Cover

Titelpagina

Facetten van het Boeddhisme

 

 

 

 

Wijdingsprocedures in Thailand

 

 

T

samengesteld door

Nico Moonen

 

Copyright

 

Copyright ©  2021 / 2564

Het is toegestaan om elektronisch of in gedrukte vorm fragmenten van deze compilatie of de compilatie in zijn geheel over te nemen voor eigen gebruik, of ook met als doel ze met anderen te delen, uitsluitend voor gratis verspreiding en zonder commercieel oogmerk.

Inleiding

 

 

Twee procedures van wijding in Thailand worden hier uitvoerig beschreven.

    Het is thans in Thailand gebruikelijk dat iemand voor korte of langere tijd in de Orde intreedt. Hij wordt er vergezeld door ouders, familieleden en vrienden. De nieuw gewijde monnik krijgt geschenken. Gasten die voor de ceremonie zijn uitgenodigd, brengen eten. Het resultaat is veel lawaai. Zulke praktijken hebben niets met het Boeddhisme te maken.

     Ten tijde van de Boeddha bestonden zulke dingen niet. Monniken werden niet in bijzijn van hun ouders gewijd. En er werd geen feest gevierd. Als iemand monnik wilde worden, had hij de toestemming van de ouders nodig. Bij een passende gelegenheid werd hij gewijd en hij zag misschien zijn ouders niet meer terug. Dat een monnik zijn ouders opzocht, was een uitzondering.

 

Er zijn twee wijdingsprocedures in Thailand, namelijk de Ukasa stijl en de Esaham stijl. Ze verschillen op enkele punten. Eerst wordt de wijdingsprocedure Ukasa stijl beschreven en dan de wijdingsprocedure Esaham stijl.



 

Het vragen van vergiffenis aan degenen die ons behoed hebben.

 

Ukāsa, allen van ons die heden hier bijeengekomen zijn, buigen ten afscheid voor moeder en vader, broers en zussen, en voor allen van de Boeddhistische gemeenschap hier, zodat wij de wijding mogen ontvangen.

Gedurende de onmeetbare aeonen die wij zijn geboren en herboren in deze kringloop van bestaan, indien wij daarin jegens u een overtreding hebben begaan, - met of zonder uw weten, met of zonder opzet, welke wij ons wel of niet kunnen herinneren, - gedurende onnoemelijke levensspannen of in dit tegenwoordige leven: mogen allen die hier aanwezig zijn, ons onze overtredingen vergeven, zodat wij zuiver mogen zijn bij de wijding en smetteloos in ons monnikenleven bij ons streven naar Nibbâna in dit leven.

 

Procedure van de wijding

 

De wijdeling moet zijn hoofdhaar, baard en wenkbrauwen afscheren en de nagels van zijn vingers en tenen knippen. Netjes gekleed moet hij drie keer in een processie om de wijdingshal heen lopen, met de rechter schouder ernaar toe gewend. Zijn handen houdt hij in het gebaar van gebed, met tussen de handpalmen een boeket dat bestaat uit drie lotusbloemen, drie geurstokjes en een kaars die alle samengebonden zijn. De wijdeling heeft drie van zulke ruikers nodig in de loop van zijn wijding: (1) bij het rondgaan; (2) om eer te betonen aan het Boeddha-beeld in de wijdingshal; en (3) om op het deksel van de nap te plaatsen wanneer ondergeschiktheid (nissaya) gevraagd wordt. Tijdens de eerste rondgang om de wijdingshal heen moet de wijdeling mediteren over de deugden van de Boeddha; bij de tweede rondgang moet hij nadenken over de deugden van de Dhamma; en bij de derde rondgang moet hij de deugden van de Sangha overwegen.

Tijdens de processie moet de wijdeling zonder assistentie lopen uit eerbied voor het Boeddhabeeld in de hal, welk beeld de Boeddha's eigen getuigenis is bij de ceremonie. Ook mag hij niet om de wijdingshal heen gaan gezeten op een paard, op een olifant, in een draagstoel, of op de schouders van anderen.

 

1. De wijdingsprocedure (ukāsa stijl)

 

.

Eerbetoon aan het wijdings-terrein en de hal

 

Na de derde rondgang steekt de wijdeling de kaars en de geurstokjes aan bij de hoofdingang naar het wijdingsterrein, buigt drie keer en gaat dan staan om eer te betonen aan het wijdingsterrein, met de woorden:

 

Ukāsa vandāmi bhante

sabbam aparādham khamatha me bhante

mayā katam puññam sāminā anumoditabbam

sāminā katam puññam mayham

databbam sādhu sādhu anumodāmi.

 

(kniel neer)

 

Sabbam aparādham khamatha me bhante

 

(buig een keer)

 

Ukāsa dvārattayena katam

sabbam aparādham khamatha me bhante

 

(buig een keer en ga dan staan)

 

Vandāmi bhante

Sabbam aparādham khamatha me bhante

Mayā katam puññam sāminā anumoditabbam

Sāminā katam puññam mayham

Dātabbam sādhu sādhu anumodāmi.

 

(kniel neer en buig drie keer)

 

De ouders (of oudere familieleden) nemen dan de hand van de wijdeling vast en leiden hem de wijdingshal binnen. De wijdeling betoont eer voor het Boeddhabeeld in de wijdingshal door het aansteken van kaarsen en geurstokjes op dezelfde manier als bij het binnenkomen van het wijdingsterrein.

 

Het vragen van Pabbajjā (het uit het huis gaan)

 

De wijdeling neemt dan plaats op de grond, aan het uiterste einde van de kloostergemeenschap. Daar krijgt hij zijn drie gewaden van zijn ouders (of van oudere verwanten of van gelovige leden van de Boeddhistische gemeenschap die begunstigers bij de wijding zijn). De wijdeling buigt drie keer, knielt en strekt zijn armen (met de handpalmen nog steeds in een gebaar van gebed) naar zijn ouders. Hij neemt de drie gewaden op zijn armen, gaat omhoog tot op het kloosterterras, en gaat dan op zijn knieën tot de plaats waar de instructeur zit. Met de rechter zijde naar hem toegewend, neemt de wijdeling de drie gewaden op en biedt die aan zijn instructeur aan, waarna hij drie keer een buiging maakt. De instructeur geeft die gewaden weer aan de wijdeling terug. Deze blijft nederig voor hem staan (met de voeten tegen elkaar en het hoofd lichtjes gebogen) met de handen in een gebaar van gebed, en reciteert de volgende woorden:

 

Ukāsa vandāmi bhante

Sabbam aparādham khamatha me bhante

Mayā katam puññam sāminā anumoditabbam

sāminā katam puññam mayham

Dātabbam sādhu sādhu anumodāmi.

 

Ukāsa kāruññam katvā

Pabbajam detha me bhante

 

(kniel neer)

 

Aham bhante, pabbajjam yācāmi.

Dutiyampi aham bhante, pabbajjam yācāmi.

Tatiyampi aham bhante, pabbajjam yācāmi.

 

Sabbadukkha nissarananibāna sacchikaranatthāya

Imam kāsāvam gahetvā

Pabbājetha mam bhante anukampam upādāya

 

Sabbadukkha nissarananibbāna sacchikaranatthāya

Imam kāsāvam gahetvā

Pabbājetha mam bhante anukampam upādāya

 

Sabbadukkha nissarananibbāna sacchikaranatthāya

Imam kāsāvam gahetvā

Pabbājetha mam bhante anukampam upādāya

 

De instructeur neemt de gewaden van de wijdeling aan welke laatste verder gaat met de woorden:

 

Sabbadukkha nissarananibbāna sacchikaranatthāya

Etam kāsāvam datvā

Pabbājetha mam bhante anukampam upādāya

 

(buig een keer)

 

Sabbadukkha nissarananibbāna sacchikaranatthāya

Etam kāsāvam datvā

Pabbājetha mam bhante anukampam upādāya

 

(buig een keer)

 

Sabbadukkha nissārananibbāna sacchikaranatthāya

Etam kāsāvam datvā

Pabbājetha mam bhante anukampam upādāya

 

(buig een keer)

 

Instructie: basis objecten van meditatie

(mulakammatthāna)

 

De wijdeling zit neer met zijn benen naast zich gevouwen. De instructeur plaatst het stel gewaden voor zich en onderricht de wijdeling over het Drievoudige Juweel, geeft hem de raad vertrouwen erin te ontwikkelen als zijn toevlucht, en hij herinnert hem aan het doel en de voordelen van de wijding. Daarna onderwijst hij de wijdeling in de vijf basisobjecten van meditatie (hoofdhaar, lichaamshaar, nagels, tanden en huid). Na de betekenis ervan uitgelegd te hebben en het doel van het overwegen ervan, reciteert hij ze in opwaartse en tegengestelde volgorde. De wijdeling herhaalt ze woord voor woord als volgt:

 

Kesā lomā nakhā dantā taco

Taco dantā nakhā lomā kesā

 

Na de instructies over meditatie moet de wijdeling neerknielen en de instructeur toestaan om van de bundel gewaden het schoudergewaad (amsa) te nemen en het over het hoofd van de wijdeling te trekken. De wijdeling moet dan zijn onderarmen naar de instructeur uitstrekken teneinde de overige gewaden te ontvangen. Hij moet dan op zijn knieën rugwaarts uit de gemeenschap gaan, opstaan en naar de plek gaan die voor het omkleden gereed gemaakt is.

 

Het nemen van de toevlucht en van de tien regels van discipline

 

Wanneer hij de gewaden heeft aangedaan, gaat hij naar een andere plek op het wijdingsterras waar de leraar (ācāriya) zit. De wijdeling biedt hem een dienblad vol gaven aan, maakt drie keer een vijfvoudige buiging voor hem, en vraagt dan de Toevluchten en de tien regels van discipline met de volgende woorden:

 

ukāsa vandāmi bhante

Sabbam aparādham khamatha me bhante

Mayā katam puññam sāminā anumoditabbam

sāminā katam puññam mayham

Dātabbam sādhu sādhu anumodāmi.

 

Ukāsa Kāruññam katvā

Tisaranena saha sīlāni detha me bhante

 

(kniel neer)

 

Aham bhante saranasīlam yācāmi.

Dutiyampi aham bhante saranasīlam yācāmi.

Tatiyampi aham bhante saranasīlam yācāmi.

 

Na dit verzoek begint de leraar (ācāriya) met eerbetoon aan het Drievoudige Juweel hetwelk door de wijdeling herhaald wordt.

 

Namo tassa bhagavato arahato sammāsambuddhassa

Namo tassa bhagavato arahato sammāsambuddhassa

Namo tassa bhagavato arahato sammāsambuddhassa

 

De leraar (ācāriya) zegt ofwel "evam vadehi" ofwel "yamaham vadāmi tam vadehi". De wijdeling geeft ten antwoord: "āma bhante".

De leraar geeft dan de Toevluchten en de wijdeling herhaalt ze na hem, vers na vers:

 

Buddham saranam gacchāmi

Dhammam saranam gacchāmi

Sangham saranam gacchāmi

 

Dutiyampi Buddham saranam gacchāmi

Dutiyampi Dhammam saranam gacchāmi

Dutiyampi Sangham saranam gacchāmi

 

Tatiyampi Buddham saranam gacchāmi

Tatiyampi Dhammam saranam gacchāmi

Tatiyampi Sangham saranam gacchāmi.

 

De leraar (ācāriya) gaat naar het Drievoudige Juweel en zegt dan: "Tisaranagamanam nitthitam" (je hebt nu je toevlucht genomen tot het Drievoudige Juweel) en de wijdeling moet dan antwoorden: "āma bhante". Hij moet dan na de leraar de tien regels van discipline opzeggen, vers na vers, als volgt:

 

1. Pānātipātā veramanī sikkhāpadam samādiyāmi.

2. Adinnādānā veramanī sikkhāpadam samādiyāmi.

3. Abrahmacariyā veramanī sikkhāpadam samādiyāmi.

4..Musāvādā veramanī sikkhāpadam samādiyāmi.

5. Surāmerayamajjapamādatthānā veramanī sikkhāpadam samādiyāmi.

6. Vikāla-bhojāna veramanī sikkhāpadam samādiyāmi.

7. Nacca-gīta-vādita-visūka-dassanā veramanī sikkhā-

padam samādiyāmi.

8. Mālāgandha vilepana dhārana-mandana vibhūsanat-

thānā veramanī sikkhāpadam samādiyāmi.

9. Uccāsayanamahāsayāna veramanī sikkhāpadam samādiyamī.

10. Jātarūparajatapatiggahānā veramanī sikkhāpadam

samādiyāmi.

 

De leraar (ācāriya) zegt dan:

 

Imāni dasasikkhāpadāni samādiyāmi

Imani dasasikkhāpadāni samādiyāmi

Imani dasasikkhāpadāni samādiyāmi

 

De nieuwe novice buigt drie keer, gaat rechtop staan en zegt de volgende verzen op:

 

Vandāmi bhante

Sabbam aparādham khamatha me bhante

Mayā katam puññam sāminā anumoditabbam

Sāminā katam puññam mayham

Dātabbam sādhu sādhu anumodāmi.

 

Het vragen van ondergeschiktheid (nissaya)

 

De novice krijgt de nap van zijn behoeder en draagt ze naar de instructeur. Hij knielt neer voor de instructeur, zet de nap aan zijn rechter zijde en biedt hem het boeket aan dat op het deksel van de nap ligt. Hierna buigt hij weer drie keer. Geknield zegt hij, met zijn handen in de añjali-houding, het volgende op:

 

Ukāsa vandāmi bhante

Sabbam aparādham khamatha me bhante

Mayā katam puññam sāminā anumoditabbam

Sāminā katam puññam mayham

Dātabbam sādhu sādhu anumodāmi.

 

Ukāsa kāruññam katvā

nissayam detha me bhante

 

(kniel neer)

 

Aham bhante nissayam yācāmi.

Dutiyampi aham bhante nissayam yācāmi.

Tatiyampi aham bhante nissayam yācāmi.

 

Upajjhāyo me bhante hoti.

Upajjhāyo me bhante hoti.

Upajjhāyo me bhante hoti.

 

De instructeur reciteert – De novice antwoordt:

 

Patirūpam - sādhu bhante

Opāyikam - sādhu bhante

Pāsādikena sampādehi - sādhu bhante

 

De wijdeling zegt het volgende drie keer op:

 

Ajjataggedāni thero mayham bhāro, ahampi therassa bhāro

 

(maak een buiging en ga dan staan)

 

Vandāmi bhante

Sabbam aparādham khamatha me bhante

Mayā katam puññam sāminā anumoditabbam

sāminā katam puññam mayham

Dātabbam sādhu sādhu anumodāmi.

 

(kniel neer en buig drie keer)

 

Onderzoek van de nap en de gewaden

 

De instructeur deelt hem nu zijn eigen naam mede en de Pali-naam van de novice. Deze laatste zegt: "āma bhante", en gaat verder met het goedkeuren van zijn benodigdheden met de woorden "āma bhante", als volgt:

 

De instructeur reciteert – De novice antwoordt:

 

Ayante patto - āma bhante

(Dit is je bedelnap) - (Ja, Eerwaarde heer).

 

Ayam sanghāti - āma bhante

(Dit is je oppergewaad) - (Ja, Eerwaarde heer).

 

Ayam uttarāsango - āma bhante

(Dit is je buitengewaad) - (Ja, Eerwaarde heer).

 

Ayam antaravāsako - āma bhante

(Dit is je ondergewaad) - (Ja, Eerwaarde heer).

 

De instructeur zal dan de riem van de nap over het hoofd van de novice doen en hem verzoeken zich terug te trekken naar een plek buiten de gemeenschap, met de woorden: "gaccha amumhi okāse titthāhi."

 

Ondervraging buiten de Sangha

 

De novice moet zijn handen in het añjali-gebaar houden en (op zijn knieën) een korte afstand teruggaan voordat hij naar de gereedgemaakte plek gaat nabij de voorkant van de tempel. Die plek is gemerkt door een speciaal stuk stof (bedoeld als de plek waar de "Karmavācācāriya" en de "Anusāvanācariya" staan). De wijdeling moet gaan staan met zijn gelaat naar de bijeengekomen monniken, met de handen samengevoegd in het gebaar van añjali. Door de novice moet er zorg voor gedragen worden dat hij om de stof heen loopt en er niet op stapt. De "Karmavācācāriya" en de "Anusāvanācariya" zullen de gemeenschap inlichten over het onderzoek van de novice en dan naar de plek gaan waar de novice staat. Zij vragen hem dan of er belemmerende omstandigheden zijn. De novice moet de vragen als volgt beantwoorden:

 

Vraag - Antwoord

 

kuttham? - Natthi bhante

gandho? - Natthi bhante

kilāso? - Natthi bhante

soso? - Natthi bhante

apamāro? - Natthi bhante

manussosi? - āma bhante

purisosi? - āma bhante

bhujissosi? - āma bhante

ananosi? - āma bhante

nasi rājabhato? - āma bhante

anuññātosi mātāpitūhi? - āma bhante

paripunnavīsativassosi? - āma bhante

paripunnante pattacīvaram? - āma bhante

kinnāmosi? – āma bhante [...*] nāma

ko nāma te upajjhāyo? – Upajjhāyo me bhante āyasmā [...**] nāma.

_____

*] voeg de nieuwe Pali-naam van de monnik toe.

**] voeg de Pali-naam van de instructeur toe.

 

Het meedelen aan de Sangha van het onderzoek van de wijdeling

 

De "Karmavācācāriya" en de "Anusāvanācariya" gaan dan naar de gemeenschap terug en roepen de wijdeling in de gemeenschap, met de woorden "ākacchāhi" (of "ākacchāthā" indien er meerdere wijdelingen zijn).

 

Het vragen van de volle wijding (upasampadā)

 

Wanneer de leraren (ācāriyas) klaar zijn met reciteren, komt de wijdeling (zonder te stappen op of over de stof waarop de ācāriyas staan) nader tot de gemeenschap en werpt zichzelf drie keer ter aarde voor de instructeur. Tijdens het ter aarde vallen houdt de ācāriya of een monnik die het dichtst bij hem is de riem van de nap vast om te voorkomen dat die nap voorover valt. Hierna knielt de wijdeling neer en vraagt met de volgende woorden om gewijd te worden:

 

Sanghambhante upasampadam yācāmi ullumpatu mam

bhante sangho, anukampam upādāya.

Dutiyampi bhante sangham upasampadam yācāmi ullumpatu mam bhante sangho, anukampam upādāya.

Tatiyampi bhante sangham upasampadam yācāmi ullumpatu mam bhante sangho, anukampam upādāya.

 

(buig drie keer)

 

Ondervraging van de wijdeling binnen de Sangha

 

De instructeur deelt dan aan de Sangha zijn bevindingen mede en de hele gemeenschap antwoordt met “sādhu”. De novice gaat dan naar de gemeenschap tot bij de instructeur. De "Karmavācācāriya" en de "Anusāvanācariya" zullen de novice dan weer ondervragen betreffende belemmerende omstandigheden en de wijdeling moet dan op dezelfde manier antwoorden als voorheen (zie sub 7).

 

Het voorstel en de drie aankondigingen

 

Na het verloop van de ondervraging reciteert de instructeur drie keer het voorstel tot aanname van de novice als monnik. De novice moet zijn nap aan zijn linker hand plaatsen en gaan zitten met zijn benen aan één kant en zijn handen opgeheven in het gebaar van añjali. Hij luistert tot het einde van de gebeurtenissen waarna hij antwoordt met de woorden "āma bhante" en neerknielt om drie keer een buiging te maken. De nieuwe monnik gaat dan naar rechts en neemt er de gaven in ontvangst om ze aan de "Anusāvanācariya" aan te bieden, waarna hij drie keer een buiging maakt. De nieuwe monnik gaat dan met zijn voeten aan een kant tegenover de instructeur zitten, gereed om water uit te gieten voor de overgave van verdienste.

Wanneer de instructeur of een andere oudere monnik in de gemeenschap begint met het geven van de zegeningen, met de woorden "yathā vārivahā ..", dan moet de nieuwe monnik beginnen met het uitgieten van water in de kom tot aan de woorden "mani jotiraso yathā", waar de overigen van de gemeenschap dan overnemen met de woorden "Sabbitiyo ..". De nieuwe monnik moet dan het laatste water uitgieten en zijn handen in het gebaar van añjali houden. Wanneer de zegening voorbij is, moet de nieuwe monnik antwoorden met het woord "sādhū".

De nieuwe monnik betoont dan eer aan zijn instructeur en aan de gemeenschap door drie keer een buiging te maken. Hierna betoont hij eer aan het Boeddha-beeld in de inwijdingshal door nog eens drie keer te buigen. Dit is het einde van de wijdingsceremonie en de nieuwe monnik neemt dan gaven aan van de aanwezige begunstigers.

 

2. De wijdings-procedure (esaham stijl)

.

Het vragen van Pabbajjā (het uit het huis gaan)

 

De wijdeling neemt dan plaats op de grond, aan het uiterste einde van de kloostergemeenschap. Daar krijgt hij zijn drie gewaden van zijn ouders (of van oudere verwanten of van gelovige leden van de Boeddhistische gemeenschap die begunstigers bij de wijding zijn). De wijdeling buigt drie keer, knielt en strekt zijn armen (met de handpalmen nog steeds in een gebaar van gebed) naar zijn ouders. Hij neemt de drie gewaden op zijn armen, gaat omhoog tot op het kloosterterras, en gaat dan op zijn knieën tot de plaats waar de instructeur zit. Met de rechter zijde naar hem toegewend, neemt de wijdeling de drie gewaden op en biedt die aan zijn instructeur aan, waarna hij drie keer een buiging maakt. De instructeur geeft die gewaden weer aan de wijdeling terug. Deze blijft nederig voor hem staan (met de voeten tegen elkaar en het hoofd lichtjes gebogen) met de handen in een gebaar van gebed, en reciteert er het volgende.

 

Esāham bhante suciraparinibbutampi tam bhagavantam

saranam gacchāmi dhammañca bhikkhusanghañca labheyyāyam bhante tassa bhagavato dhammavinaye pabbajjam labheyyam upasampadam.

 

Dutiyampāham bhante suciraparinibbutampi tam bhagavantam saranam gacchāmi dhammañca bhikkhusanghañca labheyyāyam bhante tassa bhagavato dhammavinaye pabbajjam labheyyam upasampadam.

 

Tatiyampāham bhante suciraparinibbutampi tam bhaga-

vantam saranam gacchāi dhammañca bhikkhusanghañca

labheyyāyam bhante tassa bhagavato dhammavinaye

pabbajjam labheyyam upasampadam.

 

Aham bhante, pabbajjam yācāmi. Imāni kāsāyāni

vatthāni gahetvā, pabbājetha mam bhante anukampam

upādāya.

 

Dutiyampi aham bhante, pabbajjam yācāmi. Imāni

kāsāyāni vatthāni gahetvā, pabbājetha mam bhante

anukampam upādāya.

 

Tatiyampi aham bhante, pabbajjam yācāmi. Imāni

kāsāyāni vatthāni gahetvā, pabbājetha mam bhante

anukampam upādāya.

 

De instructeur neemt daarna de gewaden van de wijdeling aan.

 

Instructie: basis objecten van meditatie

(mulakammatthāna)

 

 

De instructeur plaatst het stel gewaden voor zich en onderricht de wijdeling over het Drievoudige Juweel, geeft hem de raad vertrouwen erin te ontwikkelen als zijn toevlucht, en hij herinnert hem aan het doel en de voordelen van de wijding. Daarna onderwijst hij de wijdeling in de vijf basisobjecten van meditatie (hoofdhaar, lichaamshaar, nagels, tanden en huid). Na de betekenis ervan uitgelegd te hebben en het doel van het overwegen ervan, reciteert hij ze in opwaartse en tegengestelde volgorde. De wijdeling herhaalt ze woord voor woord als volgt:

 

Kesā lomā nakhā dantā taco

Taco dantā nakhā lomā kesā

 

Na de instructies over meditatie moet de wijdeling neerknielen en de instructeur toestaan om van de bundel gewaden het schoudergewaad (amsa) te nemen en het over het hoofd van de wijdeling te trekken. De wijdeling moet dan zijn onderarmen naar de instructeur uitstrekken teneinde de overige gewaden te ontvangen. Hij moet dan op zijn knieën rugwaarts uit de gemeenschap gaan, opstaan en naar de plek gaan die voor het omkleden gereed gemaakt is.

 

Het nemen van de toevlucht en van de tien regels van discipline

 

Wanneer hij de gewaden heeft aangedaan, gaat hij naar een andere plek op het wijdingsterras waar de leraar (ācāriya) zit. De wijdeling biedt hem een dienblad vol gaven aan, maakt drie keer een vijfvoudige buiging voor hem en vraagt dan de Toevluchten en de tien regels van discipline met de volgende woorden:

 

Aham bhante saranasīlam yācāmi.

Dutiyampi aham bhante saranasīlam yācāmi.

Tatiyampi aham bhante saranasīlam yācāmi.

 

Na dit verzoek zal de leraar (ācāriya) de Toevluchten en voorschriften geven, te beginnen met eerbetoon aan het Drievoudige Juweel hetwelk door de wijdeling herhaald. wordt.

 

Namo tassa bhagavato arahato sammāsambuddhassa

Namo tassa bhagavato arahato sammāsambuddhassa

Namo tassa bhagavato arahato sammāsambuddhassa

 

De leraar (ācāriya) zegt dan ofwel “evam vadehi” ofwel “yamaham vadāmi tam vadehi” (= herhaal het volgende na mij). De wijdeling geeft ten antwoord: “āma bhante” (= Jawel, heer) en herhaalt de volgende verzen van de Toevluchtname:

 

Buddham saranam gacchāmi

Dhammam saranam gacchāmi

Sangham saranam gacchāmi

 

Dutiyampi Buddham saranam gacchāmi

Dutiyampi Dhammam saranam gacchāmi

Dutiyampi Sangham saranam gacchāmi

 

Tatiyampi Buddham saranam gacchāmi

Tatiyampi Dhammam saranam gacchāmi

Tatiyampi Sangham saranam gacchāmi

 

De leraar (ācāriya) gaat naar het Drievoudige Juweel en zegt dan: “Tisaranagamanam nitthitam” (= je hebt nu je toevlucht genomen tot het Drievoudige Juweel). En de wijdeling moet dan antwoorden: “āma bhante”. De leraar zegt hem nu dat de wijding als novice is voltooid. Omdat hij nu een novice is, moet hij de tien regels van een novice leren en oefenen. Hij moet ze na de leraar opzeggen, regel na regel, als volgt:

 

1. Pānātipātā veramanī.

2. Adinnādānā veramanī.

3. Abrahmacariyā veramanī.

4. Musāvādā veramanī.

5. Surāmerayamajjapamādatthānā veramanī.

6. Vikāla-bhojāna veramanī.

7. Nacca-gīta-vādita-visūka-dassanā veramanī.

8. Mālāgandha vilepana dhārana-mandana vibhūsanatthānā veramanī.

9. Uccāsayanamahāsayāna veramanī.

10. Jātarūparajatapatiggahānā veramanī.

 

Imāni dasasikkhāpadāni samādiyāmi

Imāni dasasikkhāpadāni samādiyāmi

Imāni dasasikkhāpadāni samādiyāmi

 

(Buig drie keer)

 

Het vragen van ondergeschiktheid

(nissaya)

 

 

De novice krijgt de nap van zijn behoeder en draagt ze naar de instructeur. Hij knielt neer voor de instructeur, zet de nap aan zijn linker zijde en biedt hem een dienblad vol geschenken aan. Hierna buigt hij weer drie keer. Geknield zegt hij, met zijn handen in de añjali-houding, het volgende op:

 

Aham bhante nissayam yācāmi.

Dutiyampi aham bhante nissayam yācāmi.

Tatiyampi aham bhante nissayam yācāmi.

 

Upajjhāyo me bhante hoti.

Upajjhāyo me bhante hoti.

Upajjhāyo me bhante hoti.

 

Vraag - Antwoord:

 

patirūpam - sādhu bhante

opāyikam - sādhu bhante

pāsādikena sampādehi - sādhu bhante

 

De wijdeling zegt het volgende drie keer op:

 

Ajjataggedāni thero mayham bhāro, ahampi therassa bhāro

 

(maak drie keer een buiging)

 

Nu zegt de instructeur hem zijn eigen naam en de Pali-naam van de novice. De wijdeling geeft ten antwoord: "āma bhante" en gaat verder met het goedkeuren van zijn benodigdheden met de woorden "āma bhante", als volgt:

 

Onderzoek van de nap en de gewaden

 

Vraag - Antwoord:

 

ayante patto - āma bhante

(Dit is je bedelnap) - (Ja, Eerwaarde heer).

 

ayam sanghāti - āma bhante

(Dit is je oppergewaad) - (Ja, Eerwaarde heer).

 

ayam uttarāsango - āma bhante

ayam antaravāsako - (Ja, Eerwaarde heer).

 

ayam antaravāsako - āma bhante

(Dit is je ondergewaad) - (Ja, Eerwaarde heer).

 

De instructeur zal dan de riem van de nap over het hoofd van de novice doen en hem verzoeken zich terug te trekken naar een plek buiten de gemeenschap, met de woorden: "gaccha amumhi okāse titthāhi."

 

De wijdeling moet zijn handen in het "añjali"-gebaar houden en (op zijn knieën) een korte afstand teruggaan voordat hij naar de gereedgemaakte plek gaat nabij de voorkant van de tempel. Die plek is gemerkt door een speciaal stuk stof (bedoeld als de plek waar de "Karmavācācāriya" en de "Anusāvanācariya" staan). De wijdeling moet gaan staan met zijn gelaat naar de bijeengekomen monniken, met de handen samengevoegd in het gebaar van añjali. Door de wijdeling moet er zorg voor gedragen worden dat hij om de stof heen loopt en er niet op stapt. De "Karmavācācāriya" en de "Anusāvanācariya" zullen de gemeenschap inlichten over het onderzoek van de wijdeling en dan naar de plek gaan waar de wijdeling staat. Zij vragen hem dan of er belemmerende omstandigheden zijn. De wijdeling moet de vragen als volgt beantwoorden:

 

Ondervraging buiten de Sangha

 

Vraag - Antwoord

 

kuttham? - natthi bhante

gandho? - natthi bhante

kilāso? - natthi bhante

soso? - natthi bhante

apamāro? - natthi bhante

manussosi? - āma bhante

purisosi? - āma bhante

bhujissosi? - āma bhante

ananosi? - āma bhante

nasi rājabhato? - āma bhante

anuññātosi mātāpitūhi? - āma bhante

paripunnavīsativassosi? - āma bhante

paripunnante pattacīvaram? - āma bhante

kinnāmosi? - āma bhante (...*) nāma

ko nāma te upajjhāyo? - Upajjhāyo me bhante āyasmā (...**) nama.

_____

* voeg de nieuwe Pali-naam van de monnik toe.

** voeg de Pali-naam van de instructeur toe.

 

Het meedelen aan de Sangha van het onderzoek van de wijdeling

 

De "Karmavācācāriya" en de "Anusāvanācariya" gaan dan naar de gemeenschap terug en roepen de wijdeling in de gemeenschap, met de woorden “ākacchāhi" (of “ākacchāthā" indien er meerdere wijdelingen zijn).

 

Het vragen van de volle wijding (upasampadā)

 

Dan komt de wijdeling (zonder te stappen op of over de stof waarop de ācāriyas staan) nader tot de gemeenschap en werpt zichzelf drie keer ter aarde voor de instructeur. Tijdens het ter aarde vallen houdt de ācāriya of een monnik die het dichtst bij hem is de riem van de nap vast om te voorkomen dat die nap voorover valt. Hierna knielt de wijdeling neer en vraagt met de volgende

woorden om gewijd te worden:

 

Sanghambhante upasampadam yācāmi ullumpatu mam bhante sangho, anukampam upādāya.

Dutiyampi bhante sangham upasampadam yācāmi ullumpatu mam bhante sangho, anukampam upādāya.

Tatiyampi bhante sangham upasampadam yācāmi ullumpatu mam bhante sangho, anukampam upādāya.

 

(buig drie keer)

 

 

Ondervraging van de wijdeling binnen de Sangha

 

De instructeur deelt dan aan de Sangha zijn bevindingen mede en de hele gemeenschap antwoordt met “sādhu”. De wijdeling gaat dan naar de gemeenschap tot bij de "Karmavācācāriya" en de "Anusāvanācariya". De "Karmavācācāriya" zal de wijdeling dan weer ondervragen betreffende belemmerende omstandigheden en de wijdeling moet dan op dezelfde manier antwoorden als voorheen (zie sub 6). Elke wijdeling moet om beurten antwoord geven.

 

 

Het voorstel en de drie aankondigingen

 

Na het verloop van de ondervraging reciteert de instructeur drie keer het voorstel tot aanname van de wijdeling als monnik. De woorden “evametam dhārayāmi” geven het einde aan van de aanmaningen en tevens het punt waarop de wijdeling ten volle is aangenomen als een monnik.

De nieuwe monnik moet zijn nap aan zijn linker hand plaatsen en gaan zitten met zijn benen aan een kant en zijn handen opgeheven in het gebaar van añjali. Hij luistert tot het einde van de gebeurtenissen waarna hij antwoordt met de woorden “āma bhante” en neerknielt om drie keer een buiging te maken. De nieuwe monnik moet dan een dienblad met gaven van zijn leken-begunstigers ontvangen en die gaven dan aan de instructeur, de "Karmavācācāriya" en de "Anusāvanācariya" aanbieden. De nieuwe monnik maakt dan drie keer een buiging. Hij moet dan zijn zitkleedje en zijn nap nemen en ermee naar een vastgestelde plek buiten de gemeenschap gaan teneinde de gaven aan te nemen die door verwanten, begunstigers en vrienden gereed zijn gemaakt. Van vrouwen moeten gaven aangenomen worden door de gaven te laten plaatsen op het zitkleedje; van mannen direkt uit hun handen. Na het ontvangen van de gaven moet de nieuwe monnik teruggaan naar de gemeenschap gereed om water uit te gieten voor de overgave van verdienste.

Wanneer de instructeur of een andere oudere monnik in de gemeenschap begint met het geven van de zegeningen, met de woorden “yathā vārivahā ..”, dan moet de nieuwe monnik beginnen met het uitgieten van water in de kom tot aan de woorden “mani joti-raso yathā”, waar de overigen van de gemeenschap dan overnemen met de woorden “sabbitiyo ..”. De nieuwe monnik moet dan het laatste water uitgieten en zijn handen in het gebaar van añjali houden. Wanneer de zegening voorbij is, moet de nieuwe monnik antwoorden met het woord “sādhu”.

De nieuwe monnik betoont dan eer aan zijn instructeur en aan de gemeenschap door drie keer een buiging te maken. Hierna betoont hij eer aan het Drievoudige Juweel door nog eens drie keer te buigen. Dit is het einde van de wijdingsceremonie.

 

-=-

 

Impressum

Texte: alles uit dit e-boek mag worden overgenomen
Tag der Veröffentlichung: 25.05.2019

Alle Rechte vorbehalten

Nächste Seite
Seite 1 /