra, de minister van Magadhā.
“Men moet niet over alles praten, en men moet niet over alles zwijgen.
Wat men gezien, gehoord, waargenomen en ingezien heeft, als bij de spreker de slechte eigenschappen toenemen en de goede eigenschappen afnemen, dan moet men daarover niet praten.
Maar wat men gezien, gehoord, waargenomen en ingezien heeft, wanneer, als men niet erover praat, de goede eigenschappen verdwijnen en de slechte eigenschappen afnemen, dan moet men daarover praten.
Eens ging Jānussoni, de brahmaan, naar de plaats waar de Gezegende vertoefde. Daar aangekomen wisselde hij vriendelijke begroetingen uit met de Gezegende en na hoffelijke en beleefde woorden te hebben uitgewisseld, ging hij terzijde zitten. Terzijde zittend sprak Jānussoni, de brahmaan, tot de Gezegende als volgt:
"Dat is wat ik beweer, Heer Gotama, dat is mijn mening: er is niemand onder de stervelingen die niet voor de dood angstig en bang wordt.”
[De Boeddha gaf ten antwoord:]
"Brahmaan, er zijn stervelingen die angstig en bang worden voor de dood. En brahmaan, er zijn stervelingen die niet angstig en bang worden voor de dood.
Brahmaan, wie evenwel onder de stervelingen wordt angstig en bang voor de dood?
Brahmaan, iemand is bij de zinnelijke genoegens niet vrij van hebzucht en vurig verlangen, niet vrij van genegenheid en dorst, niet vrij van koortsig verlangen en begeerte. Hij wordt nu door een ernstige ziekte getroffen. Getroffen door een ernstige ziekte denkt hij als volgt: ‘Ach, mijn geliefde zinnelijke genoegens zullen verdwijnen. Ach, de geliefde zinnelijke genoegens zal ik verliezen.’ En hij jammert en kreunt en klaagt, slaat huilend op zijn borst, wordt wanhopig. Een dergelijke sterveling, brahmaan, wordt voor de dood angstig en bang.
Verder, brahmaan: iemand is bij het lichaam niet vrij van hebzucht en vurig verlangen, niet vrij van genegenheid en dorst, niet vrij van koortsig verlangen en begeerte. Hij wordt nu door een ernstige ziekte getroffen. Getroffen door een ernstige ziekte denkt hij als volgt: ‘Ach, mijn geliefde lichaam zal verdwijnen. Ach, het geliefde lichaam zal ik verliezen.’ En hij jammert en kreunt en klaagt, slaat huilend op zijn borst, wordt wanhopig. Ook een dergelijke sterveling, brahmaan, wordt voor de dood angstig en bang.
Verder, brahmaan: iemand heeft verzuimd om edele, heilzame werken te doen die de angst van de wezens bannen, en hij heeft slechte dingen gedaan, heeft onbeschofte en gemene daden verricht. Hij wordt nu door een ernstige ziekte getroffen. Getroffen door een ernstige ziekte denkt hij als volgt: ‘Ach, verzuimd heb ik edele, heilzame werken te doen die de angst van de wezens bannen, en ik heb slechte dingen gedaan, onbeschofte en gemene daden. Welk spoor van bestaan bestemd is voor degenen die het doen van edele, heilzame werken die de angst van de wezens bannen, hebben verzuimd en slechte dingen, onbeschofte en gemene daden hebben verricht, juist zo'n spoor van bestaan zal ik na de dood gaan.’ En hij jammert en kreunt en klaagt, slaat huilend op zijn borst, wordt wanhopig. Ook een dergelijke sterveling, brahmaan, wordt voor de dood bang en angstig.
Verder, brahmaan: iemand is een twijfelaar, een weifelend mens, niet tot duidelijkheid gekomen in de goede leer. Hij wordt nu door een ernstige ziekte getroffen. Getroffen door een ernstige ziekte denkt hij als volgt: ‘Ach, ik ben een twijfelaar, een weifelend mens, niet tot duidelijkheid gekomen in de goede leer.’ En hij jammert en kreunt en klaagt, slaat wenend op zijn borst, wordt wanhopig. Ook zo'n sterveling, brahmaan, wordt voor de dood angstig en bang.
Deze vier stervelingen, brahmaan, worden voor de dood angstig en bang.
Maar welke sterveling, brahmaan, wordt voor de dood niet angstig en bang?
Brahmaan, iemand is bij de genoegens van de zintuigen vrij van hebzucht en vurig verlangen, vrij van genegenheid en dorst, vrij van koortsig verlangen en begeerte. Hij wordt nu door een ernstige ziekte getroffen. Getroffen door een ernstige ziekte denkt hij daarbij niet: ‘Ach, mijn geliefde genoegens van de zintuigen zullen verdwijnen. Ach, ik zal de geliefde zinnelijke genoegens verliezen.’ En hij jammert niet, kreunt niet, klaagt niet, slaat niet wenend op zijn borst, wordt niet wanhopig. Zo'n sterveling, brahmaan, wordt voor de dood niet angstig en bang.
Verder, brahmaan: iemand is bij het lichaam vrij van hebzucht en vurig verlangen, vrij van genegenheid en dorst, vrij van koortsig verlangen en begeerte. Hij wordt nu door een ernstige ziekte getroffen. Getroffen door een ernstige ziekte denkt hij daarbij niet: ‘Ach, mijn geliefde lichaam zal verdwijnen. Ach, ik zal het geliefde lichaam verliezen.’ En hij jammert niet, kreunt niet, klaagt niet, slaat niet wenend op zijn borst, wordt niet wanhopig. Ook zo'n sterveling, brahmaan, wordt voor de dood niet angstig en bang.
Verder, brahmaan: iemand heeft geen slechte dingen gedaan, heeft geen onbeschofte en gemene daden verricht, maar hij heeft edele, heilzame werken verricht die de angst van de wezens bannen. Hij wordt nu door een ernstige ziekte getroffen. Getroffen door een ernstige ziekte denkt hij als volgt: ‘Geen slechte dingen heb ik gedaan, ik heb geen onbeschofte en gemene daden verricht, maar ik heb edele, heilzame werken gedaan die de angst van de wezens bannen. Welk spoor van bestaan bestemd is voor degenen die geen slechte dingen doen, geen onbeschofte en gemene daden verrichten, die veeleer edele, heilzame werken verrichten die de angst van de wezens bannen, juist zo'n spoor van bestaan zal ik na de dood gaan.’ En hij jammert niet, kreunt niet, klaagt niet, slaat niet huilend op zijn borst, wordt niet wanhopig. Ook een dergelijke sterveling, brahmaan, wordt voor de dood niet bang en angstig.
Verder, brahmaan: iemand is geen twijfelaar, geen weifelend mens, is tot duidelijkheid gekomen in de goede leer. Hij wordt nu door een ernstige ziekte getroffen. Getroffen door een ernstige ziekte denkt hij als volgt: ‘Ik ben geen twijfelaar, geen weifelend mens, ik ben tot duidelijkheid gekomen in de goede leer.’ En hij jammert niet, kreunt niet, klaagt niet, slaat niet wenend op zijn borst, wordt niet wanhopig. Ook zo'n sterveling, brahmaan, wordt voor de dood niet angstig en bang.
Deze vier stervelingen, brahmaan, worden voor de dood niet angstig en bang."
Na deze leerrede nam de brahmaan zijn toevlucht tot de Boeddha, tot de leer en tot de gemeenschap van de monniken. Hij werd een lekenvolgeling van de Verhevene.
Eens verbleef de Verhevene te Rājagaha op de Gierepiek. Op die tijd woonden aan de oever van de rivier Sappinī, in het klooster van de dolende asceten, talrijke dolende asceten met een grote faam, zoals Annabhāra, Varadhara, Sakuludāyi en andere zwervende asceten met grote faam.
In de avond ging de Verhevene naar dat klooster. Daar was een gesprek gaande over welke de waarheden van een brahmaan waren. De Verhevene ging op de hem aangeboden zitplaats zitten, richtte zich tot de asceten en vroeg bij welk gesprek hij hen had onderbroken. De asceten gaven ten antwoord dat zij erover spraken welke de waarheden van de brahmaan zijn.
De Verhevene zei toen:
“Asceten, vier waarheden van de brahmaan verkondig ik, nadat ik ze zelf heb ingezien en verwerkelijkt. Die vier waarheden zijn:
Gij zwervende asceten, daar spreekt de brahmaan aldus: 'Geen wezen mag men doden.' En daarmee spreekt de brahmaan een waarheid en niets verkeerds. Maar daarom bedoelt hij niet: 'ik ben een brahmaan', bedoelt niet: 'ik ben een asceet', bedoelt niet: 'ik ben beter', bedoelt niet: 'ik ben gelijk', bedoelt niet: 'ik ben minder' - maar de waarheid erin begrijpend, leeft hij vol mededogen en medelijden met de wezens.
Verder, gij zwervende asceten, daar spreekt de brahmaan aldus: ‘Alle zinnelijke lusten zijn vergankelijk, vol leed, aan verandering onderhevig.’ En daarmee spreekt de brahmaan een waarheid en niets verkeerds. Maar daarom bedoelt hij niet: 'ik ben een brahmaan', bedoelt niet: 'ik ben een asceet', bedoelt niet: 'ik ben beter', bedoelt niet: 'ik ben gelijk', bedoelt niet: 'ik ben minder' - maar de waarheid erin begrijpend, leeft hij met afwending van de zinnelijke lusten, in onthechting ervan, in de opheffing ervan.
Verder, gij zwervende asceten, daar spreekt de brahmaan aldus: ‘Alle vormen van bestaan zijn vergankelijk, vol leed, aan verandering onderhevig.’ En daarmee spreekt de brahmaan een waarheid en niets verkeerds. Maar daarom bedoelt hij niet: 'ik ben een brahmaan', bedoelt niet: 'ik ben een asceet', bedoelt niet: 'ik ben beter', bedoelt niet: 'ik ben gelijk', bedoelt niet: 'ik ben minder' - maar de waarheid erin begrijpend, leeft hij in afwending van de vormen van bestaan, in onthechting ervan, in de opheffing ervan.
Verder nog, gij zwervende asceten, daar spreekt de brahmaan aldus: ‘'Niet behoor ik ergens bij iemand; noch behoort mij ergens iets op de een of andere manier.’ En daarmee spreekt de brahmaan een waarheid en niets verkeerds. Maar daarom bedoelt hij niet: 'ik ben een brahmaan', bedoelt niet: 'ik ben een asceet', bedoelt niet: 'ik ben beter', bedoelt niet: 'ik ben gelijk', bedoelt niet: 'ik ben minder' - maar de waarheid erin begrijpend, gaat hij het pad van de niet-ergens-iets-heid (ākiñcaññam yeva patipadam).
Asceten, deze vier waarheden van de brahmaan verkondig ik, nadat ik ze zelf heb ingezien en verwerkelijkt.”
Eens vroeg een monnik aan de Verhevene: “Heer, door wie wordt de wereld geleid; waardoor wordt ze heen en weer gesleept; aan wiens macht is de wereld onderworpen?”
“Dat zijn goede vragen. Monnik, de wereld wordt geleid door het bewustzijn; door het bewustzijn wordt ze heen en weer gesleept; aan de macht van het bewustzijn is de wereld onderworpen.”
“Prima”, zei de monnik en stelde een andere vraag. “Heer, in hoeverre is iemand rijk aan weten en een kenner van de leer?”
“Monnik, veel leerstellingen werden door mij verkondigd. Wanneer de monnik de betekenis en tekst kent van slechts één enkele vierdelige strofe en de leer navolgt, dan is dat voldoende om hem rijk in weten en een kenner van de leer te noemen.”
“Prima,” zei de monnik en stelde een andere vraag. “Heer, in hoeverre is iemand deskundig en met doordringende wijsheid?”
“Monnik, de monnik verneemt de boodschap: ‘dit is dukkha, lijden’, en wijs doordringend ziet hij de zin ervan.
Hij verneemt: ‘Dit is het ontstaan van dukkha’, en wijs doordringend ziet hij de zin ervan.
Hij verneemt: ‘Dit is de bevrijding van dukkha, en wijs doordringend ziet hij de zin ervan.
Hij verneemt: ‘Dit is het pad dat leidt naar het uitdoven van dukkha’, en wijs doordringend ziet hij de zin ervan.
Monnik, zo is iemand deskundig en met doordringende wijsheid.”
“Prima,” zei de monnik en stelde een andere vraag. “Heer, in hoeverre is iemand wijs en met hoog inzicht?”
“Monnik, de wijze met hoog inzicht denkt niet aan eigen benadeling, noch aan benadelen van anderen, noch aan wederzijds benadelen. Zijn geest is gericht op het eigen welzijn, en ook op het welzijn van anderen, op het wederzijdse welzijn, en op het welzijn van de hele wereld.
Zo, monnik, is iemand wijs en met hoog inzicht.”
“Al leeft men ook honderd jaren en stelt vraag na vraag, onophoudelijk, dan komt men toch nooit aan het doel. Veel weten en een kenner van de leer zijn bestaat hierin:
Veel dingen zijn door de Boeddha getoond. Als nu een monnik bij een vers van vier regels de zin ervan verstaat, de leer verstaat en overeenkomstig de leer leeft, dan kan van die monnik gezegd worden dat hij veel weet en een kenner van de leer is.”
Monniken, er zijn vier dingen die verwerkelijkt kunnen worden, namelijk: dingen die in de geest te verwerkelijken zijn; dingen die in de herinnering te verwerkelijken zijn; dingen die met het hemelse oog te verwerkelijken zijn; dingen die door wijsheid te verwerkelijken zijn.
Met de geest te verwerkelijken zijn de acht bevrijdingen. In de herinnering te verwerkelijken is de vroegere vorm van bestaan. Met het hemelse oog te verwerkelijken is het sterven en weer verschijnen van wezens. Door wijsheid te verwerkelijken is de uitdroging van de neigingen.
Deze vier dingen zijn te verwerkelijken.
Eens verbleef de Verhevene in het oostelijke klooster te Savatthi, in de hal van Migaras moeder. Het was toen een Uposatha dag. De Verhevene zat er temidden van de discipelen. De Verhevene overzag de geluidloze, zwijgende schare van discipelen en sprak tot hen:
"Monniken, zwijgzaam is deze schare van discipelen, geluidloos, zuiver, gevestigd in het echte, in de kern, in het wezenlijke, in de ware gedaante van de leer. Deze bijeenkomst van monniken is van een dergelijke aard zoals men ze zelden in de wereld te zien krijgt. Zij is van een dergelijke aard dat zij offergaven waard is, gastgeschenken waard is, gaven waard is, waard is eerbiedig gegroet te worden, het beste veld in de wereld voor goede werken. Zij is van een dergelijke aard dat bij haar zelfs een kleine gave groot is, een grote gave echter nog groter. Deze bijeenkomst van monniken is van een dergelijke aard dat het waard is om met reisproviand voorzien zelfs meerdere dagmarsen af te leggen om haar te zien.
Er zijn monniken in deze bijeenkomst die als hemelse wezens vertoeven. Er zijn monniken in deze bijeenkomst die als Brahmā-goden vertoeven. Er zijn monniken in deze bijeenkomst die in onbeweeglijkheid vertoeven. Er zijn monniken in deze bijeenkomst die als heiligen vertoeven.
Hoe nu vertoeft een monnik als hemels wezen? - Een monnik verkrijgt, helemaal afgezonderd van de zinnendingen, afgezonderd van onheilzame geestelijke toestanden, de eerste meditatieve verdieping die met denken en overwegen verbonden is, geboren in de afzondering, vervuld van vervoering en een gevoel van geluk. En hij vertoeft erin.
Na het stil worden van denken en overwegen verkrijgt hij de innerlijke vrede, de eenheid van de geest, de tweede meditatieve verdieping die vrij is van denken en overwegen, die geboren is in de concentratie, vervuld met vervoering en een gevoel van geluk. En hij vertoeft erin.
Na het opgeven van de vervoering vertoeft hij gelijkmoedig, oplettend, helder bewust, en hij ondervindt in zijn binnenste een geluksgevoel waarvan de edelen zeggen: ‘De gelijkmoedige, oplettende vertoeft gelukkig.’ Zo verkrijgt hij de derde meditatieve verdieping en vertoeft erin.
Na het verdwijnen van behaaglijk gevoel en pijn en het al eerdere uitdoven van vreugde en verdriet, verkrijgt hij de leedloze-vreugdeloze vierde meditatieve verdieping die bestaat uit de volledige zuiverheid van gelijkmoedigheid en oplettendheid. En hij vertoeft erin.
Monniken, zo vertoeft een monnik als hemels wezen.
Hoe nu vertoeft een monnik als een Brahmā-god? - Een monnik doordringt met een geest die vervuld is van liefdevolle vriendelijkheid, mededogen, medevreugde en gelijkmoedigheid de ene windrichting, evenzo de tweede, evenzo de derde en evenzo de vierde. Zo doordringt hij opwaarts en neerwaarts, in het midden, in alle tussenliggende richtingen, overal, waarbij hij zichzelf in alles herkent. Hij doordringt de hele wereld met een van liefdevolle vriendelijkheid, mededogen, medevreugde of gelijkmoedigheid vervulde geest, een wijde, omvattende, onmetelijke, vrij van haat en kwaadwil. Zo vertoeft een monnik als een Brahmā-god.
Hoe nu vertoeft een monnik in onbeweeglijkheid? - Een monnik verkrijgt door volledige opheffing van lichamelijks-waarnemingen, door het verdwijnen van de voorwerp-waarnemingen, door het niet ingaan op veelheids-waarnemingen, met de gedachte ‘Oneindig is de ruimte’ het gebied van de ruimte-oneindigheid. En hij vertoeft daarin.
Door volledige overwinning van het gebied van de ruimte-oneindigheid bereikt hij dan met de gedachte ‘Oneindig is het bewustzijn’ het gebied van de bewustzijns-oneindigheid. En hij vertoeft erin.
Door volledige overwinning van het gebied van de bewustzijns-oneindigheid bereikt hij met de gedachte ‘Niets is er’ het gebied van de niets-is-er sfeer. En hij vertoeft erin.
Door volledige overwinning van het gebied van de niets-is-er sfeer bereikt hij het gebied van noch-waarneming-noch-niet-waarneming. En hij vertoeft erin. Zo vertoeft een monnik in onbeweeglijkheid.
Hoe nu vertoeft een monnik als heilige? - Hij begrijpt overeenkomstig de werkelijkheid: ‘Dit is dukkha.’ Hij begrijpt overeenkomstig de werkelijkheid: ‘Dit is het ontstaan van dukkha.’ Hij begrijpt overeenkomstig de werkelijkheid: ‘Dit is de bevrijding van dukkha.’ Hij begrijpt overeenkomstig de werkelijkheid: ‘Dit is het pad dat leidt naar de bevrijding van dukkha.’ Zo vertoeft een monnik als heilige.”
Vier eigenschappen van iemand kan men bij vier gelegenheden leren kennen.
Door samen te leven, monniken, kan men het deugdzame leven van anderen leren kennen, maar pas na lange tijd en niet al na korte tijd; alleen door observatie, niet zonder observatie; en alleen een verstandige, geen onverstandige.
In het omgaan kan men het fatsoen, de integriteit van anderen leren kennen, maar pas na lange tijd en niet al na korte tijd; alleen door observatie, niet zonder observatie; en alleen een verstandige, geen onverstandige.
In het ongeluk kan men de kracht van anderen leren kennen, maar pas na lange tijd en niet al na korte tijd; alleen door observatie, niet zonder observatie; en alleen een verstandige, geen onverstandige.
In het gesprek kan men de wijsheid van anderen leren kennen, maar pas na lange tijd en niet al na korte tijd; alleen door observatie, niet zonder observatie; en alleen een verstandige, geen onverstandige.
Door samen te leven kan men het deugdzame leven van anderen leren kennen. Met betrekking waarop werd dit gezegd? - Monniken, daar merkt iemand, wanneer hij met iemand samenleeft: 'Lange tijd toonde deze geachte persoon onvolkomenheden in het deugdzame leven, leemten, fouten, vlekken; hij was onbestendig in doen en laten. Hij is zedeloos.'
Maar daar merkt iemand, wanneer hij met iemand anders samenleeft: 'Lange tijd toonde deze geachte persoon een volmaakt deugdzaam leven, zonder leemten, zonder fouten, zonder vlekken; hij was bestendig in doen en laten. Hij is rein van zeden.'
In het omgaan kan men het fatsoen, de integriteit van anderen leren kennen. Met betrekking waarop werd dit gezegd? - Monniken, daar merkt iemand wanneer hij met een ander omgaat: 'Deze geachte persoon gedraagt zich anders wanneer hij met één persoon alleen is, anders bij twee, anders bij drie, anders bij velen. Het vroegere gedrag van deze geachte persoon verschilt van zijn latere gedrag. Hij heeft een onzuiver gedrag, heeft geen zuiver gedrag.'
Maar daar merkt iemand wanneer hij met een ander omgaat: 'Zoals deze geachte persoon zich gedraagt bij één persoon alleen, zo gedraagt hij zich ook bij twee, ook bij drie, ook bij velen. Het vroegere gedrag van deze geachte persoon verschilt niet van zijn latere gedrag. Hij heeft een zuiver gedrag.'
In het ongeluk kan men de kracht van anderen leren kennen. Met betrekking waarop werd dit gezegd? - Monniken, daar wordt iemand getroffen door het verlies van familieleden of van bezittingen, of hij wordt ziek. Hij overweegt dan niet: ‘Zo is dit leven in de wereld, zo is het wanneer men een dergelijke vorm van bestaan heeft, dat acht wereld-wetten de loop van de wereld volgen en de loop van de wereld die acht wereld-wetten volgt, namelijk: winst en verlies, eer en verachting, lofprijzing en berisping, vreugde en verdriet.’ En getroffen door het verlies van zijn familieleden of van zijn bezit of vanwege een ziekte jammert hij, steunt en klaagt hij, slaat huilend op zijn borst en wordt wanhopig.
Iemand anders wordt getroffen door het verlies van familieleden of van bezittingen, of hij wordt ziek. Maar hij overweegt dan: ‘Zo is dit leven in de wereld, zo is het wanneer men een dergelijke vorm van bestaan heeft, dat acht wereld-wetten de loop van de wereld volgen en de loop van de wereld die acht wereld-wetten volgt, namelijk: winst en verlies, eer en verachting, lofprijzing en berisping, vreugde en verdriet.’ En getroffen door het verlies van zijn familieleden of van zijn bezit of vanwege een ziekte jammert hij niet, noch steunt en klaagt hij, noch slaat hij huilend op zijn borst en hij wordt niet wanhopig.
In het gesprek kan men de wijsheid van anderen leren kennen. Met betrekking waarop werd dit gezegd? - Monniken, daar merkt iemand wanneer hij met iemand anders een gesprek voert: ‘Volgens de houding van deze geachte, volgens zijn uitingen, zijn vraagstelling, is hij onverstandig en niet wijs. In hoeverre evenwel? Deze geachte spreekt immers geen belangrijke woorden van diepe inhoud, woorden die bevredigend zijn, edel, ontoegankelijk voor het gewone verstand, diepzinnig en begrijpelijk voor verstandigen. De zin van de leer welke deze geachte voordraagt, kan hij niet in het kort noch uitvoerig uitleggen, laten zien, verkondigen, aantonen, onthullen, duidelijk maken en openbaar maken. Deze geachte is onverstandig, hij is niet wijs.'
Deze vier eigenschappen van iemand kan men bij vier gelegenheden leren kennen.”
Te Vesāli ging Bhaddiya, de Licchavier, naar de Verhevene toe, groette hem eerbiedig, ging terzijde zitten en zei: “Heer, er wordt gezegd dat de asceet Gotama achterbaks is, met list de volgelingen van andersdenkende asceten tot afvalligen maakt. Heer, is deze beschuldiging juist of niet?”
"Bhaddiya, richt je niet naar horen zeggen, niet naar overleveringen, niet naar dagelijkse meningen, niet naar het gezag van heilige geschriften, niet naar louter redeneringen en logische conclusies, niet naar verzonnen theorieën en vooringenomen meningen, niet naar de indruk van persoonlijke voordelen, niet naar de autoriteit van een meester. Maar wanneer u, Bhaddiya, zelf onderkent: 'Deze dingen zijn onheilzaam, zijn verwerpelijk, worden door verstandige mensen berispt, en wanneer ze uitgevoerd en ondernomen worden, leiden ze naar onheil en lijden', dan, Bhaddiya kun jij ze opgeven.
Wat denk jij, Bhaddiya: strekt de hebzucht die in de mens ontstaat, hem tot heil of tot onheil?”
“Tot onheil, Heer.”
"Uit hebzucht, Bhaddiya, door de hebzucht overweldigd, met verstrikte geest, doodt men wat leeft, neemt men wat niet gegeven is, vergrijpt men zich aan de vrouw van zijn naaste, spreekt men leugens en spoort men anderen daartoe aan; en dit zal iemand lange tijd tot onheil en lijden strekken."
“Zo is het, Heer.”
“Wat denk jij, Bhaddiya: strekt de haat, - de verblinding, - de onstuimigheid die in de mens ontstaat, hem tot heil of tot onheil?”
“Tot onheil, Heer.”
"Uit haat, uit verblinding, uit onstuimigheid, Bhaddiya, daardoor overweldigd, met verstrikte geest, doodt men wat leeft, neemt men wat niet gegeven is, vergrijpt men zich aan de vrouw van zijn naaste, spreekt men leugens en spoort men anderen daartoe aan; en dit zal iemand lange tijd tot onheil en lijden strekken."
“Zo is het, Heer.”
“Wat denk jij, Bhaddiya: zijn deze dingen heilzaam of onheilzaam?” - “Onheilzaam, Heer.” - "Verwerpelijk of onberispelijk?" - "Verwerpelijk, Heer." - "Worden deze dingen door verstandige mensen geprezen of berispt?" - "Berispt, Heer." - "En leiden deze dingen, wanneer ze worden uitgevoerd en ondernomen, naar onheil en lijden? Of hoe staat het hiermee?" - "Deze dingen, Heer, leiden wanneer ze uitgevoerd en ondernomen worden, naar onheil en lijden. Zo denk ik hierover."
“Bhaddiya, juist daarom hebben wij gezegd dat je je niet moet richten naar horen zeggen, niet naar overleveringen, niet naar dagelijkse meningen, niet naar het gezag van heilige geschriften, niet naar louter redeneringen en logische conclusies, niet naar verzonnen theorieën en vooringenomen meningen, niet naar de indruk van persoonlijke voordelen, niet naar de autoriteit van een meester. Maar wanneer u, Bhaddiya, zelf onderkent: 'Deze dingen zijn onheilzaam, zijn verwerpelijk, worden door verstandige mensen berispt, en wanneer ze uitgevoerd en ondernomen worden, leiden ze naar onheil en lijden', dan, Bhaddiya kun jij ze opgeven.
Maar Bhaddiya, wanneer je zelf onderkent: 'Deze dingen zijn heilzaam, zijn onberispelijk, worden door verstandige mensen geprezen, en wanneer ze uitgevoerd en ondernomen worden, leiden ze naar zegen en welzijn', dan, Bhaddiya kun jij ze je eigen maken.
Wat denk jij, Bhaddiya: strekt de begeerteloosheid die in de mens ontstaat, hem tot heil of tot onheil?”
“Tot heil, Heer.”
"Vrij van hebzucht, Bhaddiya, niet door de hebzucht overweldigd, met onverstrikte geest, doodt men niet wat leeft, neemt men niets wat niet gegeven is, vergrijpt men zich niet aan de vrouw van zijn naaste, spreekt men geen leugens en evenmin spoort men anderen daartoe aan; en dit zal iemand lange tijd tot zegen en welzijn strekken."
“Zo is het, Heer.”
“Wat denk jij, Bhaddiya: strekt het zijn zonder haat - het zijn zonder verblinding, - de beheerstheid die in de mens ontstaat, hem tot heil of tot onheil?”
“Tot heil, Heer.”
"Vrij van haat, vrij van verblinding, vrij van onstuimigheid, Bhaddiya, niet daardoor overweldigd, met onverstrikte geest, doodt men niet wat leeft, neemt men niets wat niet gegeven is, vergrijpt men zich niet aan de vrouw van zijn naaste, spreekt men geen leugens en evenmin spoort men anderen daartoe aan; en dit zal iemand lange tijd tot zegen en welzijn strekken."
“Zo is het, Heer.”
“Wat denk jij nu, Bhaddiya: zijn deze dingen heilzaam of onheilzaam?” - “Heilzaam, Heer.” - "Verwerpelijk of onberispelijk?" - "Onberispelijk, Heer." - "Worden deze dingen door verstandige mensen geprezen of berispt?" - "Geprezen, Heer." - "En leiden deze dingen, wanneer ze worden uitgevoerd en ondernomen, naar zegen en welzijn? Of hoe staat het hiermee?" - "Deze dingen, Heer, leiden wanneer ze worden uitgevoerd en ondernomen, naar zegen en welzijn. Zo denk ik hierover."
“Bhaddiya, juist daarom hebben wij gezegd dat je je niet moet richten naar horen zeggen, niet naar overleveringen, niet naar dagelijkse meningen, niet naar het gezag van heilige geschriften, niet naar louter redeneringen en logische conclusies, niet naar verzonnen theorieën en vooringenomen meningen, niet naar de indruk van persoonlijke voordelen, niet naar de autoriteit van een meester. Maar Bhaddiya, wanneer je zelf onderkent: 'Deze dingen zijn heilzaam, zijn onberispelijk, worden door verstandige mensen geprezen, en wanneer ze uitgevoerd en ondernomen worden, leiden ze naar zegen en welzijn', dan, Bhaddiya kunt jij ze je eigen maken.
Bhaddiya, alle goede, edele mensen in de wereld vermanen een volgeling aldus: 'Kom, beste man, geef de hebzucht op. De hebzucht steeds weer opgevend, zul je noch in daden, noch in woorden, noch in gedachten een daad begaan die veroorzaakt is door hebzucht. Geef de haat op. . . . Geef de verblinding op . . . Geef de onstuimigheid op. De haat, de verblinding en de onstuimigheid opgevend, zul jij noch in daden, noch in woorden, noch in gedachten een daad begaan die daardoor veroorzaakt is.'"
Na deze woorden zei Bhaddiya de Licchavier aan de Verhevene: “Voortreffelijk, hebt u dat uitgelegd. Ik word een volgeling van de Verhevene.”
“Bhaddiya, heb ik tot jou gezegd: ‘Kom, wees mijn volgeling, ik zal je meester zijn?’”
“Helemaal niet, Heer.”
“Bhaddiya, maar men beschuldigt mij valselijk en onterecht ervan dat ik achterbaks zou zijn.”
“Heer, de manier waarop U mij hebt overtuigd, is geluk brengend. Ik hoop dat ook mijn dierbare familieleden zich zo laten overtuigen. Dat zou hun lang tot heil en zegen strekken. En Heer, mogen ook alle adellijken, brahmanen en dienaren zich zo laten overtuigen.”
“Bhaddiya, zo is het. Mogen zij allen zich ertoe laten overtuigen de onheilzame dingen op te geven en de heilzame dingen te ontplooien. Dat zou allen tot heil en zegen strekken. Moge ook deze wereld met haar goede en slechte geesten, haar Brahmā-goden, haar schare van asceten en brahmanen, met haar goden en mensen zich ertoe laten overtuigen de onheilzame dingen op te geven en de heilzame dingen te ontplooien. Dat zou allen tot heil en zegen strekken. En indien deze machtige sala-bomen hier konden denken en zich ertoe konden laten overtuigen de onheilzame dingen op te geven en de heilzame dingen te ontplooien, dan zou dat zelfs hen tot heil en zegen strekken. Wat moet dan wel van de menselijke wezens gezegd worden.”
Eens verbleef de eerwaarde Ananda in het gebied van de Koliyas, in de stad Sāpūga. Talrijke inwoners van die stad gingen naar de plek waar de eerwaarde Ananda verbleef, groetten hem eerbiedig en gingen terzijde zitten. De eerwaarde Ananda sprak toen tot hen over de vier schakels van strijd voor de zuiverheid.
“Burgers, door de Verhevene werden vier schakels van strijd voor de zuiverheid verkondigd tot zuivering van de wezens, tot overwinning van leed en geweeklaag, tot overweldiging van pijn en droefenis, tot het verkrijgen van het juiste pad, tot verwerkelijking van Nibbana. Die vier schakels zijn:
1. de strijd voor de zuiverheid van de zedelijkheid;
2. de strijd voor de zuiverheid van het hart;
3. de strijd voor de zuiverheid van het inzicht;
4. de strijd voor de zuiverheid van de bevrijding.
De strijd voor de reinheid van de zedelijkheid bestaat hierin: Daar is een monnik rein van zeden, hij volgt de regels van de Orde, is volmaakt in gedrag en omgang, en, voor de geringste overtreding terugschrikkend, oefent hij zich in het navolgen van de regels van oefening.
Wanneer men nu denkt dat men ook een dergelijke reinheid van zedelijkheid wil bereiken, - of, als men die al bereikt heeft, wil ondersteunen - wat daar aan wilsbepaling bestaat, aan energie, inspanning, standvastigheid, opmerkzaamheid en helderheid van weten, dat noemt men de strijd voor de zuiverheid van zedelijkheid.
De strijd voor de reinheid van het hart bestaat hierin: Daar verkrijgt een monnik de eerste, tweede, derde, de vierde verdieping en hij vertoeft erin.
Wanneer men nu denkt dat men ook een dergelijke reinheid van het hart wil bereiken, - wat daar aan wilsbepaling bestaat, aan energie, inspanning, standvastigheid, opmerkzaamheid en helderheid van weten, dat noemt men de strijd voor de zuiverheid van het hart.
De strijd voor de reinheid van het inzicht bestaat hierin: Daar begrijpt de monnik overeenkomstig de werkelijkheid: dit is dukkha, dit is het ontstaan ervan, dit is het uitdoven ervan, dit is het pad naar uitdoving ervan.
Wanneer men nu denkt dat men ook een dergelijke reinheid van inzicht wil bereiken, - wat daar aan wilsbepaling bestaat, aan energie, inspanning, standvastigheid, opmerkzaamheid en helderheid van weten, dat noemt men de strijd voor de zuiverheid van inzicht.
De strijd voor de reinheid van de bevrijding bestaat hierin: Uitgerust met deze schakels van strijd voor de reinheid van zedelijkheid, voor reinheid van het hart en voor reinheid van inzicht wendt de edele discipel zijn geest af van de dingen die begeerte opwekken, bevrijd zijn geest van die dingen. Wanneer hij zijn geest afgewend en losgemaakt heeft van de dingen die begeerte opwekken, dan ondervindt hij de volledige bevrijding. Dat noemt men de zuiverheid van de bevrijding.
Wanneer men nu denkt dat men ook een dergelijke reinheid van de bevrijding wil bereiken, - wat daar aan wilsbepaling bestaat, aan energie, inspanning, standvastigheid, opmerkzaamheid en helderheid van weten, dat noemt men de strijd voor de zuiverheid van de bevrijding.
Eens verbleef de Verhevene in het gebied van de Sakyers, in het Nigrodha-klooster bij Kapilavatthu. Toen ging de Sakyer Vappa, een volgeling van de Niganthas, daarheen waar de eerwaarde Mahā-Moggallāna verbleef. Daar aangekomen begroette hij de eerwaarde Mahā-Moggallāna eerbiedig en ging terzijde zitten. En de eerwaarde Mahā-Moggallāna sprak tot de Sakyer Vappa, de volgeling van de Niganthas, aldus:
“Vappa, stel dat iemand zich beheerst in daden, in woorden, in gedachten. Zie jij daar na opheffing van de onwetendheid, na het ontstaan van weten, nog een mogelijkheid ten gevolge waarvan in een mens in het volgende leven nog neigingen kunnen binnendringen die met gevoelens van lijden verbonden zijn?”
“Heer, ik zie een dergelijke mogelijkheid. Heer, stel dat iemand in een vroeger leven slechte daden heeft verricht, en de vrucht van die daden is nog niet tot rijpheid gekomen, dan zou dientengevolge deze mens in het volgende leven neigingen krijgen die met gevoelens van leed verbonden zijn.”
Dit gesprek van de eerwaarde Mahā-Moggallana met de Sakyer Vappa werd nu hier onderbroken. Want de Verhevene ging, nadat hij zich 's avonds uit zijn afzondering had verheven, binnen in de ontvangsthal en ging op de aangeboden zitplaats zitten. Daarna wendde hij zich tot de eerwaarde Mahā-Moggallāna en zei: “Bij welk gesprek zitten jullie daar samen, en welk gesprek hebben jullie onderbroken?”
[De eerwaarde Maha-Moggallana vertelde aan de Verhevene waarover zij gesproken hadden.]
Toen sprak de Verhevene tot Vappa, de volgeling van de Niganthas, aldus: "Vappa, als jij het met mij eens wilt zijn waar dat kan, mij wilt berispen waar te berispen is, en als jij mij over datgene wat jij aan mijn toespraak niet begrijpt, verdere vragen wilt stellen, namelijk: 'Hoe is het, Heer? Hoe moet men dat begrijpen?' - dan kan er een gesprek tussen ons plaatsvinden."
“Heer, dat zal ik doen. Laat dus een gesprek tussen ons plaatsvinden.”
“Vappa, wat denk je? De beklemmende en kwellende neigingen die ontstaan, veroorzaakt door het volbrengen van daden (kamma) in handelingen, woorden en gedachten, dergelijke beklemmende en kwellende neigingen bestaan niet meer voor iemand die zich onthoudt van het verrichten van zulke daden in handelingen, woorden en gedachten. Hij begaat geen nieuwe daad, en de oude daad doet hij, steeds wanneer het resultaat ervan hem raakt, te niet. Dit is de duidelijk zichtbare uitdroging die onmiddellijk werkzaam is, uitnodigend, naar het doel leidende, begrijpelijk voor iedere wijze.
Vappa, zie je daar nog een mogelijkheid, ten gevolge waarvan de mens in het volgende leven neigingen zou kunnen krijgen die verbonden zijn met gevoelens van lijden?" - “Neen, Heer.”
“Vappa, wat denk je? De beklemmende en kwellende neigingen die ontstaan, veroorzaakt door onwetendheid, zulke beklemmende en kwellende neigingen bestaan na opheffing van het niet-weten, na het ontstaan van het weten niet meer voor hem. Hij begaat geen nieuwe daad, en de oude daad doet hij, steeds wanneer het resultaat ervan hem raakt, te niet. Dit is de duidelijk zichtbare uitdroging die onmiddellijk werkzaam is, uitnodigend, naar het doel leidende, begrijpelijk voor iedere verstandige.
Vappa, zie je daar nog een mogelijkheid, ten gevolge waarvan de mens in het volgende leven neigingen zou kunnen krijgen die verbonden zijn met gevoelens van lijden?" - “Neen, Heer.”
“Vappa, een monnik wiens geest op een dergelijke manier volledig bevrijd is, heeft zes onveranderlijke toestanden bereikt: Als hij met het oog een vorm ziet, als hij met het oor een geluid hoort, als hij met de neus een geur ruikt, als hij met de tong een smaak proeft, als hij met het lichaam een aanraking voelt, als hij met de geest een gedachte onderkent, dan wordt hij noch aangenaam bewogen, noch onaangenaam bewogen. Gelijkmoedig verblijft hij, oplettend en met helder weten.
Wanneer hij een lichaamsbeperkt gevoel voelt, weet hij: 'Ik voel een lichaamsbeperkt gevoel.’ Wanneer hij een levensbeperkt gevoel voelt, weet hij: 'Ik voel een levensbeperkt gevoel.’ En hij weet: 'Bij de oplossing van het lichaam, na afloop van het leven, zullen alle gevoelens hier die niet meer welkom zijn, uitgedoofd zijn.'
Vappa, het is zoals wanneer een schaduw ontstaat veroorzaakt door een boom. Een man komt met een bijl en hakt de boom aan de wortels om. De wortels graaft hij uit samen met de fijne wortelvezels. Hij zaagt de boomstam in stukken, splijt die en maakt er kleine stukjes van. Die laat hij drogen, verbrandt ze dan en de as strooit hij in de wind of gooit die in de snelle stroming van de rivier. Zo zou de schaduw van die boom geheel en al zijn vernietigd, zou niet meer kunnen ontstaan.
Vappa, juist zo heeft een monnik wiens geest op een dergelijke manier volledig bevrijd is, bovengenoemde zes onveranderlijke toestanden bereikt.”
Na deze woorden zei de Sakyer Vappa, volgeling van de Niganthas, aan de Verhevene dat hij bij het zoeken naar voordeel voor de dwaze Niganthas had gezorgd, en dat het hem geen enkel voordeel had gebracht, maar dat het hem bovendien nog moeite en ergernis had gebracht. “Heer, vanaf heden zal ik het vertrouwen dat ik in de dwaze Niganthas had, als het ware in de wind strooien, als het ware in de snelle stroming van de rivier gooien. Heer, voortreffelijk is de leer op meerdere manieren uitgelegd. Heer, ik neem mijn toevlucht tot de Verhevene, tot zijn leer en tot de gemeenschap van de monniken.”
Te Vesali. Pijnlijke ascese is geen weg naar de bevrijding.
Eens vertoefde de Verhevene te Savatthi, in het Jetavana klooster. Koningin Mallika (echtgenote van koning Pasenadi) ging naar de Verhevene toe, groette hem eerbiedig, ging terzijde neerzitten en vroeg:
"Heer, wat is de oorzaak, wat is de reden ervan dat een vrouw lelijk is, niet mooi van gedaante, er slecht uitziet, bovendien arm en behoeftig is, zonder vermogen en macht?
En wat is de oorzaak, wat is de reden ervan dat een vrouw mooi is, met een niet mooie gedaante, er heel slecht uitziet, maar daarbij rijk en welgesteld is, in het bezit van een groot vermogen en met grote macht?
En wat is de oorzaak, wat is de reden ervan dat een vrouw mooi is met een statige figuur, bevalligheid en buitengewone schoonheid heeft, maar daarbij arm en behoeftig is, zonder vermogen en macht?
En wat is de oorzaak, wat is de reden ervan dat een vrouw mooi is met een statige figuur, bevalligheid en buitengewone schoonheid heeft, daarbij rijk en welgesteld is, in het bezit van een groot vermogen en macht?"
De Boeddha gaf ten antwoord:
[Dat een vrouw lelijk is, niet mooi van gedaante, er slecht uitziet, bovendien arm en behoeftig is, zonder vermogen en macht, heeft als oorzaak:] - "Een vrouw is driftig en buitengewoon opvliegend. Als men haar ook maar het geringste zegt, wordt zij ontstemd, raakt in toorn en woede, is koppig, toont ontstemming, toorn en wantrouwen. Aan asceten en brahmanen geeft zij geen maaltijden en te drinken, geen kleding, voertuig, bloemen, reukmiddelen, balsem en het nodige aan slaapplaats, onderdak en verlichting. Zij is afgunstig gezind, is jaloers op anderen vanwege wat hun aan geschenken, hoogachting, eer, verering en hulde ten deel valt, zij is jaloers en wantrouwend.
Indien zij nu na de dood naar deze wereld terugkeert, dan zal zij, waar zij ook wedergeboren wordt, lelijk zijn, niet mooi van gedaante, er slecht uitziet, en zij zal arm en behoeftig zijn, zonder vermogen en macht.
[Dat een vrouw mooi is, met een niet mooie gedaante, er heel slecht uitziet, maar daarbij rijk en welgesteld is, in het bezit van een groot vermogen en met grote macht, heeft als oorzaak:] - "Een vrouw is driftig en buitengewoon opvliegend. Als men haar ook maar het geringste zegt, wordt zij ontstemd, raakt in toorn en woede, is koppig, toont ontstemming, toorn en wantrouwen. Maar aan asceten en brahmanen geeft zij maaltijden en te drinken, kleding, voertuig, bloemen, reukmiddelen, balsem en het nodige aan slaapplaats, onderdak en verlichting. Zij is niet afgunstig gezind, is niet jaloers op anderen vanwege wat hun aan geschenken, hoogachting, eer, verering en hulde ten deel valt, zij is niet jaloers en wantrouwend.
Indien zij nu na de dood naar deze wereld terugkeert, dan zal zij, waar zij ook wedergeboren wordt, lelijk zijn, niet mooi van gedaante, er slecht uitzien, maar zij zal rijk en welgesteld zijn, met een groot vermogen en grote macht.
[Dat een vrouw mooi is met een statige figuur, bevalligheid en buitengewone schoonheid heeft, maar daarbij arm en behoeftig is, zonder vermogen en macht, heeft als oorzaak:] - "Een vrouw is zachtmoedig en geduldig. Wanneer men haar ook veel zegt, zij wordt niet boos, raakt niet in toorn en woede, is niet koppig en toont geen ontstemming, woede en wantrouwen. Maar aan asceten en brahmanen geeft zij geen maaltijden en te drinken, geen kleding, voertuig, bloemen, reukmiddelen, balsem en het nodige aan slaapplaats, onderdak en verlichting. Zij is afgunstig gezind, is jaloers op anderen vanwege wat hun aan geschenken, hoogachting, eer, verering en hulde ten deel valt, zij is jaloers en wantrouwend.
Indien zij na de dood naar deze wereld terugkeert, zal zij, waar zij ook wedergeboren wordt, er mooi en statig uitzien, bevalligheid en buitengewone schoonheid hebben, maar zij zal arm en behoeftig zijn, zonder vermogen en macht."
[Dat een vrouw mooi is met een statige figuur, bevalligheid en buitengewone schoonheid heeft, daarbij rijk en welgesteld is, in het bezit van een groot vermogen en macht, heeft als oorzaak:] - "Een vrouw is zachtmoedig en geduldig. Wanneer men haar ook veel zegt, zij wordt niet boos, raakt niet in toorn en woede, is niet koppig en toont geen ontstemming, woede en wantrouwen. Ook geeft zij aan asceten en brahmanen maaltijden en te drinken, kleding, voertuig, bloemen, reukmiddelen, balsem en het nodige aan slaapplaats, onderdak en verlichting. Zij is niet afgunstig gezind, is niet jaloers op anderen vanwege wat hun aan geschenken, hoogachting, eer, verering en hulde ten deel valt, zij is niet jaloers en wantrouwend.
Indien zij na de dood naar deze wereld terugkeert, dan zal zij, waar zij ook wedergeboren wordt, er mooi en statig uitzien, bevalligheid en buitengewone schoonheid hebben, en zij zal rijk en welgesteld zijn, met een groot vermogen en grote macht."
"Dat zijn de oorzaken, de redenen waarom een vrouw lelijk of mooi is, arm of rijk, zonder of met macht."
Na deze woorden zei koningin Mallika aan de Verhevene dat zij voortaan zachtmoedig en geduldig zou zijn, dat zij niet boos, toornig of woedend zou worden, niet koppig en zonder ontstemming, woede en wantrouwen. Ook zou zij aan asceten en priesters maaltijden en te drinken geven, kleding, voertuig, bloemen, reukmiddelen, balsem en het nodige aan slaapplaats, onderdak en verlichting. Zij zou niet afgunstig gezind zijn, niet jaloers op anderen vanwege wat hun aan geschenken, hoogachting, eer, verering en hulde ten deel valt, zij zou niet jaloers en wantrouwend zijn.
Zij prees de Boeddha voor zijn leerrijke woorden en nam haar toevlucht tot het Drievoudige Juweel. Zij werd een lekenvolgelinge van de Verhevene.
Vergelijk M. 51; degene die zichzelf kwelt en degene die anderen kwelt.
De Verhevene zei eens: "Monniken, de begeerte (tanha) zal ik jullie tonen; ze is als een net, rusteloos drijvende, zich ver uitstrekkend, verstrikkend, waarin de mensheid verzonken en verwikkeld is als in de war geraakte draden, vervlochten als een strik uit gras en twijgen, zodat de mensen niet heen komen over de lagere werelden, de sporen van lijden, de afgronden van bestaan, de kringloop van het bestaan (samsāra). Monniken, luistert en let goed op mijn woorden." - "Jawel, Heer," gaven die monniken ten antwoord. En de Verhevene sprak:
"Monniken, wat nu is die begeerte waarin de mensheid verstrikt is?
Monniken, er zijn achttien door de eigen persoon veroorzaakte sporen van de begeerte, en er zijn achttien uiterlijk veroorzaakte sporen van de begeerte.
Wat nu zijn de achttien door de eigen persoon veroorzaakte sporen van de begeerte? - Wanneer de gedachte bestaat van 'ik ben', dan ontstaat ook de gedachten 'dat ben ik' – 'juist zo ben ik' – 'ik ben anders' - 'ik ben eeuwig zijnde' – 'ik ben niet eeuwig zijnde' - 'Misschien kan ik zijn' - 'Misschien kan ik dat zijn' – 'Misschien ben ik precies hetzelfde' – 'Misschien ben ik wel anders' – 'Graag zou ik willen zijn' - 'Graag zou ik dat willen zijn' – 'Graag zou ik precies zo willen zijn' – 'Graag zou ik anders willen zijn' – 'Ik zal zijn.' - 'Ik zal dat zijn.' - 'Ik zal precies zo zijn' – 'Ik zal anders zijn'.
Dit zijn de achttien door de eigen persoon veroorzaakte sporen van de begeerte.
Wat nu zijn de achttien uiterlijk veroorzaakte sporen van de begeerte? - Wanneer de gedachte bestaat: 'Om deze reden ben ik, dan ontstaan ook de gedachten: 'Om deze reden ben ik dat' - 'Om deze reden ben ik precies zo' - 'Om deze reden ben ik anders' - 'Om deze reden ben ik eeuwig zijnde' - 'Om deze reden ben ik niet eeuwig zijnde' - 'Om deze reden ben ik misschien' - 'Om deze reden ben ik misschien dat' - 'Om deze reden ben ik misschien precies zo' - 'Om deze reden ben ik misschien anders' - 'Om deze reden wil ik graag precies zo zijn' - 'Om deze reden wil ik graag anders zijn' - ''Om deze reden wil ik graag zijn' - 'Om deze reden wil ik graag dat zijn' - 'Om deze reden zal ik zijn' - 'Om deze reden zal ik dat zijn' - 'Om deze reden zal ik precies zo zijn' - ''Om deze reden zal ik anders zijn.' Dit zijn de achttien uiterlijke sporen van de begeerte.
Derhalve zijn er achttien door de eigen persoon veroorzaakte sporen van de begeerte en achttien uiterlijk veroorzaakte sporen van de begeerte. Dit noemt men de zesendertig sporen van de begeerte. Op die manier zijn er zesendertig verleden sporen van de begeerte, zesendertig toekomstige sporen van de begeerte, zesendertig tegenwoordige sporen van de begeerte, dus honderd en acht sporen van de begeerte.
Monniken, dat is de begeerte, als een net, rusteloos drijvende, zich ver uitstrekkend, verstrikkend, waarin de mensheid verzonken en verwikkeld is als in de war geraakte draden, vervlochten als een strik uit gras en twijgen, zodat de mensen niet heen komen over de lagere werelden, de sporen van lijden, de afgronden van bestaan, de kringloop van het bestaan.
Vier dingen ontstaan: door liefde ontstaat liefde, door haat ontstaat liefde, door liefde ontstaat haat, door haat ontstaat haat.
Hoe ontstaat liefde door liefde? - Daar wordt iemand door een persoon gerespecteerd, geliefd en gewaardeerd, en ook de anderen betonen hem respect, liefde en waardering. Dan denkt hij: 'Die persoon die door mij wordt gerespecteerd, geliefd en gewaardeerd, hem betonen ook de anderen respect, liefde en waardering.' En hij voelt liefde voor hen. Zo, monniken, ontstaat liefde door liefde.
Hoe ontstaat haat door liefde? - Daar wordt iemand door een persoon gerespecteerd, geliefd en gewaardeerd, maar de anderen negeren hem, behandelen hem slecht en onvriendelijk. Dan denkt hij: 'Die persoon die door mij wordt gerespecteerd, geliefd en gewaardeerd, hem negeren de anderen, behandelen hem slecht en onvriendelijk.' En hij voelt haat voor hen. Zo, monniken, ontstaat haat door liefde.
Hoe ontstaat liefde door haat? - Daar wordt iemand door een persoon genegeerd, wordt slecht en onvriendelijk behandeld en ook de anderen negeren hem, behandelen hem slecht en onvriendelijk. Dan denkt hij: 'Die persoon die door mij wordt genegeerd en slecht en onvriendelijk wordt behandeld, hem negeren ook de anderen, behandelen hem slecht en onvriendelijk.' En hij voelt liefde voor hen. Zo, monniken, ontstaat liefde door haat.
En hoe ontstaat haat door haat? - Daar wordt iemand door een persoon genegeerd, wordt slecht en onvriendelijk behandeld, maar de anderen betonen hem respect, liefde en waardering. Dan denkt hij: 'Die persoon die door mij wordt genegeerd en slecht en onvriendelijk wordt behandeld, hem betonen de anderen respect, liefde en waardering. En hij voelt haat voor hen. Zo, monniken, ontstaat haat door haat.
Monniken, wanneer nu de monnik vertoeft in de eerste, tweede, derde of vierde jhana, op die tijd koestert hij niet die liefde die door liefde ontstaat, koestert hij niet die haat die door liefde ontstaat, koestert hij niet die liefde die door haat ontstaat, koestert hij niet die haat die door haat ontstaat.
Monniken, wanneer de monnik door uitdroging van de neigingen nog in dit leven de neigingsvrije bevrijding van het gemoed en de bevrijding door wijsheid bereikt, op die tijd is die liefde die door liefde ontstaat, - die haat die door liefde ontstaat, - die liefde die door haat ontstaat, - die haat die door haat ontstaat, - uitgedoofd, aan de wortel vernietigd, niet meer aan nieuw ontstaan onderhevig.
Deze monnik, zo zegt men, wordt niet opgeblazen, verzet zich niet, geeft geen rook af, laait niet op, wordt niet verteerd.
Hoe nu wordt een monnik niet opgeblazen? - Daar beschouwt een monnik het lichamelijke niet als het zelf, noch het zelf als de bezitter van het lichamelijke, noch het lichamelijke als ingesloten in het zelf, noch het zelf als in het lichamelijke ingesloten. Hij beschouwt gevoel niet als het zelf. . . beschouwt de waarneming niet als het zelf. . . beschouwt de geestelijke vormende krachten niet als het zelf. ... beschouwt het bewustzijn niet als het zelf.
Zo wordt een monnik niet opgeblazen.
Hoe verzet zich een monnik niet? - Door wie een monnik uitgescholden wordt, hem scheldt hij niet van zijn kant uit; door wie hij beledigd wordt, hem beledigt hij niet van zijn kant. Zo, monniken, verzet een monnik zich niet.
Hoe nu geeft een monnik geen rook af? - Als er [in hem] niet de gedachte bestaat 'ik ben', dan ontstaan ook niet de gedachten 'dat ben ik' – 'juist zo ben ik' – 'ik ben anders' - 'ik ben eeuwig zijnde' – 'ik ben niet eeuwig zijnde' - 'misschien kan ik zijn' - 'misschien kan ik dat zijn' – 'misschien ben ik precies hetzelfde' – 'misschien ben ik wel anders' – 'graag zou ik willen zijn' - 'graag zou ik dat willen zijn' – 'graag zou ik precies zo willen zijn' – 'graag zou ik anders willen zijn' – 'ik zal zijn' - 'ik zal dat zijn' - 'ik zal precies zo zijn' – 'ik zal anders zijn'. Zo, monniken, geeft een monnik geen rook af.
Hoe nu laait een monnik niet op? - Als er [in hem] niet de gedachte is 'om deze reden ben ik', dan ontstaan ook niet de gedachten: 'om deze reden ben ik dat' - 'om deze reden ben ik precies zo' - 'om deze reden ben ik anders' - '0m deze reden ben ik eeuwig zijnde' - 'om deze reden ben ik niet eeuwig zijnde' - 'om deze reden ben ik misschien' - 'om deze reden ben ik misschien dat' - 'om deze reden ben ik misschien precies zo' - 'om deze reden ben ik misschien anders' - 'om deze reden wil ik graag precies zo zijn' - 'om deze reden wil ik graag anders zijn' - ‘om deze reden wil ik graag zijn' - 'om deze reden wil ik graag dat zijn' - 'om deze reden zal ik zijn' - 'om deze reden zal ik dat zijn' - 'om deze reden zal ik precies zo zijn' - ‘om deze reden zal ik anders zijn.' Zo, monniken, laait een monnik niet op.
Hoe nu wordt een monnik niet verteerd? - Daar is in een monnik de ik-waan gedoofd, aan de wortel vernietigd, als een waaierpalm uit de grond gerukt en niet meer blootgesteld aan nieuw ontstaan. Zo, monniken, wordt een monnik niet verteerd.
Monniken, ik zal jullie de slechte en de slechtere persoon tonen, en de goede en de betere persoon.
Wie is een slechte persoon? - Iemand doodt, neemt wat niet is gegeven, doet seksueel verkeerd, liegt en geeft zich over aan het genot van bedwelmende middelen. Hem, monniken, noemt men een slechte persoon.
Wie is een slechtere persoon? - Iemand doodt zelf en verleidt anderen tot doden; neemt zelf wat niet is gegeven en verleidt anderen ertoe; doet zelf seksueel verkeerd en verleidt anderen ertoe; liegt zelf en verleidt anderen ertoe; geeft zich over aan het genot van bedwelmende middelen en verleidt anderen ertoe. Hem, monniken, noemt men een slechtere persoon.
Monniken, wie is een goede persoon? - Iemand vermijdt het doden, vermijdt het nemen van wat niet is gegeven, vermijdt seksueel verkeerd gedrag, vermijdt het liegen en vermijdt het genot van bedwelmende middelen. Hem, monniken, noemt men een goede persoon.
Monniken, wie nu is een betere persoon? - Iemand vermijdt zelf het doden en spoort anderen aan het doden te vermijden; vermijdt zelf het nemen van wat niet is gegeven en spoort anderen aan dat te vermijden; vermijdt zelf seksueel verkeerd gedrag en spoort anderen aan dat te vermijden; vermijdt het liegen en spoort anderen aan dat te vermijden; vermijdt het genot van bedwelmende middelen en spoort anderen aan dat te vermijden. Hem, monniken, noemt men een betere persoon.
Monniken, wie is een slechte persoon? - Iemand is zonder vertrouwen, schaamteloos, gewetenloos, onwetend, lui, onnadenkend en dwaas. Hem noemt men een slechte persoon.
Monniken, wie is een slechtere persoon? - Iemand is zelf zonder vertrouwen en hij verleidt anderen naar vertrouwenloosheid; zelf is hij schaamteloos, gewetenloos, onwetend, lui, onnadenkend, dwaas, en tot een dergelijk gedrag verleidt hij de anderen. Hem, monniken, noemt men een slechtere persoon.
Monniken, wie is een goede persoon? - Iemand is vol vertrouwen, vol gevoel van schaamte en morele vrees, rijk aan weten, energiek, opmerkzaam en wijs. Hem, monniken, noemt men een goede persoon.
Monniken, wie is een betere persoon? - Iemand is zelf vol vertrouwen, en hij spoort anderen aan om vertrouwen te verkrijgen; zelf is hij vol gevoel van schaamte en morele vrees, en hij spoort anderen aan om die eigenschap te verkrijgen; zelf is hij rijk aan weten, en hij spoort anderen aan om die eigenschap te verkrijgen; zelf is hij energiek, en hij spoort anderen aan om die eigenschap te verkrijgen; zelf is hij opmerkzaam en hij spoort anderen aan om die eigenschap te verkrijgen; zelf is hij wijs en hij spoort anderen aan om die eigenschap te verkrijgen. Hem, monniken, noemt men een betere persoon.
Monniken, wanneer men vier dingen heeft, gaat men overeenkomstig zijn daden naar de hel. Die vier dingen zijn:
(212a) Slecht gedrag in daden, woorden en gedachten, evenals verkeerde opvattingen.
(213a) Slecht gedrag in daden, woorden en gedachten, evenals ondankbaarheid en het niet tonen van dankbaarheid.
(214a) Iemand doodt, neemt wat niet is gegeven, maakt zich schuldig aan seksueel wangedrag en liegt.
(215a) Daar zijn iemand verkeerde zienswijze, verkeerd denken, verkeerd taalgebruik, verkeerde handelingen eigen.
(216a) Daar zijn iemand verkeerd levensonderhoud, verkeerde inspanning, verkeerde opmerkzaamheid en verkeerde concentratie van de geest eigen.
(217a) Daar beweert iemand te hebben gezien wat hij niet heeft gezien; beweert te hebben gehoord wat hij niet heeft gehoord; beweert te hebben gevoeld wat hij niet heeft gevoeld; beweert te hebben herkend wat hij niet heeft herkend.
(218a) Daar beweert iemand niet te hebben gezien wat hij heeft gezien; beweert niet te hebben gehoord wat hij heeft gehoord; beweert niet te hebben gevoeld wat hij heeft gevoeld; beweert niet te hebben herkend wat hij heeft herkend.
(219a) Daar is iemand zonder vertrouwen, immoreel, schaamteloos en gewetenloos.
(220a) Daar is iemand zonder vertrouwen, immoreel, traag en onverstandig.
Monniken, wanneer men deze dingen heeft, gaat men overeenkomstig zijn daden naar de hel.
Monniken, wanneer men vier dingen heeft, gaat men overeenkomstig zijn daden, naar de hemel. Welke vier?
(212b) Goed gedrag in daden, woorden en gedachten, evenals juist inzicht.
(213b) Goed gedrag in daden, woorden en gedachten, evenals dankbaarheid en het tonen van dankbaarheid.
(214b) Iemand vermijdt het doden, vermijdt het nemen wat niet is gegeven, vermijdt seksueel wangedrag en vermijdt het liegen.
(215b) Daar zijn iemand juist inzicht, juist denken, juist taalgebruik en juist handelen eigen.
(216b) Daar zijn iemand juist levensonderhoud, juiste inspanning, juiste opmerkzaamheid en juiste concentratie van de geest eigen.
(217b) Daar beweert iemand niet te hebben gezien wat hij niet heeft gezien; niet te hebben gehoord wat hij niet heeft gehoord; niet te hebben gevoeld wat hij niet heeft gevoeld; niet te hebben herkend wat hij niet heeft herkend.
(218a) Daar beweert iemand te hebben gezien wat hij heeft gezien; te hebben gehoord wat hij heeft gehoord; te hebben gevoeld wat hij heeft gevoeld; te hebben herkend wat hij heeft herkend.
(219b) Daar is iemand vol vertrouwen, deugdzaam, vol gevoel van schaamte en met morele vrees.
(220b) Daar is iemand vol vertrouwen, deugdzaam, met wilskracht en is wijs.
Monniken, wanneer men deze dingen heeft, gaat men overeenkomstig zijn daden naar de hemel.
Er zijn vier soorten van slecht gedrag in woorden, namelijk: liegen, lasteren, barse taal en geklets.
Er zijn vier soorten van goed gedrag in woorden, namelijk: waar spreken, verzoenend spreken, zacht spreken en verstandig spreken.
Er zijn vier soorten dichters, monniken. Welke vier? De fantasierijke, de verhalende, de didactische en de improviserende dichter.
Er zijn vier soorten van wilsacties: donkere wilsactie met donker resultaat; lichte wilsactie met licht resultaat; gedeeltelijk lichte, gedeeltelijk donkere wilsactie met gedeeltelijk licht gedeeltelijk donker resultaat; noch lichte noch donkere wilsactie met noch licht noch donker resultaat en die naar de uitdoving van wilsactie leidt.
(Het begin ervan is als A.IV.232a; daarna is de leerrede gelijk aan A.III.23)
Vgl. A.IV.232b
Doden, stelen, verkeerd seksueel gedrag, liegen en het gebruik van bedwelmende middelen behoren tot de donkere wilsacties met donker resultaat.
Het vermijden van doden, stelen, verkeerd seksueel gedrag, liegen en gebruik van bedwelmende middelen behoort tot de lichte wilsacties met licht resultaat.
Monniken, wat zijn donkere daden die donkere vruchten dragen?
Iemand is een moedermoordenaar, een vadermoordenaar, een heiligen-moordenaar, hij vergiet met verdorven hart het bloed van de Volmaakte en verdeelt de gemeenschap van de monniken.
Wat nu zijn heldere daden die heldere vruchten dragen? Iemand vermijdt het doden, het nemen van wat niet is gegeven, geslachtelijk verkeerd gedrag, het liegen, lasteren, barse taal en geklets; hij is vrij van hebzucht en boosheid en heeft juist inzicht.
Wat is de noch lichte noch donkere wilsactie met noch licht noch donker resultaat en die naar de uitdoving van wilsactie leidt?
[235] Het is het middenpad, namelijk juist inzicht, juist denken, juist spreken, juist handelen, juist levensonderhoud, juiste concentratie, juiste oplettendheid en juiste ontwikkeling van de geest.
[236] Het zijn de zeven factoren van Verlichting: oplettendheid; onderzoeken van de waarheid; energie; vreugde; sereniteit; concentratie; gelijkmoedigheid.
Van het omgaan met een goede persoon kan men viervoudige zegen verwachten, en wel:
Men neemt toe in de edele deugdzaamheid, men neemt toe in de edele concentratie van de geest, men neemt toe in de edele wijsheid, men neemt toe in de edele bevrijding.
Er zijn vier soorten van rusten, namelijk het rusten van de dode, het rusten van de mens die graag geniet, het rusten van de leeuw, en het rusten van de Volmaakte.
Het rusten van de dode is meestal op de rug. Het rusten van de mens die graag geniet is meestal op de linker zijde. Het rusten van de leeuw is op de rechter zijde, het ene been op het andere. Het rusten van de Volmaakte is het verblijven in de eerste, tweede, derde en vierde meditatieve verdieping.
Vgl. A.II.56
Monniken, vier dingen leiden naar de toename van wijsheid, namelijk de omgang met edele, goede mensen, het vernemen van de goede leer, wijs overwegen en een leven leiden in overeenkomst met de leer.
Monniken, deze vier dingen leiden naar de toename van wijsheid.
Monniken, vier dingen zijn van groot nut voor de mensen, namelijk: het omgaan met goede mensen, het vernemen van de de goede leer, wijs overwegen en leven overeenkomstig de leer.
Monniken, er zijn vier uitspraken van niet-heiligen. Welke vier?
De verklaring iets gezien te hebben dat men niet heeft gezien; iets gehoord te hebben dat men niet heeft gehoord; iets gevoeld te hebben dat men niet heeft gevoeld; iets herkend te hebben dat men niet heeft herkend.
Monniken, er zijn vier verklaringen van heiligen. Welke vier?
De verklaring iets niet gezien te hebben dat men niet heeft gezien; iets niet gehoord te hebben dat men niet heeft gehoord; iets niet gevoeld te hebben dat men niet heeft gevoeld; iets niet herkend te hebben dat men niet heeft herkend.
Monniken, er zijn vier uitspraken van niet-heiligen. Welke vier?
De verklaring iets niet te hebben gezien dat men heeft gezien; iets niet te hebben gehoord dat men heeft gehoord; iets niet te hebben gevoeld dat men heeft gevoeld; iets niet hebben herkend dat men heeft herkend.
Monniken, er zijn vier verklaringen van heiligen. Welke vier?
De verklaring iets te hebben gezien dat men heeft gezien; iets te hebben gehoord dat men heeft gehoord; iets te hebben gevoeld dat men heeft gevoeld; iets te hebben herkend dat men heeft herkend.
Monniken, er zijn dingen die men wijs moet doorzien; er zijn dingen die men wijs moet overwinnen; er zijn dingen die men wijs moet ontplooien; er zijn dingen die men wijs moet verwerkelijken.
De vijf groepen van hechten moet men wijs doorzien. Niet weten en begeerte naar bestaan moet men wijs overwinnen. Kalmte van geest en inzicht moet men wijs ontplooien. Weten en bevrijding moet men wijs verwerkelijken.
Vgl. M.28.
Vgl. A.IV.32; A.VIII.24
Eens ging de eerwaarde Mālunkyaputta op oude leeftijd naar de Verhevene en vroeg of de Verhevene hem in het kort de leer kon uitleggen. “Misschien begrijp ik de toespraak van de Verhevene en word ik een erfgenaam van de woorden van de Verhevene.”
De Verhevene zei:
“Mālunkyaputta, om vier redenen kan er in een monnik begeerte ontstaan, namelijk vanwege het gewaad, vanwege het aalmoezen-eten, vanwege de verblijfplaats en vanwege dit of dat voordeel. Wanneer nu bij een monnik de begeerte helemaal is uitgedoofd, met wortel en al is vernietigd zodat ze niet meer kan ontstaan, dan heeft die monnik de begeerte afgesneden, heeft de boei afgeschud, en heeft door het volledige doorzien van de eigenwaan een einde gemaakt aan het lijden.”
Aangespoord door deze woorden van de Verhevene stond de eerwaarde Mālunkyaputta van zijn zitplaats op, groette de Verhevene vol eerbied en vertrok, met de rechter schouder naar hem toegewend.
De eerwaarde Mālunkyaputta leefde afgezonderd, onvermoeibaar, ijverig en vastbesloten. En na niet lange tijd zag en bereikte hij zelf het hoge doel. En hij wist dat wedergeboorte uitgedoofd was, dat het heilige leven vervuld was. De eerwaarde Mālunkyaputta was een van de heiligen geworden.
Monniken, wanneer families die veel rijkdom hebben verworven, niet van lange duur zijn, dan is dat altijd te wijten aan vier oorzaken of aan een ervan. Welke vier?
Ze bekommeren zich niet om wat er verloren is gegaan; ze herstellen het oude niet; ze houden geen maat bij het eten en drinken; ze plaatsen een man of vrouw met slechte manieren op een leidende positie.
Wanneer families die grote rijkdom verworven hebben, van lange duur zijn, dan is dat altijd te danken aan vier oorzaken of aan een ervan. Welke vier?
Ze bekommeren zich om datgene wat
verloren is gegaan; ze herstellen het oude; ze houden maat bij het
eten en drinken; een man of vrouw met goed gedrag plaatsen zij op
een leidende positie.
(Vgl. A.III.97, A.III.141)
Monniken, er zijn vier geestelijke krachten, namelijk: wilskracht, oplettendheid, concentratie van de geest en wijsheid.
einde van het boek van vier
Texte: alles mag worden overgenomen mits voor eigen gebruik
Tag der Veröffentlichung: 27.05.2021
Alle Rechte vorbehalten