Cover

Titelpagina

Facetten van het Boeddhisme

10.7.

 

 

 

 

Het beschouwen van het lichaam

 

 

 

 

 

samengesteld door Nico Moonen

 

 

 

Copyright

 

Copyright © 2021 / 2564

Het is toegestaan om elektronisch of in gedrukte vorm fragmenten van deze compilatie of de compilatie in zijn geheel over te nemen voor eigen gebruik, of ook met als doel ze met anderen te delen, uitsluitend voor gratis verspreiding en zonder commercieel oogmerk.

Inleiding

 

De beschouwing van het lichaam is een van de 37 elementen van de Verlichting (bodhipakkhiya-dhamma). (A.I.35)

 

Wanneer iemand de beschouwing van het lichaam vaak heeft geoefend, dan leidt dat tot hoge zekerheid, tot het verkrijgen van inzicht, tot tegenwoordig welbevinden. Het lichaam wordt kalm en ook de geest; denken en overwegen worden kalm en ook zullen alle dingen die naar het weten leiden tot volle ontplooiing komen. De beschouwing van het lichaam brengt de vrucht van de bevrijding door weten tot bloei.

 

1. Beschouwing van het lichaam I

 

Wanneer iemand zijn gedachten richt op de oceaan, dan zijn daarin voor hem ook ingesloten de kleine rivieren die erin uitmonden. Evenzo zijn voor degene die de beschouwing van het lichaam heeft ontplooid en vaak heeft geoefend, daarin inbegrepen alle heilzame dingen die naar het weten leiden.

Wanneer de beschouwing van het lichaam ontplooid en vaak geoefend wordt, leidt ze tot sterke ontroering, tot hoog heil, tot hoge zekerheid, tot oplettendheid en helder weten, tot het verkrijgen van inzicht, tot tegenwoordig welbevinden, en ze brengt de vrucht van de bevrijding door weten tot bloei.

Wanneer de beschouwing van het lichaam ontplooid en vaak geoefend wordt, wordt daardoor het lichaam kalm, de geest wordt kalm, denken en overwegen worden kalm en ook zullen alle dingen die naar het weten leiden tot volle ontplooiing komen.

Wanneer de beschouwing van het lichaam ontplooid en vaak geoefend wordt, komen daardoor de niet ontstane onheilzame dingen niet tot ontstaan en de ontstane onheilzame dingen verdwijnen.

Wanneer de beschouwing van het lichaam ontplooid en vaak geoefend wordt, dooft daardoor de onwetendheid uit, het weten ontwaakt, de waan van “ik” verdwijnt, de neigingen (anusaya) worden uitgeroeid en de boeien (samyojana) vallen af.

Wanneer de beschouwing van het lichaam ontplooid en vaak geoefend wordt, leidt ze naar de veelvuldige soorten weten en naar het Nibbana zonder hechten (anupādā-parinibbāna).

Wanneer de beschouwing van het lichaam ontplooid en vaak geoefend wordt, leidt ze naar het doordringen van de veelvuldige, verschillende elementen, tot onderscheid van de veelvuldige elementen.

Wanneer de beschouwing van het lichaam ontplooid en vaak geoefend wordt, brengt ze de vrucht van stroomintrede tot rijpheid, en ook de vrucht van eenmaal wederkeer, de vrucht van niet meer wederkeer en de vrucht van heiligheid.

Wanneer de beschouwing van het lichaam ontplooid en vaak geoefend wordt, leidt ze naar het verkrijgen van weten, tot toename en overvloed ervan, tot toestanden van het hoge, brede, grote, diepe, onvergelijkbare, uitgebreide en rijke weten, tot toestanden van het snelle, wendige, heldere, aansporende, scherpe en doordringende weten. (A.I.36)

 

2. Beschouwing van het lichaam II

 

Wie het inzicht in het lichaam niet geniet, die geniet niet het onvergankelijke (=Nibbana). Alleen degene die het inzicht in het lichaam geniet, die geniet al het onvergankelijke.

Wie het inzicht in het lichaam niet heeft genoten, die heeft niet het onvergankelijke genoten. Alleen degene die het inzicht in het lichaam heeft genoten, die heeft al het onvergankelijke genoten.

Van wie het inzicht in het lichaam is geweken, van hem is het onvergankelijke geweken. Bij wie het inzicht in het lichaam niet is geweken, bij hem is het onvergankelijke niet geweken.

Wie het inzicht in het lichaam heeft verzuimd, die heeft het onvergankelijke verzuimd. Maar wie het inzicht in het lichaam heeft verkregen, die heeft al het onvergankelijke verkregen.

Wie het inzicht in het lichaam heeft vergeten, die heeft het onvergankelijke vergeten. Maar wie het inzicht in het lichaam niet heeft vergeten, die heeft het onvergankelijke niet vergeten.

Wie het inzicht in het lichaam niet heeft geoefend, die heeft niet geoefend voor het onvergankelijke. Maar wie het inzicht in het lichaam heeft geoefend, die heeft voor het onvergankelijke geoefend.

Wie het inzicht in het lichaam niet heeft ontplooid, die heeft het onvergankelijke niet ontplooid. Maar wie het inzicht in het lichaam heeft ontplooid, die heeft het onvergankelijke ontplooid.

Wie het inzicht in het lichaam niet heeft gekoesterd, die heeft het onvergankelijke niet gekoesterd. Maar wie het inzicht in het lichaam heeft gekoesterd, die koesterde ook het onvergankelijke.

Wie het inzicht in het lichaam niet heeft begrepen, die heeft het onvergankelijke niet begrepen. Maar wie het inzicht in het lichaam heeft begrepen, die heeft ook het onvergankelijke begrepen.

Wie het inzicht in het lichaam niet heeft doorschouwd, die heeft het onvergankelijke niet doorschouwd. Maar wie het inzicht in het lichaam heeft doorschouwd, die heeft het onvergankelijke doorschouwd.

Wie het inzicht in het lichaam niet heeft verwerkelijkt, die heeft het onvergankelijke niet verwerkelijkt. Maar wie het inzicht in het lichaam heeft verwerkelijkt, die heeft het onvergankelijke verwerkelijkt. (A.I.37)

 

3. Hindernissen bij de beschouwing van het lichaam

 

Monniken, zonder zes dingen te hebben opgegeven is men niet in staat om in beschouwing van het lichaam te blijven. Welke zijn deze zes dingen?

1. behagen in lichamelijke arbeid,

2. behagen in praten,

3. behagen in slapen,

4. behagen in gezelligheid,

5. onbewaakte poorten van de zintuigen, en

6. onmatigheid bij de maaltijd.

Maar monniken, degene die deze zes dingen heeft opgegeven, is in staat in de beschouwing van het lichaam te blijven. (A.VI.117)

 

4. Oplettendheid bij het ademhalen

 

De oplettendheid bij het ademhalen wordt beschouwen van het lichaam genoemd. (zie M.119)

Men gaat naar een rustige plek en men gaat er neerzitten. Men houdt het lichaam rechtop en de oplettendheid houdt men levendig. Oplettend ademt men in, oplettend ademt men uit.

Wanneer men lang inademt, weet men: 'Ik adem lang in;' wanneer men lang uitademt, weet men: 'Ik adem lang uit.' Wanneer men kort inademt, weet men: 'Ik adem kort in;' wanneer men kort uitademt, weet men: 'Ik adem kort uit.'

'Bewust van het hele ademhalingsproces zal ik inademen,' aldus oefent men zich; 'bewust van het hele ademhalingsproces zal ik uitademen,' aldus oefent men zich.

'Het hele ademhalingsproces tot rust brengend, zal ik inademen,' aldus oefent men zich; 'het hele ademhalingsproces tot rust brengend, zal ik uitademen,' aldus oefent men zich.

De geest wordt innerlijk gevestigd, tot rust gebracht, tot eenheid gebracht en geconcentreerd.

Op een dergelijke manier ontplooit men de opmerkzaamheid op het lichaam. (M.119)

 

NB. Meer over de oplettendheid bij het ademhalen, zie: Oplettendheid bij het in- en uitademen (ānāpānasati)

 

5. De vier lichaamshoudingen

 

Beschouwen van het lichaam bestaat ook uit het beoefenen van helder begrip bij het gaan, bij het staan, bij het zitten, bij het inslapen, bij het ontwaken, bij het spreken en bij het zwijgen.

Helder begrip houdt in dat men weet wat men doet, waar men mee bezig is: ik eet, ik kauw, ik proef, kijk, loop, zit, etc.

Terwijl men zo behoedzaam, ijverig en vastbesloten vertoeft, wordt de geest innerlijk gevestigd, tot rust gebracht, tot eenheid gebracht en geconcentreerd.

Ook op een dergelijke manier ontplooit een bhikkhu de opmerkzaamheid op het lichaam. (M.119)

 

6. Helder bewust

 

Verder is men iemand die helder bewust handelt bij het heengaan en teruggaan; die helder bewust handelt bij het toekijken en wegkijken; die helder bewust handelt bij het buigen en strekken van de ledematen; die helder bewust handelt bij het dragen van de kleren; die helder bewust handelt bij het eten, drinken, kauwen en proeven; die helder bewust handelt bij het ontlasten en urineren; die helder bewust handelt bij het gaan, staan, zitten, inslapen, wakker worden, bij het spreken en bij het zwijgen.

De geest wordt innerlijk gevestigd, tot rust gebracht, tot eenheid gebracht en geconcentreerd.

Ook op een dergelijke manier ontplooit men de opmerkzaamheid op het lichaam. (M.119)

 

7. Het overdenken van de onzuiverheid, de walgelijkheid van het lichaam

 

Het overdenken van de onzuiverheid, de walgelijkheid van het lichaam behoort tot de elementen van de Verlichting (bodhipakkhiya-dhamma) (A.I.35)

 

Bij de contemplatie over de walgelijkheid, onzuiverheid van het lichaam beschouwt men dit lichaam van top tot teen, vanaf de voetzolen opwaarts, vanaf de punten van het hoofdhaar neerwaarts. Men beschouwt dit lichaam dat met huid overgoten is, zoals het vol is van vele soorten onzuiverheden. Men overweegt aldus:

 

“Dit lichaam is begrensd binnen de huid en is vol van menigerlei onzuiverheden, van top tot teen. Dit lichaam bestaat uit: hoofdharen, lichaamsharen, nagels, tanden, huid, vlees, spieren, zenuwen, pezen, beenderen, beenmerg, nieren, hart, lever, borstvlies, milt, longen, darmen, buikvlies, maag, uitwerpselen, gal, slijm, etter, bloed, zweet, vet, tranen, lymfe, speeksel, neusvocht, gewrichtsvloeistof, urine en de hersenen.” (M.119; Khp.III; D.II.293; M.I.57; A.X.60).

 

Bij het overdenken van de onzuiverheid van het lichaam analyseert men het lichaam in al zijn elementen. Zo wordt gehechtheid aan het lichaam opgeheven. Het gaat om een inzien van de werkelijkheid. De gedachte: “Wat ben ik toch mooi [of lelijk],” verdwijnt als men zichzelf beschouwt als een hoop beenderen omgeven met vlees en bloed, samengehouden door de huid. Zo moet men ook anderen beschouwen. Iedereen is zo gesteld.

 

8. Overdenken van het walgelijke II

 

Door beenderen en spieren verbonden, met vlees en weefsel bevuild, en bedekt door de huid, maar niet zoals het werkelijk is, zo schijnt het lichaam. De dwaas acht het mooi; zijn onwetendheid misleidt hem. De huid is slechts de verpakking van het walgelijke.

 

Mijn lichaam is bedekt met een huid, gevuld met veel onzuiverheden. Het is een voorbijgaande combinatie van elementen, voedsel voor wormen, een skelet.

Het lichaam is als een zak van huid, gevuld met vlees en beenderen.

 

Wie onder de monniken vaak de overweging koestert van de onzuiverheid, diens geest deinst terug voor de geslachtsgemeenschap, wendt zich af, keert zich af, voelt zich niet aangetrokken; en gelijkmoedigheid of walging ontstaat. (A.VII.45-46)

 

Monniken, wanneer nu bij een monnik die vaak de overweging koestert van de onzuiverheid, de geest nog streeft naar geslachtsgemeenschap en er geen afschuw voor bestaat, dan moet de monnik weten: 'Nog onontwikkeld is in mij de overweging van onzuiverheid. Tussen vroeger en nu is er in mij geen verschil. Ik heb de vrucht van de meditatie nog niet gewonnen.' Zo is hij zich daarvan helder bewust.

Maar monniken, wanneer bij een monnik die vaak de overweging van onzuiverheid koestert, de geest terugdeinst voor de geslachtelijke omgang, zich afwendt, zich afkeert, zich niet aangetrokken voelt, en wanneer gelijkmoedigheid of afschuw ontstaat, dan moet de monnik weten: 'De overweging van de onzuiverheid is in mij ontplooid. Er is in mij een verschil tussen vroeger en nu. Ik heb de vrucht van de meditatie gewonnen.' Zo is hij zich daarvan duidelijk bewust. (A.VII. 45-46)

 

Wie onder de monniken vaak de overweging koestert van het walgelijke bij het voedsel, diens geest deinst terug voor de begeerte naar smaken, wendt zich af, keert zich af, voelt zich niet aangetrokken; en gelijkmoedigheid of walging ontstaat. (A.VII.45-46)

 

Deze overweging, ontplooid en vaak geoefend, brengt hoog loon en zegen, mondt uit in het doodloze, eindigt in het doodloze. (A.V.61-62; zie ook A.I.26; A.VII.45-46)

 

Ons lichaam is een bron van vuiligheid. Het lichaam moet steeds gewassen en gezuiverd worden. Blijft iets rein als het met een lichaamsdeel in contact komt? - Zelfs het voedsel dat we eten wordt tot vuilnis wanneer het in de mond komt en ingeslikt wordt.

 

9. Overdenking van walgelijkheid

 

Afhankelijk van oorzaken en voorwaarden, enkel de combinatie van verschillende natuurlijke elementen, zijn zowel deze kleren als de persoon die ze gebruikt. Het is geen wezen, het zijn slechts elementen, niet in het bezit van een blijvend levensbeginsel, vrij van een zelfstandig iets of ziel. Deze kleren zijn nog niet walgelijk, maar na dit rotte lichaam aangeraakt te hebben, worden ze buitengewoon walgelijk.

 

Afhankelijk van oorzaken en voorwaarden, enkel de combinatie van verschillende natuurlijke elementen, zijn zowel het voedsel als de persoon die het nuttigt. Het is geen wezen, het zijn slechts elementen, niet in het bezit van een blijvend levensbeginsel, vrij van een zelfstandig iets of ziel. Dit geheel van voedsel is nog niet walgelijk, maar na dit rotte lichaam aangeraakt te hebben, wordt het buitengewoon walgelijk.

 

Afhankelijk van oorzaken en voorwaarden, enkel de combinatie van verschillende natuurlijke elementen, zijn zowel dit verblijf als de persoon die er leeft. Het is geen wezen, het zijn slechts elementen, niet in het bezit van een blijvend levensbeginsel, vrij van een zelfstandig iets of ziel. Deze hele verblijfplaats is nog niet walgelijk, maar na dit rotte lichaam aangeraakt te hebben, wordt ze buitengewoon walgelijk.

 

10. Het nadenken over de elementen

 

En verder denkt men na over het lichaam naarmate het geplaatst is of gebruikt wordt, met betrekking tot de elementen van materie. En men denkt aldus:

'Er is in dit lichaam het element van aarde (het vaste element), het element van water (het vloeibare element), het element van vuur (het verwarmende en verterende element), het element van lucht (het gasvormige element), en het ruimte-element.' (M.140; M.119)

 

Wat is het aarde-element? Het aarde-element kan zowel innerlijk als uiterlijk zijn. Het innerlijke aarde-element bestaat hierin: wat er bestaat aan vaste innerlijke dingen die tot iemand zelf behoren en die object van hechten zijn, zoals hoofdharen, lichaamsharen, nagels, tanden, huid, vlees, spieren, pezen, beenderen, beendermerg, nieren, hart, lever, middenrif, milt, longen, dikke darm, dunne darm, maag, ontlasting of wat er anders nog is aan vaste innerlijke dingen, dat noemt men het innerlijke aarde-element. Zowel het innerlijke als het uiterlijke aarde-element zijn alleen maar aarde-element. En dat moet met gepaste wijsheid overeenkomstig de werkelijkheid aldus beschouwd worden: “Dat is niet van mij, dat ben ik niet, dat is niet mijn zelf.” Wanneer men zo het aarde-element beschouwt, dan wordt men tegenover dat aarde-element ontnuchterd en maakt men de geest vrij van begeerte wat betreft het aarde-element. (M.140)

 

Wat is het water-element? Het water-element kan zowel innerlijk als uiterlijk zijn. Het innerlijke water-element bestaat hierin: wat er aan innerlijke dingen die tot iemand zelf behoren, water, waterig is en object van hechten, zoals gal, slijm, etter, bloed, zweet, vet, tranen, talg, speeksel, snot, gewrichtsvloeistof, urine of wat er anders nog aan innerlijke, tot iemand zelf behorende dingen, water, waterig is en object van hechten, dat noemt men het innerlijke water-element. Zowel het innerlijke als het uiterlijke water-element zijn alleen maar water-element. En dat moet met gepaste wijsheid overeenkomstig de werkelijkheid aldus beschouwd worden: “Dit is niet van mij, dit ben ik niet, dit is niet mijn zelf.” Wanneer men het water-element zo beschouwt, wordt men tegenover het water-element ontnuchterd en maakt men de geest vrij van begeerte wat betreft het water-element. (M.140)

 

Wat is het vuur-element? Het vuur-element kan zowel innerlijk als uiterlijk zijn. Het innerlijke vuur-element bestaat hierin: wat er bestaat aan innerlijke dingen die tot iemand zelf behoren, die vuur zijn, vurig en object van hechten, dus datgene waardoor men verwarmd wordt, ouder wordt en verteerd wordt, en datgene waardoor verteerd wordt wat gegeten, gedronken en geproefd is, of wat er anders nog aan innerlijke dingen die tot iemand zelf behoren, vuur, vurig is en object van hechten, dat noemt men het innerlijke vuur-element. Zowel het innerlijke als het uiterlijke vuur-element zijn alleen maar vuur-element. En dat moet met gepaste wijsheid aldus bezien worden: “Dit is niet van mij, dat ben ik niet, dat is niet mijn zelf.” Wanneer men het vuur-element zo beschouwt, wordt men tegenover het vuur-element ontnuchterd en maakt men de geest vrij van begeerte wat betreft het vuur-element. (M.140)

 

Wat is het wind-element? Het wind-element kan zowel innerlijk als uiterlijk zijn. Het innerlijke wind-element is aldus: wat er aan innerlijke dingen die tot iemand zelf behoren, wind, winderig is, en object van hechten, namelijk opstijgende winden, neergaande winden, winden in de buik, winden in de darmen, winden die door de ledematen stromen, in- en uitademing, of wat er anders nog aan innerlijke dingen die tot iemand zelf behoren, wind, winderig is en object van hechten, dat noemt men het innerlijke wind-element. Zowel het innerlijke als het uiterlijke wind-element zijn alleen maar wind-element. En dat moet met gepaste wijsheid aldus bezien worden: “Dit is niet van mij, dat ben ik niet, dat is niet mijn zelf.” Wanneer men het wind-element zo met gepaste wijsheid overeenkomstig de werkelijkheid beschouwt, dan wordt men tegenover het wind-element ontnuchterd en maakt men de geest vrij van begeerte wat betreft het wind-element. (M.140)

 

Wat is het ruimte-element? Het ruimte-element kan zowel innerlijk als uiterlijk zijn. Het innerlijke ruimte-element is aldus: wat er aan innerlijke dingen die tot iemand zelf behoren, ruimte, ruimtelijk is en object van hechten, dus de oorgaten, de neusgaten, de mondopening, en de opening waarmee datgene wat gegeten, gedronken, verteerd en geproefd is, ingeslikt wordt, en de opening waarin het zich ophoopt, en de opening waardoor het beneden uitgescheiden wordt, of wat er anders nog aan innerlijke dingen die tot iemand zelf behoren, ruimte, ruimtelijk is en object van hechten: dat noemt men het innerlijke ruimte-element. Zowel het innerlijke als het uiterlijke ruimte-element zijn alleen maar ruimte-element. En dat moet met gepaste wijsheid aldus bezien worden: “Dit is niet van mij, dat ben ik niet, dat is niet mijn zelf.” Wanneer men het ruimte-element zo met gepaste wijsheid overeenkomstig de werkelijkheid beschouwt, wordt men tegenover het ruimte-element ontnuchterd en maakt men de geest vrij van begeerte wat betreft het ruimte-element. (M.140)

 

Wat is het aangename van die elementen, wat is het nadelige ervan en wat is het ontkomen eraan?

Lust en welgevallen die ten gevolge van die elementen ontstaan, dat is het aangename ervan.

Het onbestendige, smartelijke, veranderlijke, vergankelijke dat van die elementen ontstaat, dat is het nadelige ervan.

Het verwijderen van het verlangen en de begeerte ernaar, het opgeven van verlangen en begeerte ernaar, dat is het ontkomen aan die elementen.

Als er bij die elementen niets aangenaams was, zou men er geen welbehagen in vinden.

Als er bij die elementen niets nadeligs was, zou men er geen afkeer van hebben.

Als er bij die elementen geen ontkomen was, zou men er niet aan ontkomen.

Zolang als dit niet begrepen wordt, zolang is men niet volledig verlicht. Maar als men dat overeenkomstig de werkelijkheid heeft begrepen, dan is men volledig verlicht. (S.14.31-32)

 

Zolang als men dat nog niet overeenkomstig de werkelijkheid heeft begrepen, zolang is men nog niet ontkomen aan de kringloop van bestaan, is men er nog niet van losgeraakt, is men er nog niet van afgescheiden.

Maar wanneer men bij die vier elementen het aangename als aangenaam, het nadelige als nadelig en het ontkomen als ontkomen heeft begrepen overeenkomstig de werkelijkheid, dan is men ontkomen aan de wereld met haar goden en Brahmas, met haar goden en mensen; men is dan ervan losgeraakt, ervan afgescheiden en men leeft met een gemoed dat vrij is van grenzen. (S.14.33)

 

Wanneer de elementen alleen maar lijden waren, gevolgd door lijden, begeleid door lijden, wanneer ze niet ook begeleid werden door lust, dan zouden de wezens geen welbehagen eraan vinden. Maar ze zijn begeleid door lust en daarom vinden de wezens er welbehagen aan.

Wanneer de elementen alleen maar lust waren, begeleid door lust, wanneer ze niet ook door lijden begeleid werden, dan zouden de wezens er geen afkeer van hebben. Maar ze zijn begeleid door lijden en daarom vinden de wezens er afkeer van. (S.14.34)

 

Wie vreugde heeft aan de elementen, die heeft vreugde aan het lijden, aan dukkha. En die is niet bevrijd van lijden.

Wie geen vreugde heeft aan de elementen, die heeft geen vreugde aan het lijden. En die is bevrijd van lijden. (S.14.35)

 

Het ontstaan van de elementen, dat is ontstaan van het lijden, van ziekte, ouderdom en dood.

De opheffing van de elementen, het tot rust komen ervan, dat is de opheffing van het lijden, van ziekte, ouderdom en dood. (S.14.36)

 

Wie bij de vier elementen het aangename ervan, het schadelijke ervan en het ontkomen eraan niet overeenkomstig de werkelijkheid inziet, die heeft het doel niet bereikt.

Maar wie bij de vier elementen het aangename ervan, het schadelijke ervan en het ontkomen eraan overeenkomstig de werkelijkheid inziet, die heeft het doel begrepen en verwerkelijkt. (S.14.37-38)

Wie de elementen niet kent, wie de oorsprong ervan niet kent, wie de opheffing ervan niet kent en wie het pad dat naar de opheffing ervan leidt niet kent, die heeft het doel niet bereikt.

Maar wie de elementen wel kent, de oorsprong ervan, de opheffing ervan en het pad dat leidt naar de opheffing ervan, die heeft het doel door eigen inzicht bereikt. (S.14.39)

 

11. Ik-loos zijn de elementen

 

"Wat er in de persoon zelf aan vaste, vloeibare en gasvormige elementen is, dat noemt men de eigen vaste, vloeibare en gasvormige elementen.

Wat er in de eigen persoon aan hitte verworven is, waardoor men verhit wordt, waardoor er vertering plaats heeft, dat noemt men het eigen hitte-element.

Wat er in de eigen persoon is aan opstijgende winden, aan neerdalende winden, de winden van de maag, van de darm, de winden die alle ledematen doorstromen zoals in- en uitademing, dat noemt men het eigen wind-element.

Al die elementen zijn zonder wezen en zonder zelf; zij zijn oorzakelijk ontstaan, zijn vergankelijk, aan verval onderhevig. 'Dit is niet van mij; dat ben ik niet; dat is niet mijn zelf.' Door zo te overwegen wordt de geest vrij van begeerte met betrekking tot die elementen. Door meditatie over de waarneming van vergankelijkheid wordt elke mening van „ik“ overwonnen." (zie M.62, M.74 en M.140)

 

12. Contemplatie over nadeel (gevaar)

 

Wat is contemplatie over nadeel (gevaar)? - Welnu, een monnik gaat naar het bos of naar de voet van een boom of naar een lege plek en overweegt er aldus: ‘Talrijk zijn de kwalen, talrijk zijn de nadelen (gevaren) van dit lichaam. Want in dit lichaam ontstaan verscheidene ziektes, zoals oogziekte, oorziekte, neusziekte, tongziekte, lichaamsziekte, hoofdpijn, de bof, mondziekte, tandpijn, hoest, astma, verkoudheid, brandend maagzuur, koorts, maagkwalen, flauwte, dysenterie, gezwel, koliek, melaatsheid, steenpuist, klierziekte, tuberculose, vallende ziekte, ringworm, jeuk, huiduitslag, roos op het hoofd, puistjes, oververzadigdheid, suikerziekte, aambeien, kanker, etterkanaal (fistel), en ziektes ontstaan uit gal, uit slijm, uit winden, uit conflicten van de lichaamsvochten, uit weersveranderingen, uit ongunstige omstandigheden (onjuist gedrag), ziektes ontstaan door opzet van anderen, ziektes ontstaan uit resultaten van wilsacties, en verder koude, hitte, honger, dorst, uitwerpselen en urine.’ Aldus blijft hij nadeel (gevaar) beschouwen in dit lichaam. Dit heet contemplatie over nadeel (gevaar). (uit: A.X.60)

 

13. Met het lichaam verbonden

 

Tien dingen zijn met het lichaam verbonden, namelijk: koude, hitte, honger, dorst, uitwerpselen, urine, zich in toom houden in daden, zich in toom houden in woorden, zich in toom houden in de manier van leven en in de wedergeboorte-producerende wil om te bestaan.

Deze tien dingen zijn aan het lichaam gebonden. (A.X.49)

 

14. Het ettergezwel (walgelijkheid van het lichaam)

 

Monniken, stel dat er een ettergezwel is dat vele jaren oud is; dat gezwel heeft negen wondopeningen die vanzelf ontstaan zijn. Wat er nu uitstroomt en eruit druipt, dat alles is onzuiver, walgelijk, en ruikt slecht.

Welnu, monniken, als een ettergezwel noemt men dit lichaam dat uit de vier grondstoffen is samengesteld, door vader en moeder verwekt, dat met rijst en grutten gevoed wordt, dat onderhevig is aan vergankelijkheid, dat gezalfd en gemasseerd moet worden, en dat aan ontbinding en verval onderhevig is.

Dit lichaam heeft negen natuurlijke openingen. En wat er uitstroomt en eruit druipt, dat alles is onzuiver, walgelijk en ruikt slecht. Daarom, monniken, wendt jullie af van dit lichaam. (A.IX.15)

 

15. Vergankelijk is het lichaam

 

In de 17e regentijd vertoefde de Verhevene te Rajagaha, in het Veluvana-park. In Rajagaha woonde een heel mooie courtisane. Zij heette Sirimā. Elke dag bood zij aalmoezen aan de monniken aan. Een van die monniken vertelde aan andere monniken hoe mooi Sirima was en ook dat zij erg lekker eten aanbood. Toen hij dit hoorde, werd een jonge monnik verliefd op Sirima, ook al had hij haar niet gezien. De volgende dag ging de jonge monnik met de andere monniken naar het huis van Sirima. Het ging die dag niet goed met haar, maar omdat zij eer wilde betonen aan de monniken, werd zij tot bij hen gedragen. De jonge monnik die Sirima zag, dacht bij zichzelf: "Ook al is zij ziek, zij is erg mooi." En hij ontwikkelde een sterk verlangen naar haar.

Diezelfde nacht stierf Sirima. Koning Bimbisara bezocht de Boeddha en zei dat Sirima gestorven was. De Verhevene adviseerde de koning om het lijk drie dagen te bewaren zonder het te begraven. Op de vierde dag was het dode lichaam van Sirima niet langer mooi of begeerlijk; het was opgeblazen geworden en er kwamen maden uit het lichaam. Op die dag nam de Boeddha zijn monniken mee naar de lijkplaats om het dode lichaam te bekijken. De jonge monnik, die zo wanhopig verliefd was op Sirima, wist niet dat Sirima gestorven was. Toen hij hoorde dat de Boeddha en de monniken Sirima zouden bezoeken, sloot hij zich gretig bij hen aan.

De Boeddha verzocht de koning toen om aan te kondigen dat Sirima een nacht beschikbaar zou zijn tegen betaling van duizend munten. Maar niemand wilde haar nemen voor duizend, of voor vijfhonderd, of voor tweehonderdvijftig, en ook niet als zij gratis zou worden gegeven. Toen zei de Boeddha tegen het publiek: “Bhikkhus, kijk naar Sirima. Toen zij nog leefde, waren velen bereid duizend munten te geven om één nacht met haar door te brengen; maar nu wil niemand haar nemen, ook niet als zij zonder enige betaling wordt gegeven. Het lichaam van een persoon is onderhevig aan verval en bederf." Nadat hij naar de Boeddha had geluisterd, besefte de jonge monnik die gehechtheid aan Sirima had ontwikkeld, de ware aard van het leven.

 

“Ziet dit mooie lichaam, een massa van zweren en wonden, samengesteld, ziek, het object van de gedachten van menigeen, waarin niets blijvend is, waarin geen stabiliteit is.” (Dhp. verhaal XI:2 en vers 147)

 

16. De lijk-contemplaties

 

Bhikkhus, een bhikkhu vergelijkt zijn eigen lichaam met een lijk dat op een lijkenveld werd gegooid, – al één, twee of drie dagen dood, opgezwollen, blauw verkleurd, waaruit vloeistoffen sijpelen. Zo vergelijkt hij zijn lichaam ermee: 'Met dit lichaam van mij is het net zo gesteld als met dat lichaam; dit lichaam gaat net zo worden en het kan er niet aan ontgaan.'

Terwijl hij zo behoedzaam, ijverig en vastbesloten vertoeft, zijn zijn herinneringen en gedachten die op het leven met een gezin berusten, overwonnen. Met de overwinning ervan wordt zijn geest innerlijk gevestigd, tot rust gebracht, tot eenheid gebracht en geconcentreerd.

Ook op een dergelijke manier ontplooit een bhikkhu de opmerkzaamheid op het lichaam. (M.119)

 

Dan volgen de lijkcontemplaties die ook vermeld zijn in De vier grondslagen van oplettendheid (§ 1.2.1.6).

 

17. De beschouwing van het walgelijke en het niet walgelijke

 

In het Tikandaki-bos bij Sāketa sprak de Boeddha de volgende leerrede:

"Monniken, het is goed wanneer de monnik af en toe het niet walgelijke als walgelijk beschouwt; wanneer hij iets walgelijks als niet walgelijk beschouwt; wanneer hij het niet walgelijke en het walgelijke als walgelijk beschouwt; wanneer hij het walgelijke en het niet walgelijke als niet walgelijk beschouwt; wanneer hij beide, iets walgelijks en iets niet walgelijks, verwerpt en gelijkmoedig vertoeft, oplettend en helder bewust.

Maar om welke reden, monniken, kan de monnik iets niet walgelijks als walgelijk beschouwen? - Opdat bij hem geen hebzucht ontstaat bij de hebzucht verwekkende dingen.

Om welke reden echter kan hij iets walgelijks als niet walgelijk beschouwen? - Opdat bij hem geen haat ontstaat bij de haat verwekkende dingen.

Om welke reden echter kan hij iets niet walgelijks en iets walgelijks als walgelijk beschouwen? - Opdat bij hem geen begeerte ontstaat bij de begeerte verwekkende dingen en geen haat ontstaat bij de haat verwekkende dingen.

Om welke reden echter kan hij iets walgelijks en iets niet walgelijks als niet walgelijk beschouwen? - Opdat bij hem geen haat ontstaat bij de haat verwekkende dingen en geen begeerte ontstaat bij de begeerte verwekkende dingen.

Om welke reden echter kan hij beide, iets walgelijks en iets niet walgelijks, verwerpen en gelijkmoedig vertoeven, oplettend en helder bewust? - Opdat bij hem bij geen enkele gelegenheid, nergens, op de een of andere manier begeerte ontstaat bij de begeerte verwekkende dingen, opdat bij hem bij geen enkele gelegenheid haat ontstaat bij de haat verwekkende dingen, en opdat bij hem bij geen enkele gelegenheid verblinding ontstaat bij de verblinding verwekkende dingen." (A.V.144; vgl. S.52.1)

 

18. Te strenge overdenking van de walgelijkheid

 

Te Vesali sprak de Verhevene eens over de walgelijkheid van het lichaam. Daarna trok hij zich een halve maand in eenzaamheid terug. Alleen degene die hem dagelijks te eten bracht, mocht hem opzoeken.

De monniken overdachten de walgelijkheid van het lichaam. En zij vonden het lichaam een plaag, ekelden zich ervoor, schaamden zich ervoor. En eerst brachten tien monniken per dag zich om, dan twintig, dan dertig per dag.

Toen de Verhevene na afloop van de halve maand terug kwam, vroeg hij aan de eerwaarde Ananda hoe het kwam dat de gemeenschap van de monniken zo uitgedund was.

De eerwaarde Ananda vertelde wat er gebeurd was en vroeg dat de Verhevene een andere leerrede zou geven opdat de gemeenschap van de monniken het hoogste inzicht kon bereiken.

De monniken werden bijeengeroepen in de vergaderzaal. Daar sprak de Boeddha over de concentratie op het in- en uitademen. Die concentratie is stil, uitstekend, een vertoeven in smetteloos geluk. Welke slechte onheilzame dingen ontstaan, die worden terstond tot verdwijnen gebracht en komen tot rust. (S.54.9)

 

Zie hierover verder bij: Oplettendheid bij het in- en uitademen.

 

19. De meditatieve verdiepingen

 

Verder treedt een bhikkhu, afgescheiden van zinnelijk genot, afgescheiden van onheilzame toestanden van de geest, binnen in de eerste meditatieve verdieping (jhana). Ze gaat samen met beginconcentratie van de geest en met aanhoudende concentratie ervan. En hij vertoeft erin, met vervoering en zaligheid welke uit de afgescheidenheid is ontstaan. Hij laat die vervoering en zaligheid dit lichaam geheel doordringen, zó dat er geen enkel lichaamsdeel is dat niet door deze vervoering en zaligheid doordrongen is.

Terwijl hij zo behoedzaam, ijverig en vastbesloten vertoeft, zijn zijn herinneringen en gedachten die op het leven met een gezin berusten, overwonnen. Met de overwinning ervan wordt zijn geest innerlijk gevestigd, tot rust gebracht, tot eenheid gebracht en geconcentreerd.

Ook op een dergelijke manier ontplooit een bhikkhu de opmerkzaamheid op het lichaam. (M.119)

 

Bhikkhus, verder treedt een bhikkhu door het tot bedaren brengen van begin- en aanhoudende toewending van de geest (naar het meditatie-object) binnen in de tweede jhana. Ze bevat innerlijke kalmte en eenheid van het hart zonder begin- en aanhoudende toewending van de geest. En hij vertoeft erin, met vervoering en zaligheid die uit de concentratie zijn ontstaan. Hij laat die vervoering en zaligheid dit lichaam geheel doordringen, zó dat er geen enkel lichaamsdeel is dat niet erdoor doordrongen is.

Terwijl hij zo behoedzaam, ijverig en vastbesloten vertoeft, zijn zijn herinneringen en gedachten die op het leven met een gezin berusten, overwonnen. Met de overwinning ervan wordt zijn geest innerlijk gevestigd, tot rust gebracht, tot eenheid gebracht en geconcentreerd.

Ook op een dergelijke manier ontplooit een bhikkhu de opmerkzaamheid op het lichaam. (M.119)

 

Bhikkhus, verder treedt een bhikkhu met het afnemen van vervoering, in gelijkmoedigheid vertoevend, oplettend en helder bewust, vol lichamelijk ondervonden zaligheid, binnen in de derde jhana. Hiervan zeggen de edelen [= heiligen]: 'Zalig vertoeft degene die vol gelijkmoedigheid en oplettendheid is.' En hij vertoeft erin. Hij laat de zaligheid die vrij van vervoering is, het hele lichaam doordringen zó dat er geen enkel lichaamsdeel is dat niet doordrongen is door de gelukzaligheid die vrij van vervoering is.

Terwijl hij zo behoedzaam, ijverig en vastbesloten vertoeft, zijn zijn herinneringen en gedachten die op het leven met een gezin berusten, overwonnen. Met de overwinning ervan wordt zijn geest innerlijk gevestigd, tot rust gebracht, tot eenheid gebracht en geconcentreerd.

Ook op een dergelijke manier ontplooit een bhikkhu de opmerkzaamheid op het lichaam. (M.119)

 

Bhikkhus, verder treedt een bhikkhu met het overwinnen van geluk en pijn, en door het al eerder verdwijnen van vreugde en verdriet, binnen in de vierde jhana. Vanwege gelijkmoedigheid heeft deze jhana niets pijnlijks noch iets aangenaams in zich; maar ze heeft de zuiverheid van de oplettendheid. En hij vertoeft erin. Hij zit er en doordringt dit lichaam met een zuiver, helder hart zó dat er geen enkel lichaamsdeel is dat niet doordrongen is door het zuivere, heldere hart.

Terwijl hij zo behoedzaam, ijverig en vastbesloten vertoeft, zijn zijn herinneringen en gedachten die op het leven met een gezin berusten, overwonnen. Met de overwinning ervan wordt zijn geest innerlijk gevestigd, tot rust gebracht, tot eenheid gebracht en geconcentreerd.

Ook op een dergelijke manier ontplooit een bhikkhu de opmerkzaamheid op het lichaam. (M.119)

 

20. Vooruitgang door oplettendheid op het lichaam

 

Bhikkhus, iemand die de oplettendheid op het lichaam heeft ontplooid en geoefend, draagt in zich alles wat bestaat aan heilzame toestanden die aan het ware weten deel hebben.

Bhikkhus, wanneer iemand de oplettendheid op het lichaam niet heeft ontplooid en geoefend, dan vindt Mara een gelegenheid en een ruggensteun in hem.

Bhikkhus, wanneer iemand de oplettendheid op het lichaam heeft ontplooid en geoefend, dan kan Māra geen gelegenheid en geen ruggensteun in hem vinden.

Evenzo, bhikkhus, wanneer iemand de oplettendheid op het lichaam heeft ontwikkeld en geoefend, wanneer hij dan zijn geest toewendt naar de verwerkelijking van een toestand die door hogere geestelijke kracht kan worden verwerkelijkt, dan verkrijgt hij het vermogen om van elk aspect ervan getuigenis af te leggen, omdat er een geschikte basis voor is. " (M.119)

 

21. Voordelen van de oplettendheid op het lichaam

 

Bhikkhus, wanneer de oplettendheid op het lichaam steeds weer beoefend, ontplooid, geoefend, als voertuig en als basis gebruikt wordt, verankerd, gevestigd en goed uitgeoefend is, dan kunnen de volgende tien voordelen ervan verwacht worden, namelijk:

1) Men wordt een overwinnaar over ontevredenheid en gefascineerdheid. Men wordt niet door ontevredenheid overmeesterd. Steeds wanneer ontevredenheid verschijnt, overwint men die.

2) Men wordt een overwinnaar over angst en schrik. Angst en schrik kunnen iemand niet overmeesteren. Steeds wanneer angst en schrik verschijnen, overwint men die.

3) Men verdraagt koude en hitte, honger en dorst, en contact met horzels, muggen, wind, zon, en insecten. Men verdraagt kwaadwillig gesproken, onwelkome woorden en opkomende lichamelijke gevoelens, die pijnlijk, scherp, hard, pijnigend, onaangenaam, onplezierig en levensbedreigend zijn.

4) Men verkrijgt naar wens, zonder problemen of moeilijkheden, de vier meditatieve verdiepingen die de hogere onstoffelijkheid vormen en die zorgen voor een aangenaam vertoeven hier en nu.

5) Men bezit de verschillende soorten van bovennatuurlijke krachten. De kracht om uit één veelvuldig te worden, en uit veelvuldig weer één. De kracht om zich zichtbaar te maken en onzichtbaar. De kracht om ongehinderd door wanden, muren, bergen te gaan als door de lucht. De kracht om in de aarde op- en onder te duiken als in water. De kracht om op het water te lopen als op vaste bodem. De kracht om zich in zittende houding in de lucht te bewegen als een vogel. De kracht om met de hand de maan en de zon aan te raken. De kracht om lichamelijk invloed uit te oefenen tot in de Brahmā-wereld (zijn lichaam te beheersen tot in de Brahma-wereld).

6) Met het hemelse oor kan men beide soorten geluiden horen, de hemelse en de aardse, die van veraf en die van dichtbij.

7) Men begrijpt het gemoed van anderen nadat men het met het eigen gemoed omvat heeft. Men begrijpt een gemoed dat door begeerte is beïnvloed en men begrijpt een gemoed dat niet door begeerte is beïnvloed. Men begrijpt een gemoed dat door haat is beïnvloed en men begrijpt een gemoed dat niet door haat is beïnvloed. Men begrijpt een gemoed dat door onwetendheid is beïnvloed en men begrijpt een gemoed dat niet door onwetendheid is beïnvloed. Men begrijpt van een samengetrokken geest dat die samengetrokken is en van een afgeleide geest dat die afgeleid is. Men begrijpt van een verheven geest dat die verheven is en van een niet verheven geest dat die niet verheven is. Men begrijpt van een overtrefbare geest dat die overtrefbaar is en van een onovertrefbare geest dat die onovertrefbaar is. Men begrijpt van een geconcentreerde geest dat die geconcentreerd is en van een ongeconcentreerd geest dat die ongeconcentreerd is. Men begrijpt van een bevrijde geest dat die bevrijd is en van een onbevrijde geest dat die onbevrijd is.

8) Men kan zich aan veel verschillende vormen van bestaan herinneren, aan één geboorte en aan twee geboorten, aan 3, 4, 5, 10 geboorten, aan 20, 30, 40, 50, 100 geboorten, aan 1000 en aan 100.000 geboorten. Men kan zich herinneren aan talrijke perioden van wereldvergaan en aan talrijke perioden van wereldontstaan en aan talrijke perioden van wereldvergaan-wereldontstaan. “Toen had ik die naam, behoorde tot die familie, was van die kaste, kreeg dat voedsel, ondervond dit en dat aan lust en leed, werd zo oud. Vandaar heengegaan werd ik elders wedergeboren. Ik had dan die of die naam (etc).” Zo kan men zich aan verscheidene vroegere vormen van bestaan herinneren met de bijzondere gebeurtenissen en details.

9) Men kan met het hemelse oog de wezens overzien en kennen hoe zij heengaan en wedergeboren worden, lage en voorname, mooie en lelijke, gelukkige en ongelukkige, overeenkomstig hun kamma.

10) En door eigen verwerkelijking met hogere geestelijke kracht treedt men hier en nu binnen in de bevrijding van het hart, de bevrijding door wijsheid, die met de vernietiging van de neigingen vrij van neigingen is, en men vertoeft erin.

 

Bhikkhus, wanneer de oplettendheid op het lichaam steeds weer beoefend, ontplooid, geoefend, als voertuig en als basis gebruikt wordt, verankerd, gevestigd en goed uitgeoefend is, dan kunnen deze tien voordelen ervan verwacht worden." (M.119)

 

 

-=oOo=-

Impressum

Texte: alles uit dit e-boek mag worden overgenomen
Tag der Veröffentlichung: 27.04.2018

Alle Rechte vorbehalten

Nächste Seite
Seite 1 /