Cover

Titelpagina

 

Facetten van het Boeddhisme

5.2.5.1.

 

 

 Khuddhakapāta

 

 

 

in het Nederlands vertaald

door Nico Moonen

 

Copyright

 

Copyright ©  2021 / 2564

Het is toegestaan om elektronisch of in gedrukte vorm fragmenten van deze compilatie of de compilatie in zijn geheel over te nemen voor eigen gebruik, of ook met als doel ze met anderen te delen, uitsluitend voor gratis verspreiding en zonder commercieel oogmerk.

Inleiding

Inleiding

 

Het Khuddhakapāta is de tekst van kleinere passages. Het is het kortste boek van de Pali Tipitaka. Het is een compilatie van negen korte teksten. Deze teksten zijn bijna allemaal in versvorm. Door de Dīghabhānakas en de Majjhimabhānakas werd betwijfeld of dit boek wel in de Canon opgenomen moest worden. Zij sloten het daarom uit van hun lijst van canonieke teksten. Het werk is samengesteld uit delen van eerdere werken. Waarschijnlijk is het samengesteld in Sri Lanka. Als canoniek boek verschijnt het alleen in de commentaren. Zeven van deze teksten worden ook thans nog in de Boeddhistische cultus gebruikt en wel tijdens de Paritta-ceremonie. De teksten 1-4 zijn samengesteld in de vorm van formules. In de teksten 5-9 zien Seidenstücker en Winternitz oude gezangen van exorcisme. De teksten 5 en 6 worden als zeer gunstig beschouwd. Deze collectie is een soort handboek voor novicen. Het bevat:

1. Saranattaya: Het drie keer herhalen van de toevluchtname tot de Boeddha, zijn leer (Dhamma) en de Orde van de heiligen (Ariyasangha).

(Deze tekst bevindt zich ook in Vin.I.22; zie tevens: M.I.24).

2. Dasasikkhāpada: De tien regels van deugdzaamheid voor novicen (sāmaneras).

3. Dvattimsākāra: Meditatie over de onzuiverheden van het lichaam.

(Deze tekst is ook in M.119 en in A.X.60, het Girimananda sutta.)

4. Kumārapañha : Een katechismus met 10 vragen voor novicen.

5. Mangala Sutta: Een gedicht over de grootste zegeningen (mangala). Dit is ontleend aan Suttanipāta II.4, 258-269.

6. Ratana Sutta: Een gedicht over de Drie Juwelen: Boeddha, Dhamma en Ariyasangha. Dit staat letterlijk in Suttanipāta II.1 (verzen 222-238).

7. Tirokudda Sutta: Een gedicht bij het brengen van offergaven ten behoeve van de geesten van gestorven verwanten.

(Dit gedicht is alleen hier en nergens anders in de Pali Canon).

8. Nidhikanda Sutta: Een gedicht over het opslaan van ware rijkdom. Wereldlijke rijkdom is vergankelijk; de verdiensten die men verworven heeft in dit leven, gaan mee naar het volgende leven.

(Deze tekst is nergens anders in de Pali canon te vinden).

9. Metta Sutta: Een gedicht over liefdevolle vriendelijkheid. Deze tekst is een medium voor meditatie over universele welwillendheid en staat ook in Sutta Nipata, I.8. (verzen 143-152).

 

 

 

Khp.1. Saranattaya

De drievoudige toevlucht

 

buddham saranam gacchāmi

dhammam saranam gacchāmi

sangham saranam gacchāmi.

 

Ik neem mijn toevlucht tot de Boeddha;

ik neem mijn toevlucht tot Zijn leer;

ik neem mijn toevlucht tot de gemeenschap van de heiligen.[1]

 

dutiyam'pi buddham saranam gacchāmi

dutiyam'pi dhammam saranam gacchāmi

dutiyam'pi sangham saranam gacchāmi.

 

Nogmaals neem ik mijn toevlucht tot de Boeddha;

nogmaals neem ik mijn toevlucht tot Zijn leer;

nogmaals neem ik mijn toevlucht tot de gemeenschap van de heiligen.

 

tatiyam'pi buddham saranam gacchāmi

tatiyam'pi dhammam saranam gacchāmi

tatiyam'pi sangham saranam gacchāmi.

 

Nogmaals en nogmaals neem ik mijn toevlucht tot de Boeddha;

nogmaals en nogmaals neem ik mijn toevlucht tot Zijn leer;

nogmaals en nogmaals neem ik mijn toevlucht tot de gemeenschap van de heiligen.

_____

[1] Met het woord Sangha wordt in het algemeen bedoeld de gemeenschap van de monniken. Hier wordt met Sangha bedoeld de gemeenschap van de heiligen, de Ariyasangha, de gemeenschap van degenen die het 1e, 2e, 3e of 4e niveau van heiligheid hebben bereikt. Tot hen kunnen ook leken behoren.

 

 

Khp.2. Dasasikkhāpada

De tien regels van deugdzaamheid

 

 

De tien regels van deugdzaamheid zijn:

 

1. Ik neem het vaste voornemen geen enkel levend wezen te doden en geen enkel levend wezen te kwellen.

2. Ik neem het vaste voornemen niet te stelen en niet te nemen wat niet is gegeven.

3. Ik neem het vaste voornemen af te zien van alle seksuele wilsacties in daad, woord en gedachte.

4. Ik neem het vaste voornemen juiste taal te gebruiken.

5. Ik neem het vaste voornemen me te onthouden van alle bedwelmende drank en drugs door welke onachtzaamheid veroorzaakt wordt.

6. Ik neem het vaste voornemen geen vast voedsel noch bepaalde drank te gebruiken op een onpassende tijd.

7. Ik neem het vaste voornemen me te onthouden van dansen, zingen, muziek en van het bezoeken van onpassende shows.

8. Ik neem het vaste voornemen af te zien van het gebruik van guirlandes, parfums, crèmes, en van dingen die dienen tot het mooier maken van de persoon.

9. Ik neem het vaste voornemen geen hoge en luxueuze zitplaats en geen hoog en comfortabel bed te gebruiken.

10. Ik neem het vaste voornemen geen goud en zilver (d.w.z. geld) aan te nemen.

_____

[2] sikkhapada betekent letterlijk: pad van oefening. De tien regels van oefening zijn voor novicen (sāmaneras).

 

Khp.3. Dvattimsākāra

De 32 delen van het lichaam

 

Dit lichaam bestaat uit: hoofdharen, lichaamsharen, nagels, tanden, huid, vlees, pezen, beenderen, merg, nieren, hart, lever, borstvlies, milt, longen, darmen, buikvlies, maag, uitwerpselen, gal, slijm, etter, bloed, zweet, vet, tranen, bloedwater, speeksel, neusslijm, gewrichtsvloeistof, urine en de hersenen.

 

Khp.4. Sāmanera pañha

Vragen te beantwoorden door een novice[3]

 

Wat is één? - Alle wezens bestaan op grond van voedsel.[4]

Wat is twee? - Naam en vorm.[5]

Wat is drie? - Drie soorten van gevoel.[6]

Wat is vier? - De vier Edele Waarheden.

Wat is vijf? - De vijf groeperingen van hechten.[7]

Wat is zes? - De interne zesvoudige basis.[8]

Wat is zeven? - De zeven factoren van Verlichting.[9]

Wat is acht? - Het edele achtvoudige Pad.

Wat is negen? - De negen sferen van bestaan.[10]

Wat is tien? - Degene die begiftigd is met tien attributen heet een Arahant.[11]

 

_____

 

[3] Deze vragen werden door de Boeddha gesteld aan een novice, die ze allemaal heel goed beantwoordde. Hij was namelijk toen al een Arahant. Deze vragen zijn ook bekend als: Kumāra pañha. - kumara is samanera (novice).

[4] Er zijn vier soorten voedsel: (1) gewoon materieel voedsel; (2) contact van de zintuigen met zinsobjecten; (3) bewustzijn; en (4) geestelijk willen.

[5] Naam en vorm of geest en materie.

[6] Gevoel kan prettig, neutraal of onprettig zijn.

[7] Deze vijf groeperingen zijn: lichamelijkheid, gevoelens, gewaarwording, geestelijke formaties, en bewustzijn.

[8] Zij bestaan uit de vijf fysieke zintuigen (oog, oor, neus, tong, lichaam) plus de geest.

[9] De zeven factoren van Verlichting (satta bojjhanga), de geestelijke factoren die naar het Doodloze voeren, zijn: oplettendheid; het onderzoeken van de verschijnselen;  energie; enthousiasme, geestvervoering, extase; kalmte; concentratie; gelijkmoedigheid. (A.I.35)

[10] De negen sferen van bestaan zijn: de wereld van de hellen, de wereld van de dieren, de wereld van de ongelukkige geesten (petas), de wereld van de demonen, de menselijke wereld, de werelden van de goden (devas), de werelden van de Brahmas, de Zuivere Verblijven, en de onstoffelijke sfeer.

[11] De tien attributen van een Arahant zijn: juist inzicht, juist denken, juist spreken, juist handelen, juist levensonderhoud, juiste inspanning, juiste oplettendheid, juiste concentratie, juiste kennis (sammañāna), en juiste bevrijding (samma vimutti).

 

Khp.5. Maha Mangala Sutta

De leerrede over de grootste zegeningen

 

Aldus heb ik gehoord. Toen de Verhevene eens te Savatthi verbleef in het Jetavana-klooster van Anathapindika, kwam 's nachts een godheid naar hem toe. De schittering van die godheid verlichtte het hele klooster. Hij groette de Boeddha eerbiedig, ging vol respect naast hem staan en sprak hem toe met de woorden:



“Veel goden en mensen die naar geluk verlangen, hebben zich afgevraagd wat de hoogste zegeningen zijn. Vertelt mij a.u.b. wat die zegeningen zijn.”



(De Boeddha gaf in verzen het volgende antwoord)



“Niet met dwazen om te gaan, maar omgang te hebben met de wijzen. Diegenen te eren die eer waard zijn. - Dit is de hoogste zegening.”

"Op een gunstige plaats te vertoeven. In het verleden heilzame daden te hebben verricht. Zichzelf in de juiste richting te zetten (naar het hogere te streven). - Dit is de hoogste zegening.

“Veel te leren en welbedreven te zijn in een handwerk. Wel-geoefend te zijn in de regels van deugdzaamheid. Een goede taalbeheersing te hebben. - Dit is de hoogste zegening.”

“Vader en moeder te ondersteunen. Vrouw (resp. man) en kinderen lief te hebben. Een vreedzaam beroep uit te oefenen. - Dit is de hoogste zegening.”

“Edelmoedig en vrijgevig te zijn. Oprecht van gedrag te zijn. Zijn verwanten te helpen. Smetteloos van gedrag te zijn. – Dit is de hoogste zegening.”

“Afkerig te zijn van het kwade. Van het kwade af te zien. Geen bedwelmende dranken of drugs tot zich te nemen. Standvastig te zijn in het goede. - Dit is de hoogste zegening.”

“Respect te tonen. Nederig te zijn. Tevreden te zijn. Dankbaar te zijn. Naar de leer te luisteren op passende tijden. - Dit is de hoogste zegening.”

“Verdraagzaam en geduldig te zijn. Gehoorzaam te zijn. Naar monniken te gaan. Religieuze gesprekken te voeren op passende tijden - Dit is de hoogste zegening.”

“Zelfbedwongen te zijn. Een heilig en zuiver leven te leiden. Het inzien van de vier heilige waarheden. Het verwerkelijken van Nibbāna. - Dit is de hoogste zegening.”



(En als resultaat daarvan)



“Een gemoed te hebben dat niet door de grillen van het leven wordt bewogen; een gemoed te hebben dat vrij is van verdriet; een gemoed te hebben dat bevrijd is van smetten; een gemoed te hebben dat vrij is van angst en dat vol is van vrede. - Dit is de hoogste zegening.”

 

“Zij die deze voorwaarden voor zulke zegeningen hebben vervuld, zijn steeds en overal zegevierend en zij hebben steeds geluk. Voor hen zijn dit de hoogste zegeningen.”

 

Khp.6. Ratana Sutta

 

Inleiding

In het vijfde jaar na de Verlichting ontstond er hongersnood in de stad Vesāli. Ten gevolge daarvan stierven eerst de arme mensen. De stank van hun lichamen trok een groot aantal geesten aan. Aangetast door die boze geesten stierf een nog groter aantal mensen. Zó groot was de stank van de lijken dat de inwoners ingewandsziekten kregen. Er waren toen dus drie plagen: de plaag van hongersnood, de plaag van boze geesten en de plaag van ziekte.

De inwoners van Vesāli nodigden toen de Boeddha, die te Varanasi vertoefde, uit om hun te komen helpen door middel van zijn bovennatuurlijke krachten. En de Verhevene ging met een groot gevolg naar Vesāli.

Sakka, de koning van de goden, kwam in gezelschap van een groep godheden eveneens naar Vesāli. En door het samenkomen van zulke machtige goden sloegen de boze geesten voor het grootste deel op de vlucht.

In de avond stond de Leraar bij de poort van de stad en sprak tot de ouderling Ānanda: “Ānanda, ontvang van mij deze Juweel-toespraak en reciteer ze als bescherming binnen de drie muren van de stad Vesāli, terwijl je met de Licchavi-prinsen de ronde doet in de stad.”

De ouderling ontving de Juweel-toespraak uit de mond van de Leraar, nam water in de stenen nap van de Meester en ging naar de stad. Daar nam hij zijn plaats in aan de poort. Toen hij daar stond, contempleerde hij over alle verdiensten van de Boeddha, te beginnen met diens verheven besluit. Vervolgens beschouwde hij o.a. de tien volmaaktheden van de Tathāgata en diens bereiken van alwetendheid.


Daarna betrad Ānanda de stad en ging gedurende de drie nachtwaken rond binnen de drie muren van de stad. Hierbij reciteerde hij de Juweel-toespraak als bescherming.


Op het moment dat de eerwaarde Ānanda de woorden: “Wat er bestaat” (vers drie) uitsprak en het water omhoog sprenkelde, viel het op de boze geesten. Vanaf de derde strofe rezen druppels water die op zilveren bolletjes leken, omhoog in de lucht en vielen op de zieke mensen. Onmiddellijk was de ziekte van hen genezen. De boze geesten werden door de druppels geraakt en probeerden te ontsnappen. Hoewel er zeer veel deuren waren, was er voor hen niet genoeg plaats om door de deuropeningen te ontsnappen. Daarom braken zij de muur af en zo ontkwamen zij.


De bevolking van Vesāli maakte de raadszaal met alle soorten van parfums welriekend, richtte een baldakijn op en maakte een zitplaats voor de Boeddha gereed. De Leraar ging er neerzitten en de gemeenschap van de monniken en de gastheren van de Licchavi-prinsen zaten in een kring om hem heen. En Sakka, de koning van de goden, stond – omgeven door een groep goden – op een passende plaats.

De ouderling Ānanda ging door de hele stad en keerde terug met een grote menigte van mensen die van hun ziekte genezen waren. Hij begroette de Meester en ging zitten. Wederom reciteerde de Leraar de Juweel-toespraak. Op het einde ervan verkregen zeer veel levende wezens begrip van de leer. Aldus reciteerde hij op dezelfde manier op de volgende dag en gedurende zeven dagen daarna dezelfde toespraak. En toen hij zag dat alle plagen geluwd waren, nam hij afscheid en vertrok vanuit Vesāli.



De Juweel-toespraak



“De wezens die hier samen zijn gekomen, hetzij op aarde of in de hemelruimte wonend, mogen zij allen blij zijn en welgemoed en mogen zij opmerkzaam luisteren naar het woord van de leer.”

“Daarom luistert goed, gij wezens allemaal, betoont u goedgezind jegens het geslacht der mensen die overdag en ’s nachts u vrome gaven brengen. Moogt u hen daarom vol toewijding beschermen.”

 

“Wat er bestaat aan schatten, hier en in gindse wereld, welk kostbaar juweel zich in de hemelen ook bevindt, geen kan zich met de Volmaakte vergelijken. Dit heerlijke juweel, het straalt in de Ontwaakte; moge door deze waarheid geluk ontstaan.”

 

“Beëindiging en verzaking, kostbare bevrijding van de dood, bereikt door de Wijze der Sakyas, innerlijk bedaard, niet bestaat er iets dat aan zo’n leer gelijk is. Dit heerlijke juweel, het straalt in de Leer; moge door deze waarheid geluk ontstaan.”

 

“Die als zuiverheid geprezen wordt door de hoogste Boeddha, die men als concentratie met directe vrucht aanduidt, niet vindt men iets dat aan zo’n concentratie gelijk is. Dit heerlijke juweel, het straalt in de Leer; moge door deze waarheid geluk ontstaan.”

 

“De acht individuen die door de Edelen geprezen worden, zij vormen deze vier paren. Deze volgelingen van de Volmaakte zijn gaven waard. Rijke vrucht brengt de gave die hen aangeboden wordt. Dit heerlijke juweel, het straalt voor ons in de Orde [van de heiligen]; moge door deze waarheid geluk ontstaan.”

 

“Die zich met sterke geest helemaal wijdden, vrij van lusten, aan de instelling van Gotama, die het doel bereikten, in het Doodloze doken, zij genieten de uitdoving, om niet verkregen. Dit heerlijke juweel, het straalt voor ons in de Orde; moge door deze waarheid geluk ontstaan.”

 

“Zoals de paal van de stadspoort stevig staat in de grond, door winden van elke richting onbewogen, hieraan gelijk verkondig ik de edele mens die de vier edele waarheden begreep en ze helder ziet. Dit heerlijke juweel, het straalt voor ons in de Orde; moge door deze waarheid geluk ontstaan.”

 

“Zij die de vier edele waarheden helder begrijpen, die zo goed verkondigd zijn door degene met diepe wijsheid, al is hun vooruitgang ook zeer langzaam, een achtste bestaan is er voor hen niet meer. Dit heerlijke juweel, het straalt voor ons in de Orde; moge door deze waarheid geluk ontstaan.”

 

“Gemeenschappelijk komen met bereikt inzicht drie dingen tot verdwijnen: het geloof aan persoonlijkheid, en twijfel, en elk hechten aan regels en rituelen. Aan de viervoudige lagere werelden is hij dan ontkomen en hij is niet meer in staat om de zes grote euveldaden te begaan. Dit heerlijke juweel, het straalt voor ons in de Orde; moge door deze waarheid geluk ontstaan.”

 

“En al maakt men ook vaak nog fouten in daden, woorden of in gedachten, hij is niet in staat om zulks te verhelen. Dit is een onmogelijkheid, zo zegt men, voor iemand die de staat van uitdoving heeft gezien. Dit heerlijke juweel, het straalt voor ons in de Orde; moge door deze waarheid geluk ontstaan.”

 

“Zoals bloesemtoppen in het dichte bos, in het zomerseizoen, in de eerste zomermaand, daaraan gelijk onderwees hij tot het ware heil de beste leer, naar Nibbāna leidend. Dit heerlijke juweel, het straalt in de Ontwaakte; moge door deze waarheid geluk ontstaan.”

 

“Als beste die het beste kent, het beste geeft, het beste brengt, hij, zonder weerga, onderwees de beste leer. Dit heerlijke juweel, het straalt voor ons in de Boeddha; moge door deze waarheid geluk ontstaan.”

 

“Vernietigd is het oude en niets nieuws ontstaat. Het hart is vrij van toekomstig bestaan. Vernietigd zijn de kiemen en geen verlangen groeit er meer. Zo doven wijzen uit, zoals deze lamp hier. Dit heerlijke juweel, het straalt voor ons in de Orde; moge door deze waarheid geluk ontstaan.”



‘Gij wezens die hier samen zijt gekomen, hetzij op aarde of in de hemelruimte wonend, de Boeddha die als volmaakte wordt geëerd zowel door goden als door mensen, hem willen wij huldigen; het strekke ons allen tot geluk.

 

Gij wezens die hier samen zijt gekomen, hetzij op aarde of in de hemelruimte wonend, de Leer die als volmaakte wordt geëerd zowel door goden als door mensen, die willen wij huldigen; het strekke ons allen tot geluk.

 

Gij wezens die hier samen zijt gekomen, hetzij op aarde of in de hemelruimte wonend, de Orde die als volmaakte wordt geëerd zowel door goden als door mensen, die willen wij huldigen; het strekke ons allen tot geluk.'

 

Khp.7. Tirokudda Sutta

Buiten de muren[12]

 

1. Buiten de muren staan zij, in nissen en op kruisingen van wegen.[13] Bij de deurposten staan zij als zij hun oude tehuis weer opzoeken.

2. Wanneer een maaltijd met uitbundig voedsel en drank wordt opgediend, denkt ten gevolge van zijn werk niemand aan hen.

3. Maar degenen die sympathie en mededogen voelen voor hun gestorven verwanten, geven op passende tijden gaven van zuiver en heerlijk voedsel en drinken met de gedachte: “Moge dit voor mijn verwanten zijn; mogen mijn verwanten gelukkig zijn.”[14]

4. En de geesten van de verwanten in de peta-sfeer komen er[15] samen en nemen aandachtig en met dank het vele eten en drinken aan, [met de woorden]:

5. “Mogen onze verwanten lang leven, onze verwanten van wie wij deze gave(n) hebben gekregen. Wij zijn geëerd [met een offergave] en de gevers blijven niet zonder beloning."

6. Want daar [bij de petas] is geen akkerbouw, geen veeteelt, daar is geen handel [16]. De hongerige geesten daar wier tijd hier voorbij is, leven van wat hier[17] aan hen is gegeven.

7. Zoals water op een heuvel regent en omlaag stroomt naar het dal, juist zo is datgene wat hier gegeven is, van voordeel voor de gestorvenen.

8. Zoals rivieren vol water de oceaan vullen, juist zo is datgene wat hier gegeven is, de gestorvenen tot voordeel.

9. "Hij gaf mij geschenken, hij deed iets goeds voor mij, hij was mijn verwant, mijn vriend, mijn kameraad." Terwijl men zo denkt en zich herinnert aan wat vroeger gedaan is, moge men dan aan de gestorven geesten een gave brengen.

10. Want geen huilen, geen leed of ander geweeklaag van verwanten is van voordeel voor de gestorvene.

11. Maar als die gave met een goede basis is gegeven aan de Sangha, dan werkt het lange tijd voor hun voordeel en zij hebben onmiddellijk resultaat ervan.

12. Op die manier is de juiste plicht t.o.v. familieleden aangetoond, is een uitstekende gave aan de gestorvenen gegeven en is aan de monniken kracht geschonken. De verdienste die jullie hebben verworven, is niet gering.

_____

[12] De naam ervan is gekozen naar de beginwoorden van dit sutta: tiro kuddesu titthanti.

[13] sandhisinghātakesu. sandhi kan betekenen ‘verbinding van straten of huizen’; het woord kan ook betekenen ‘grot, holte, spleet.’

[14] De Petas profiteren niet van directe gaven. Het is erg belangrijk dat de gever de verdienste van de gave aan de peta overdraagt. Zo kan de geest verlost worden van de peta-zuiveringsplaats door de devotie van verwanten of vrienden en de begeleidende overdracht van verdienste. Een peta kan door een overvloed van verdiensten van goede daden die aan hem of haar aangeboden zijn, in een hemel wedergeboren worden.

[15] ‘er’, namelijk daar, waar de maaltijd voor hen is opgediend.

[16] zoals hier bij ons in de menselijke wereld

[17] ito, d.w.z. vanuit deze wereld.

 

Khp.8. Nidhikanda Sutta

De verborgen schat

 

Iemand verbergt een schat in een zeer diepe kuil met de gedachte: "Als in de toekomst nood komt, zal hij mij van nut zijn. Als ik door de koning aangeklaagd word of door een dief ben bestolen, of tot aflossing van een schuld, of in dure tijden en tegenslagen."

Dat zijn de redenen waarom men iets wat in de wereld een schat genoemd wordt, verbergt.

Terzelfder tijd echter is de hele schat die in de diepe kuil verborgen ligt, deze man van geen enkel nut.

Ofwel verdwijnt de schat van zijn plaats of de gedachten van de man worden verontrust.[18] Of slangengeesten (nāgā) verwijderen hem, of demonen (yakkhas) nemen hem weg.

Of zijn vijanden en erfgenamen nemen de schat mee wanneer hij het niet ziet. Wanneer de morele verdienste uitgeput is, verdwijnt dit alles.

 

Maar er is een goed verborgen schat die vrouwen en mannen bezitten op grond van hun weldadigheid, zelfdiscipline en beheersing.

In de heilige schrijn (cetiyamhi), of in de Orde, in het individu, in de vreemdeling, in moeder en vader of in de oudste broer is deze onneembare schat, een trouwe begeleider, goed verborgen.

Wie de vergankelijke dingen heeft opgegeven, neemt hem [bij de dood] met zich mee. Een schat die niet met anderen gedeeld wordt, die dieven niet kunnen stelen.

Moge de standvastige goede werken doen; dit is de schat die hem begeleidt.

Deze schat geeft aan goden en mensen alles wat zij verlangen; alles wat zij wensen wordt erdoor verkregen.

Bekoorlijkheid, een klankvolle stem, schoonheid en een mooie gedaante, macht en glans; alles wordt erdoor verkregen.

De heerschappij over een land, koninklijke waarde, het aangename geluk van wereldheerschappij en ook godenheerschappij bij de hemelse wezens; alles wordt erdoor verkregen.

Menselijk geluk, iedere vreugde in de godenwereld en het volledige bezit van Nibbana: alles wordt erdoor verkregen.

Weten, bevrijding, zelfbedwang, nadat men, wijze levend, goede vrienden voor zich heeft gewonnen, wordt alles erdoor verkregen.

De analytische kennis (patisambhidā), de bevrijdingen (vimokkhā), alle deugden van een heilige discipel, de Verlichting voor zichzelf en het niveau van een Boeddha: alles wordt erdoor verkregen.

Zo groot is die schat, namelijk het bezit van morele verdienste, van grote magische kracht. Daarom prijzen de standhaftigen, de kundigen, de toestand van morele verdienstelijkheid.

_____

[18] Nyanamoli 1997 vertaalde: ‘of hij vergeet de kentekenen’

  

Khp.9. Metta Sutta

 

Inleiding

 

Toen de Boeddha eens te Sāvatthi vertoefde, ging een groep monniken, na van hem onderwerpen voor meditatie gekregen te hebben, naar een bos om er het regenseizoen door te brengen. Door hun aankomst waren de boomgodheden die in dat bos woonden, bezorgd. Zij moesten van hun bomen afdalen en op de grond blijven. Zij hoopten echter dat de monniken weldra zouden vertrekken. Maar toen bleek dat de monniken het hele regenseizoen van drie maanden daar zouden blijven, bestookten de boomgodheden die monniken ’s nachts op diverse manieren om hen weg te jagen.

Omdat het onmogelijk was onder zulke omstandigheden te leven, gingen de monniken naar de Verhevene en deelden hem hun moeilijkheden mede. Daarop gaf de Boeddha hun onderricht met de toespraak over welwillendheid, liefdevolle vriendelijkheid, en hij gaf hun de raad om met deze leerrede als hun bescherming terug te keren.

De monniken gingen weer naar het bos en beoefenden de instructie die hun was meegegeven. De hele atmosfeer doordrongen zij met hun stralende gedachten van welwillendheid (mettā). De godheden werden op die manier door deze kracht van liefde beïnvloed en stonden hun toe in vrede te mediteren.



De toespraak over liefdevolle vriendelijkheid


     “Wie het heilzame weet en de staat van vrede wenst te begrijpen, moet energiek zijn en geheel en al oprecht. Hij of zij moet toegankelijk zijn, zachtmoedig en zonder hoogmoed, tevreden en gemakkelijk in onderhoud te voorzien, met weinig bezigheden en zonder veel benodigdheden. Met de zinnen bedaard, met helder verstand, bescheiden, zonder begeerte gaat hij of zij onder de mensen. En niet in het geringste mag enige overtreding begaan worden waarvoor andere wijze mensen hem zouden kunnen berispen. En laat hij denken:

 

‘Mogen alle levende wezens gelukkig zijn en vol vrede, moge hun hart vervuld zijn van geluk, mogen zij gelukzalig van harte zijn. Wat voor levende wezens er ook zijn, hetzij zwak of sterk, allen zonder uitzondering, groot of klein of middelmatig, dun of dik, zichtbare en onzichtbare wezens, de wezens die veraf zich bevinden of nabij, bestaande wezens en de wezens die naar bestaan zoeken, - moge geluk al hun harten vervullen, mogen zij gelukzalig van harte zijn.’


     Laat niemand de ander vernederen en laat men niemand verachten om welke reden dan ook. Laat men nooit iemand anders iets kwaads toewensen, uit ergernis of uit vijandige gezindheid.

Zoals een moeder haar eigen zoon, haar enig kind beschermt met haar leven, laat men zo voor alle levende wezens een onbegrensd gemoed ontvouwen.

Laat men vol goedheid en mededogen voor de gehele wereld zijn gemoed ontvouwen, onbegrensd: opwaarts, neerwaarts, rondom en kruiselings in het midden, naar alle richtingen; vrij van engte van het hart, vrij van haat en vrij van vijandschap.

En of men nu staat of gaat, zit of ligt, laat men, steeds als men van vermoeidheid vrij is, zich vestigen in deze oplettendheid. Dat geldt hier reeds als goddelijk vertoeven.

En wie niet meer in verkeerde meningen is gevangen, wie deugdzaam is, aan wie inzicht eigen is, wie begeerte naar zintuiglijk genot heeft overwonnen, hij of zij komt beslist niet meer in een moederschoot.”

 

Geraadpleegde bronnen

 

Kashyap, Bhikkhu J. (Gen. Ed.) : The Khuddakapātha-Dhammapada-Udāna-Itivuttaka-Suttanipāta [Khuddakanikāya Vol. I]. [s.l.] 1959

 

Malalasekera, G.P.: Dictionary of Pāli Proper Names. London: PTS, 1974. (Vol. I).

 

Ñânamoli, Bhikkhu (tr.): The Minor Readings (Khuddakapâtha). The first book of the Minor Collection (Khuddakanikâya) & The illustrator of ultimate meaning (Paramatthajothikâ) Part I : Commentary on the Minor Readings by Bhadantâcariya Bhuddhagosa. Oxford : PTS, 1997. (1st ed. 1960).

 

Norman, K.R.: Pâli Literature, including the Canonical Literature in Prakrit and Sanskrit of all the Hînayâna Schools of Buddhism. Wiesbaden: Harrassowitz, 1983. (A History of Indian Literature, Vol. 7, Fasc. 2).

 

Norman, K.R. (tr.): The Group of Discourses (Sutta-Nipâta), Vol. II. Oxford 1992.

 

Nyanaponika (Übers.): Sutta-Nipāta: Früh-buddhistische Lehr-Dichtungen aus dem Pali-Kanon. Mit Auszügen aus den alten Kommentaren. Konstanz 1977.

 

Seidenstücker, Karl: Khuddaka-Patha. Kurze Texte. Eine kanonische Schrift des Pali-Buddhismus. Aus dem Pali übersetzt und erläutert von Karl Seidenstücker. München-Neubiberg: Oskar Schloss, [1910].

 

Soni, R.L (transl.): Life's Highest Blessings. The Maha Mangala Sutta. Kandy 1978. The Wheel No. 254/256.

 

Thomas, Edward J.: The Life of Buddha as Legend and History. (repr.) New Delhi: Munshiram Manoharlal Publ., 1992. (Reprint of 3rd red. (revised), publ. 1949, London).

 

Webb, Russell (ed.): An Analysis of the Pali Canon, being the Buddhist Scriptures of the Theravada School. Edited by Russell Webb. Kandy: BPS, 1975. The Wheel No. 217/220, With a Bibliography.

 

Winternitz, Maurice: A history of Indian Literature. Vol. II : Buddhist Literature and Jaina Literature. A new authoritative English translation by V. Srinivasa Sarma. (revised ed.). Delhi (etc.): Motilal Banarsidass, 1983. Orig. titel: Winternitz, Moritz: Geschichte der indischen Literatur. Band II. (1913)

 

Impressum

Texte: Het is toegestaan om fragmenten of het geheel van deze vertaling over te nemen voor eigen gebruik of ook met als doel ze met anderen te delen, uitsluitend voor gratis verspreiding en zonder commercieel oogmerk
Tag der Veröffentlichung: 27.06.2020

Alle Rechte vorbehalten

Nächste Seite
Seite 1 /