Inhalt

Cover

Titelpagina

Facetten van het Boeddhisme

44

 

 

 

 

Saddhā (vertrouwen)

 

 

 

 

 

samengesteld door

Nico Moonen

 

 

 

 

 

Copyright

 

Copyright ©  2021 / 2564

Het is toegestaan om elektronisch of in gedrukte vorm fragmenten van deze compilatie of de compilatie in zijn geheel over te nemen voor eigen gebruik, of ook met als doel ze met anderen te delen, uitsluitend voor gratis verspreiding en zonder commercieel oogmerk.

Inleiding

 

Een van de methoden van meditatie of contemplatie bestaat uit vertrouwen (saddhā). Dit is vertrouwen hebben in de Boeddha, in zijn leer en in de Orde van de heilige monniken, de Ariyasangha.

Ook door vertrouwen kan men het hoogste heil verwerven. Door vertrouwen en devote meditatie worden de gedachten gericht op één punt. Het denken is goed wanneer wij de gedachten vestigen op de Boeddha, op zijn leer of op de gemeenschap van de monniken. Ook kan men dagelijks aandachtig een stukje lezen over de Boeddha of zijn leer, of een bepaald facet van de leer overdenken. Dit behoort eveneens tot saddhā.

 

Saddhā, devote meditatie, vertrouwen voert tot een kalme, rustige geest. En daardoor kan het hoogste geluk bereikt worden.

 

De Boeddhist(e) heeft vertrouwen indien hij of zij gelooft in de Verlichting van de Volmaakte (M.53) of in de Drie Juwelen door zijn/haar toevlucht te nemen tot de Boeddha, Dhamma en Ariyasangha. Dat vertrouwen moet dan gemotiveerd zijn door en gegrond in begrip. Ook wordt aan de Boeddhist(e) gevraagd om het object van zijn/haar vertrouwen te onderzoeken en te testen. (M.47)

Het vermogen van vertrouwen moet in evenwicht gehouden worden met het vermogen van wijsheid. Door begrip en wijsheid wordt vertrouwen een innerlijke zekerheid en een vaste overtuiging die gebaseerd is op eigen ervaring. Geloof is het zaad genoemd van alle heilvolle toestanden (Sn.I.4, vers 77). Want het inspireert de geest met zelfvertrouwen en vastberadenheid om de stroom van samsāra (het steeds weer geboren worden en sterven) over te steken.

Saddhā, geloof, vertrouwen, is een belangrijke stroom van verdienste.*1] Ook is vertrouwen een van de vijf geestelijke eigenschappen*2] en één van de zeven schatten die waard zijn verworven te worden.*3]

 

Vertrouwen is het zaaigoed en ascese is de regen;

wijsheid is juk en ploeg.

Schaamte is de dissel

en de geest is de verbinding;

oplettendheid is ploegschaar en drijfstok.

(Sn.I.4, vers 77).

 

Volgens het commentaar op bovenstaand vers is de betekenis ervan als volgt. Het zaad hecht zich beneden vast door middel van de wortels en laat een kiem ontstaan naar boven. Zo is het ook met vertrouwen. Van onderen staat het vast als wortel van deugdzaamheid; naar boven laat het de kiem van geestelijke rust en inzicht ontstaan.

 

Als men geneigd is tot piekeren, tot bezorgdheid, dan is een denken aan de Boeddha, zijn leer en zijn Orde een grote hulp. Het gemoed wordt stil, en met een stil en vredig gemoed ziet men de dingen anders dan voorheen. De slang die vrees inboezemde, wordt met kalme geest gezien voor wat ze werkelijk is: een gewoon touw waarvoor men geen angst hoeft te hebben. Het reciteren van (Pali-)teksten of het denken aan het Drievoudige Juweel heeft dus ook een geruststellende functie.

 

Denken aan het Drievoudige Juweel behoort tot de elementen van de Verlichting (bodhipakkhiya-dhamma). (A.I.35) Het brengt kalmte van geest. Want de Gezegende is vrij van begeerte, vrij van afkeer en vrij van illusie. Daarom is hij niet meer geneigd tot angst, vrees, bezorgdheid en gejaagdheid. En om die reden straalt er een grote rust uit van de Boeddha, van zijn leer en van zijn heilige volgelingen. (zie: S.XI.3)

Het principe is eigenlijk heel eenvoudig. Er ontstaat steeds maar één gedachte. Twee of meer gedachten kunnen niet op eenzelfde moment bij iemand verschijnen. Door nu onze gedachten te richten tot de verheven Boeddha, zijn leer en zijn Orde van heiligen kunnen gedurende die tijd geen andere en nadelige gedachten onze geest beïnvloeden. Een zekere mate van stilheid van geest kan men dus bereiken door te denken aan het Drievoudige Juweel.

_____

1] Zie puñña-dhārā in: Nyanaponika: Buddhist Dictionary, 4th ed. 1980, p. 180.

2] zie indriya in: Buddhist Dictionary 1980, p. 78.

3] zie dhana, in: Buddhist Dictionary 1980, p. 57.

 

01. Vertrouwen I

 

Wie vertrouwen heeft in de Verlichting van de Verhevene, dat strekt hem tot heil en zegen voor het hiernamaals. (A.VIII.54)

 

Vertrouwen in de Boeddha, in zijn leer en in de gemeenschap van de heiligen wordt uitgedrukt door de toevluchtname en door te denken aan het Drievoudige Juweel.

 

Wie aan de Boeddha denkt, of aan zijn leer, of aan de gemeenschap van de heiligen, bij hem of haar verdwijnt elke angst of vrees of paniek die mogelijk ontstaat.

 

"Als u de Boeddha voor uw geest roept,

zal er helemaal geen vrees voor u zijn.

En als u niet aan de Boeddha denkt,

denk dan aan de leer die goed verkondigd is

en die naar Nibbāna voert.

En als u niet aan de leer denkt,

denk dan aan de Orde, dat prachtige veld

van verdienste voor allen.

 

Degenen die de verheven Boeddha,

de edele leer en de Ariyasangha

zich voor de geest roepen,

zal geen angst noch vrees doen beven.” (S.XI.3)

 

02. Toevluchtname

 

Ik neem mijn toevlucht tot de Boeddha;

ik neem mijn toevlucht tot zijn leer;

ik neem mijn toevlucht tot de gemeenschap van de heiligen.4]

 

Nogmaals neem ik mijn toevlucht tot de Boeddha;

nogmaals neem ik mijn toevlucht tot zijn leer;

nogmaals neem ik mijn toevlucht tot de gemeenschap van de heiligen.

 

Nogmaals en nogmaals neem ik mijn toevlucht tot de Boeddha;

nogmaals en nogmaals neem ik mijn toevlucht tot zijn leer;

nogmaals en nogmaals neem ik mijn toevlucht tot de gemeenschap van de heiligen.

(Vin.I.22; zie ook: M.I.24).

_____

4] Met de gemeenschap van de heiligen wordt bedoeld de Ariyasangha, de gemeenschap van degenen die het 1e, 2e, 3e of 4e niveau van heiligheid bereikt hebben. Tot hen kunnen ook leken behoren.

 

03. Denken aan het Drievoudige Juweel

 

‘Waarlijk, de Verhevene is heilig, volledig verlicht, volmaakt in kennis en volmaakt in gedrag. Hij is gezegend, een kenner van de werelden. Hij is de onvergelijkbare leider van mensen die bedwongen moeten worden en van mensen die volgzaam zijn. Hij is de leraar van goden en van mensen. Hij is de Ontwaakte en Verhevene.’

 

‘Duidelijk uitgelegd is de leer door de Verhevene;*1] hier en nu op juistheid te controleren;*2] met onmiddellijk resultaat. Ze nodigt ieder uit alles zelf te testen; ze voert naar Nibbāna. Ze is te begrijpen door de wijze, ieder voor zichzelf.’*4]

 

‘Van goed gedrag is de Orde van de discipelen van de Gezegende. Van oprecht gedrag*5] is de Orde van de discipelen van de Gezegende. Van wijs gedrag is de Orde van de discipelen van de Gezegende. Van plichtsgetrouw gedrag*6] is de Orde van de discipelen van de Gezegende. Deze Orde van de discipelen van de Gezegende – namelijk de vier paren van personen, de acht soorten individuen*7] – is offergaven*8] waard, is gastvrijheid*9] waard, is geschenken waard,*10] is waard eerbiedig gegroet te worden,*11] is een onvergelijkbaar veld van verdienste voor de wereld.’*12]

(A.IV.52; S.XI.3; zie ook M.12 en M.89)

_____

*1] De leer is duidelijk uitgelegd door de Verhevene. Ze is vrij van uitersten. Er zijn geen inconsequenties in. Er zijn geen tegenstrijdigheden in; ze is voorzien van de drie soorten goedheid. Ze is zonder smet. Ze voert wezens naar uitdoving.

*2] Ze is zichtbaar, want men verkrijgt de paden en vruchten achtereenvolgend. En ze is ook zichtbaar omdat men uitdoving, Nibbana ziet, en de andere vruchten van het pad.

*4] Als men de leer erkent en geen andere leringen aanneemt, dan ontstaat de kennis van opgeven, verzaking, kennis van het ongeborene en de kennis van vrijheid.

De leer is het oog, is kennis, is vrede, is de weg naar het Doodloze, is opgeven, verzaking, is de plaats van toevlucht.

Als men zo overweegt, wordt de geest gevuld met vertrouwen. Daardoor is de geest ongestoord. En daardoor vernietigt men de hindernissen, wekt men meditatie op, (jhana) factoren, en vertoeft men in begin-concentratie.

*5] oprecht gedrag – want zij volgen het achtvoudige pad en de vier edele waarheden; en zij bereiken Nibbana.

*6] plichtsgetrouw gedrag – zij zijn volmaakt in de praktijk van eenheid. Zij zien de grote vrucht en toename van deugd daardoor.

*7] De vier paren van personen, d.w.z. de personen die het 1e, 2e, 3e of 4e niveau van heiligheid bereikt hebben.

*8] offergaven – zij zijn waard offergaven te ontvangen; en groot is de vrucht die verkregen wordt door zulke offergaven.

*9] gastvrijheid – zij zijn waard uitgenodigd te worden.

*10] geschenken – men verkrijgt grote vrucht door het geven van verscheidene dingen aan hen.

*11] eerbiedig gegroet – zij zijn waard eerbied te ontvangen.

*12] onvergelijkbaar – zij bezitten vele deugden.

Veld van verdienste – dit is de plaats waar alle wezens verdienste verwerven.

(bron: Vimutthimagga, p. 149-152)

 

04. De Juweel-toespraak

 

Inleiding

 

In het vijfde jaar na de Verlichting ontstond er hongersnood in de stad Vesāli. Ten gevolge daarvan stierven eerst de arme mensen. De stank van hun lichamen trok een groot aantal geesten aan. Aangetast door die boze geesten stierf een nog groter aantal mensen. Zó groot was de stank van de lijken dat de inwoners ingewandsziekten kregen. Er waren toen dus drie plagen: de plaag van hongersnood, de plaag van boze geesten en de plaag van ziekte.

De inwoners van Vesāli nodigden toen de Boeddha, die te Varanasi vertoefde, uit om hun te komen helpen door zijn bovennatuurlijke krachten. En de Verhevene ging met een groot gevolg naar Vesāli.

Sakka, de koning van de goden, kwam in gezelschap van een groep godheden eveneens naar Vesāli. En door het samenkomen van zulke machtige goden sloegen de boze geesten voor het grootste deel op de vlucht.

In de avond stond de Leraar bij de poort van de stad en sprak tot de ouderling Ānanda: “Ānanda, ontvang van mij deze Juweel-toespraak en reciteer ze als bescherming binnen de drie muren van de stad Vesāli, terwijl je met de Licchavi-prinsen de ronde doet in de stad.”

De ouderling ontving de Juweel-toespraak uit de mond van de Leraar, nam water in de stenen nap van de Meester en ging naar de stad. Daar nam hij zijn plaats in aan de poort. Toen hij daar stond, mediteerde hij over alle verdiensten van de Boeddha, te beginnen met diens verheven besluit. Vervolgens beschouwde hij de tien volmaaktheden van de Tathāgata; de vijf grote opofferingen; de drie verdienstelijke daden ten behoeve van de wereld, ten behoeve van zijn verwanten en omwille van de Verlichting; zijn bereiken van alwetendheid en de negen bovenzinnelijke voorwaarden.

Daarna betrad Ānanda de stad en ging gedurende de drie nachtwaken rond binnen de drie muren van de stad. Hierbij reciteerde hij de Juweel-toespraak als bescherming.

 

Op het moment dat de eerwaarde Ānanda de woorden: “Wat er bestaat” (vers drie) uitsprak en het water omhoog sprenkelde, viel het op de boze geesten. Vanaf de derde strofe rezen druppels water die op zilveren bolletjes leken, omhoog in de lucht en vielen op de zieke mensen. Onmiddellijk was de ziekte van hen genezen. De boze geesten werden door de druppels geraakt en probeerden te ontsnappen. Hoewel er zeer veel deuren waren, was er voor hen niet genoeg plaats om door de deuropeningen te ontsnappen. Daarom braken zij de muur af en zo ontkwamen zij.*1]

De bevolking van Vesāli maakte de raadszaal met alle soorten van parfums welriekend, richtte een baldakijn op en maakte een zitplaats voor de Boeddha gereed. De Leraar ging er neerzitten en de gemeenschap van de monniken en de gastheren van de Licchavi-prinsen zaten in een kring om hem heen. En Sakka, de koning van de goden, stond – omgeven door een groep goden – op een passende plaats.

 

De ouderling Ānanda ging door de hele stad en keerde terug met een grote menigte mensen die van hun ziekte genezen waren. Hij begroette de Meester en ging zitten. Wederom reciteerde de Leraar de Juweel-toespraak. Op het einde ervan verkregen zeer veel levende wezens begrip van de leer. Aldus reciteerde hij op dezelfde manier op de volgende dag en gedurende zeven dagen daarna dezelfde toespraak. En toen hij zag dat alle plagen geluwd waren, nam hij afscheid en vertrok vanuit Vesāli.

_____

*1] Boze geesten kunnen dus niet door een muur gaan zoals van spoken beweerd wordt.

 

De Juweel-toespraak – Ratana Sutta

 

“De wezens die hier samen zijn gekomen,

hetzij op aarde of in de hemelruimte wonend,

mogen zij allen blij zijn en welgemoed

en mogen zij opmerkzaam luisteren

naar het woord van de leer.”

 

“Daarom luistert goed, gij wezens allemaal,

betoont u goedgezind jegens het geslacht der mensen

die overdag en ’s nachts u vrome gaven brengen.

Moogt u hen daarom vol toewijding beschermen.”

 

“Wat er bestaat aan schatten, hier en in gindse wereld,

welk kostbaar juweel zich in de hemel ook bevindt,

geen kan zich met de Volmaakte vergelijken.

Dit heerlijke juweel, het straalt in de Ontwaakte;

moge door deze waarheid geluk ontstaan.”

 

“Beëindiging en verzaking,

kostbare bevrijding van de dood,

bereikt door de Wijze der Sakyas, innerlijk bedaard,

niet bestaat er iets dat aan zo’n leer gelijk is.

Dit heerlijke juweel, het straalt in de Leer;

moge door deze waarheid geluk ontstaan.”

 

“Die als zuiverheid geprezen wordt

door de hoogste Boeddha,

die men als concentratie met directe vrucht aanduidt,

niet vindt men iets dat aan zo’n concentratie gelijk is.

Dit heerlijke juweel, het straalt in de Leer;

moge door deze waarheid geluk ontstaan.”

 

“Acht verheven mensen

die door de Edelen geprezen worden,

die ook bekend zijn als viervoudig mensenpaar,

zij, volgelingen van de Volkomene, zijn gaven waard.

Rijke vrucht brengt de gave die hen aangeboden wordt.

Dit heerlijke juweel, het straalt voor ons in de Orde;

moge door deze waarheid geluk ontstaan.”

 

“Die zich met sterke geest helemaal wijdden,

vrij van lusten, aan de instelling van Gotama,

die het doel bereikten, in het Doodloze doken,

zij genieten de bevrijding, om niet verkregen.

Dit heerlijke juweel, het straalt voor ons in de Orde;

moge door deze waarheid geluk ontstaan.”

 

“Zoals de paal van de stadspoort

stevig staat in de grond,

door winden van elke richting onbewogen,

hieraan gelijk verkondig ik de edele mens

die de viervoudige edele waarheid

met wijsheid aanschouwt.

Dit heerlijke juweel, het straalt voor ons in de Orde;

moge door deze waarheid geluk ontstaan.”

 

“Zij die deze waarheid die zo goed verkondigd is,

met diepe wijsheid helder begrijpen,

al is hun vooruitgang ook zeer langzaam,

een achtste bestaan is er voor hen niet meer.

Dit heerlijke juweel, het straalt voor ons in de Orde;

moge door deze waarheid geluk ontstaan.”

 

“Gemeenschappelijk komen met bereikt inzicht

drie dingen tot verdwijnen:

het geloof aan persoonlijkheid, en twijfel,

en elk hechten aan regels en rituelen.

Aan de viervoudige lagere werelden

is hij dan ontkomen, niet meer in staat

om de zes grote euveldaden te begaan.

Dit heerlijke juweel, het straalt voor ons in de Orde;

moge door deze waarheid geluk ontstaan.”

 

“En al maakt men ook vaak nog fouten

in daden, woorden of in gedachten ook,

hij of zij is niet in staat om zulks te verhelen.

Dit is een onmogelijkheid, zo zegt men,

voor iemand die het verheven oord aanschouwt.

Dit heerlijke juweel, het straalt voor ons in de Orde;

moge door deze waarheid geluk ontstaan.”

 

“Zoals bloesemtoppen in het dichte bos,

in het zomerseizoen, in de eerste zomermaand,

daaraan gelijk onderwees hij tot het ware heil

de beste leer, naar Nibbāna voerend.

Dit heerlijke juweel, het straalt in de Ontwaakte;

moge door deze waarheid geluk ontstaan.”

 

“Als beste die het beste kent,

het beste geeft, het beste brengt,

hij, zonder weerga, onderwees de beste leer.

Dit heerlijke juweel, het straalt voor ons in de Boeddha;

moge door deze waarheid geluk ontstaan.”

 

“Vernietigd is het oude en niets nieuws ontstaat.

Het hart is vrij van toekomstig bestaan.

Vernietigd zijn de kiemen

en geen verlangen groeit er meer.

Zo doven wijzen uit, zoals deze lamp hier.

Dit heerlijke juweel, het straalt voor ons in de Orde;

moge door deze waarheid geluk ontstaan.”

 

Sakka, de koning van de goden, reciteerde hierna nog de volgende verzen:

 

Gij wezens die hier samen zijt gekomen,

hetzij op aarde of in de hemelruimte wonend,

de Boeddha die als volmaakte wordt geëerd

zowel door goden als door mensen,

hem willen wij huldigen; het strekke ons allen tot geluk.

 

Gij wezens die hier samen zijt gekomen,

hetzij op aarde of in de hemelruimte wonend,

de Leer die als volmaakte wordt geëerd

zowel door goden als door mensen,

die willen wij huldigen; het strekke ons allen tot geluk.

 

Gij wezens die hier samen zijt gekomen,

hetzij op aarde of in de hemelruimte wonend,

de Orde die als volmaakte wordt geëerd

zowel door goden als door mensen,

die willen wij huldigen; het strekke ons allen tot geluk.

(Sn II.1, verzen 222-238)

 

 

 

 

 

 

1.01. Lof aan de Boeddha – Het enige wezen

 

De Boeddha verscheen in de wereld tot heil, zegen en welzijn voor veel goden en mensen, uit medelijden met de wereld.

Een Boeddha wordt zelden in de wereld geboren; toen hij in de wereld verscheen, ontstond er een wonderbaarlijk mens, zonder weerga, zonder een tweede, zonder een metgezel, zonder iemand die hem gelijk is, helemaal onvergelijkbaar.

Bij het verschijnen van de Boeddha openbaarde zich het grote oog [van de wereld], openbaarde zich grote helderheid, groot licht. De zes onovertreffelijke goede dingen openbaarden zich, namelijk de aanblik van de Boeddha; de klank van zijn onderwijzende woorden; het verkrijgen van vertrouwen in hem; het door hem verkondigde drievoudige onderricht in zedelijkheid, concentratie en wijsheid; de aan hem bewezen dienst; de zich te binnen brengende overweging over de Boeddha. (zie A.VI.30)

Ook werden toen de vier analytische soorten weten verwerkelijkt, namelijk het weten van het ware wezen, van de leer, van de taal en van de slagvaardigheid.

Verder werden de veelsoortige en verschillende elementen begrepen; dit zijn de 18 elementen die de basis vormen voor alle geestelijke processen, namelijk: de vijf zinsorganen, de vijf objecten ervan, de overeenkomende vijf soorten bewustzijn; verder het geestelement, het geestobject en het geestbewustzijns-element.

Bij het verschijnen van de Boeddha werd de vrucht van weten en bevrijding verwerkelijkt. Verwerkelijkt werden toen ook de vrucht van stroomintrede, van eenmaal wederkeer, van niet wederkeer en van heiligheid.

Het heengaan van de Boeddha vervulde velen met droefenis. (zie A.I.22)

 

1.02. Lof aan de Boeddha, de Volmaakte

Loka sutta

 

De Volmaakte (tathāgata) heeft de wereld volledig doorschouwd, en de Volmaakte is van de wereld bevrijd. De oorzaak van het bestaan van de wereld heeft de Volmaakte volledig doorschouwd, en die oorzaak van het bestaan van de wereld heeft de Volmaakte overwonnen. De uitdoving van de wereld heeft de Volmaakte volledig doorschouwd, en de uitdoving van de wereld is door de Volmaakte verwerkelijkt. Het pad dat voert naar de uitdoving van de wereld heeft de Volmaakte volledig doorschouwd, en hij heeft dat pad ontplooid.

 

Wat in de wereld met haar goede en slechte geesten, haar Brahma-goden, de scharen van asceten en priesters, goden en mensen, gezien, gehoord, gevoeld, ingezien, bereikt is, waarnaar gestreefd wordt, wat in de geest overwogen wordt, dat heeft de Volmaakte volledig doorschouwd. Juist daarom heet hij de Volmaakte.

 

Wat vanaf die nacht waarin de Volmaakte de hoogste Verlichting verkreeg, tot die nacht waarin hij uitdoofde in het Nibbāna dat van elke rest van bestaan vrij is, wat hij gedurende die tijd zei, verklaarde, uitlegde, dat alles is precies zo en niet anders. Juist daarom heet hij de Volmaakte.

 

Zoals de Volmaakte spreekt, zo handelt hij; en zoals hij handelt, zo spreekt hij. Zo is hij dus iemand die spreekt zoals hij handelt en die handelt zoals hij spreekt. Juist daarom heet hij de Volmaakte.

 

In de wereld met haar goede en slechte geesten, haar Brahma-goden, de scharen van asceten en priesters, goden en mensen, daar is hij de Overwinnaar, de onoverwonnene, de ziener, de machtige. Juist daarom heet hij de Volmaakte.

 

De wereld heeft hij doorschouwd,

en alles erin, zoals het werkelijk is.

Van de hele wereld ontbonden

zo schiep hij geen nieuwe binding.

Als een alles-overwinnaar, sterk en wijs,

die elke boei van bestaan helemaal brak,

ondervond hij de hoogste vrede, het Nibbāna,

het oord dat vrij is van vrees en nood.

Leeg van de neigingen is hij, een Ontwaakte,

vrij van twijfel en geheel onverstoord.

Hij maakte een einde aan de binding van daden,

de steun van bestaan brak hij helemaal in twee.

(Hij had de opheffing

van alle karmische handelen bereikt.)

Heerlijk verheven, een Ontwaakte,

Hij, onvergelijkbaar, aan een leeuw gelijk,

verkondigde aan de wereld met haar goden

het heilige hoge rijk van de waarheid.

De mensen en de goden

die tot de Ontwaakte hun toevlucht namen,

komen daarom, om hem te vereren,

Hem, de hoge Meester in weten.

(zij brengen hem eer door te denken:)

'De beste is hij van de bedwongenen,

de uitgedoofde vorst van de uitgedoofden,

de allerhoogste van de bevrijden.'

Ook zo brengen zij verering aan Hem,

de hoge Meester in weten:

(door te denken:)

'In de wereld met haar goden

is er niemand die aan u gelijk is.' (A.IV.23)

 

1.03. Vier wonderbaarlijke dingen I

 

Monniken, bij het verschijnen van de Volmaakte, de heilige, de volmaakt Verlichte, worden de volgende vier buitengewone, wonderbaarlijke dingen bekend.

 

Wanneer de Bodhisatta uit het gezelschap van de Tusita-goden verdwijnt*1] en bezonnen, helder bewust in het moederlichaam afdaalt, dan verschijnt in de wereld met haar goden, haar Maras, haar Brahmas, met haar menigte boetelingen en brahmanen, met haar goden en mensen, een onmetelijk verheven glans die de goddelijke pracht van de goden overtreft. En ook in die onpeilbare wereldtussenruimten*2] van chaos, somberheid en volslagen duisternis, waar zelfs deze machtige zon en maan met hun licht niet schijnen, - ook daar verschijnt een onmetelijk verheven glans die de pracht van de goden overtreft. En de wezens die daar wedergeboren werden,*3] beseften in die glans: “Er zijn hier, zo schijnt het, ook andere wezens ontstaan.”

Monniken, bij het verschijnen van de Volmaakte, de heilige, de volmaakt Verlichte, wordt dit eerste buitengewone, wonderbaarlijke ding bekend.*4]

 

Verder, monniken, wanneer de Bodhisatta bezonnen en helder bewust uit het moederlichaam uittreedt, - en wanneer de Volmaakte de onvergelijkbare, volmaakte Verlichting verkrijgt, - en wanneer de Volmaakte het onvergelijkbare wiel van de leer in beweging zet, - dan verschijnt in de wereld met haar goden, haar Maras, haar Brahmas, met haar menigte boetelingen en brahmanen, met haar goden en mensen, een onmetelijk verheven glans die de goddelijke pracht van de goden overtreft. En ook in die onpeilbare wereldtussenruimten van chaos, somberheid en volslagen duisternis, waar zelfs deze machtige zon en maan met hun licht niet schijnen, - ook daar verschijnt een onmetelijk verheven glans die de pracht van de goden overtreft. En de wezens die daar wedergeboren werden, beseften in die glans: “Er zijn hier, zo schijnt het, ook andere wezens ontstaan.”

Monniken, bij het verschijnen van de Volmaakte, de heilige, de volmaakt Verlichte, wordt dit tweede – dit derde – dit vierde buitengewone, wonderbaarlijke ding bekend. (A.IV.127)

_____

*1] Volgens Boeddhistische overlevering verblijft iedere toekomstige Boeddha, de Bodhisatta, voordat hij op deze wereld wedergeboren wordt, in de Tusita-hemel, de hemel van de gelukzalige goden.

2] lokantarikā. Volgens Indiase-Boeddhistische kosmologie heeft een wereldeenheid (cakkavāla) de vorm van een ronde schijf en is voor het grootste deel bedekt met water. In het midden bevindt zich de berg Meru en eromheen, naar noorden, zuiden, oosten en westen, liggen de vier werelddelen. Ontelbaar veel van zulke werelden bevinden zich in het universum.

Steeds drie van deze werelden vormen door contact van hun omtrek samen een groep. De daardoor gevormde trigonale tussenruimte in het binnenste ervan wordt gevuld door de Lokantarika-hel, de tussenwereld.

*3] Als kamma-resultaat van zware vergrijpen tegen ouders, asceten en priesters, het regelmatig doden van levende wezens, etc.

*4] Vgl. D. 14; M. 123.

 

1.04. Vier wonderbaarlijke dingen II

 

Bij het verschijnen van de Volmaakte, de heilige, volmaakt Verlichte doen zich de volgende vier buitengewone, wonderbaarlijke dingen voor.

De wereld die zich overgeeft aan begeerte en hechten (die zich wijdt aan het genot), die vreugde en genoegen vindt aan het begeerlijke hechten, die luistert gewillig naar de door de Volmaakte verkondigde leer die vrij is van hechten (die afgewend is van het genot); zij schenkt haar gehoor en wendt het hart naar het begrijpen ervan.

Bij het verschijnen van de Volmaakte, de heilige, volmaakt Verlichte doet zich dit eerste buitengewone, wonderbaarlijke ding voor.

 

De wereld die zich overgeeft aan eigendunk, die aan eigendunk vreugde en genoegen vindt, die luistert gewillig naar de door de Volmaakte verkondigde leer die eigendunk vernietigt; zij schenkt haar gehoor en wendt het hart naar het begrijpen ervan.

Bij het verschijnen van de Volmaakte, de heilige, volmaakt Verlichte doet zich dit tweede buitengewone, wonderbaarlijke ding voor.

 

De wereld die zich overgeeft aan rusteloosheid, die aan rusteloosheid vreugde en genoegen vindt, zij luistert gewillig naar de door de Volmaakte verkondigde leer die vrede brengt; zij schenkt haar gehoor en wendt het hart naar het begrijpen ervan.

Bij het verschijnen van de Volmaakte, de heilige, volmaakt Verlichte doet zich dit derde buitengewone, wonderbaarlijke ding voor.

 

De wereld die verstrikt is in onwetendheid, de blinde, verstrikt in waan, zij luistert gewillig naar de door de Volmaakte verkondigde leer die aan onwetendheid een einde maakt; zij schenkt haar gehoor en wendt het hart naar het begrijpen ervan.

Bij het verschijnen van de Volmaakte, de heilige, volmaakt Verlichte doet zich dit vierde buitengewone, wonderbaarlijke ding voor.

 

Dit zijn de vier buitengewone, wonderbaarlijke dingen die zich voordoen bij het verschijnen van de Volmaakte, de heilige, volmaakt Verlichte. (A.IV. 128)

 

1.05. Zonder angst en blaam

 

In vier dingen hoeft de Volmaakte zich niet in acht te nemen, en in drie dingen is hij onberispelijk.

 

In de volgende vier dingen hoeft de Volmaakte zich niet in acht te nemen:

De Volmaakte is van zuiver gedrag in daden, van zuiver gedrag in woorden, van zuiver gedrag in gedachten en van zuivere levenswijze. Bij hem is geen slecht gedrag in daden, woorden of gedachten en geen onjuiste levenswijze; in deze vier dingen hoeft de Volmaakte zich niet in acht te nemen.

 

In de volgende drie dingen is de Volmaakte onberispelijk:

De Volmaakte heeft de leer juist verkondigd. Het is onmogelijk dat een asceet of priester, een goede of slechte geest, een god of iemand anders in de wereld hem terecht voorwerpen kan maken dat hij de leer niet juist verkondigd zou hebben; zo'n mogelijkheid is er niet. En daarom blijft de Volmaakte rustig, zonder angst, vol zelfvertrouwen.

 

Aan de discipelen heeft de Volmaakte het pad dat naar Nibbana voert, juist onderwezen. Wanneer zij dit pad begaan, krijgen zijn discipelen na opdroging van de neigingen nog tijdens hun leven de van neigingen vrije bevrijding van het gemoed en de bevrijding door wijsheid, ze zelf inziende en verwerkelijkende. Dat nu een asceet of priester, een goede of een slechte geest, een god of iemand anders in de wereld hem terecht voorwerpen kan maken dat hij dat pad niet juist zou hebben onderwezen, zo'n mogelijkheid is er niet. En daarom blijft de Volmaakte rustig, zonder angst, vol zelfvertrouwen.

 

Na opdroging van de neigingen hebben vele honderden van zijn discipelen nog tijdens hun leven de van neigingen vrije bevrijding van het gemoed en bevrijding door wijsheid verkregen, ze zelf inziende en verwerkelijkende. Dat nu een asceet of priester, een goede of slechte geest, een god of iemand anders in de wereld de Volmaakte terecht voorwerpen kan maken dat dit niet zo is, zo'n mogelijkheid is er niet. En daarom blijft de Volmaakte rustig, zonder angst, vol zelfvertrouwen.

In deze drie dingen is hij onberispelijk.

 

Dat zijn de vier dingen waarin de Volmaakte zich niet in acht hoeft te nemen en in deze drie is hij onberispelijk. (A.VII.55)

 

1.06. Het zelfvertrouwen van de Volmaakte

 

Ook heeft de Verhevene vier soorten van zelfvertrouwen:

Hij is er zeker van dat hij volledig verlicht is en dat hij alles heeft ingezien en onthuld.

Hij is er zeker van dat de neigingen bij hem vernietigd zijn, dat onwetendheid is opgedroogd.

Hij is er zeker van dat de door hem genoemde hindernissen, de dingen die verderfelijk zijn, in staat zijn iemand die erin verstrikt is, te hinderen, tot verderf te voeren.

Hij is er zeker van dat wanneer hij aan iemand de Dhamma onderwijst, en wanneer die persoon de Dhamma dan in praktijk brengt, ze hem naar de volledige vernietiging van dukkha zal voeren.

 

Een Tathāgata heeft deze vier soorten van zelfvertrouwen. Omdat hij hiermee vervuld is, blijft hij rustig, vrij van angst, vol zelfvertrouwen en maakt hij aanspraak op de hoogste plaats, laat hij onder de mensen het leeuwengebrul weerklinken, en zet hij het Brahma-wiel in beweging. (M.12; A.IV.8)

 

Er zijn acht bijeenkomsten: die van de edelen, de krijgers; die van de priesters, de brahmanen; die van de burgers, de gezinshoofden; die van de monniken, de asceten; die van de Vier Grote Koningen (de goden van de vier streken); die van de goden van de Drieëndertig; die van de zinnelijke goden, het gevolg van Mara; en die van het gevolg van Brahma.

De Volmaakte ging met vertrouwen onder die bijeenkomsten, vele honderden. En hij bleef er rustig, onverstoord, vol zelfvertrouwen. (M.12)

 

De Verhevene heeft de bovenmenselijke toestanden bereikt, heeft helderheid van het weten; hij heeft het inzicht dat de edelen waardig is. Hij kent Nibbana, de opheffing van onwetendheid, het pad ernaartoe, en het gedrag dat ernaartoe voert. Terecht kan men van hem zeggen: 'Een waanloos wezen is in de wereld verschenen, tot welzijn en heil van velen, uit mededogen met de wereld, tot heil voor goden en mensen.' (M.12)

 

"Al die meningen waaraan velen hechten, waarop de brahmanen en asceten hun leer bouwen, die kunnen niet bestaan voor de Volmaakte, die vol zelfvertrouwen elke mening heeft overwonnen.

 

Die het rijk van de waarheid met inspanning heeft verworven, en het uit mededogen met de wezens heeft verkondigd, de hoogste onder goden en mensen, de wezens eren hem, de overwinnaar van bestaan." (A.IV.8)

 

1.07. De vijf krachten van de Volmaakte

 

De Boeddha heeft het directe inzicht verkregen, de uiteindelijke Volmaaktheid.

Vijf krachten bezit de Volmaakte. Hij heeft daarin de hoogste rang en heeft het rijk van de heiligheid gesticht (brahmacakkam-pavatteti). Die vijf krachten zijn:

De kracht van vertrouwen;

De kracht van schaamte;

De kracht van morele vrees;

De kracht van willen, en

De kracht van wijsheid. (A.V.11)

 

1.08. De tien krachten van de Volmaakte

 

Tien andere krachten zijn aan de Volmaakte eigen.*1] Daarmee voorzien maakt hij aanspraak op de hoogste plaats, laat hij onder de mensen het leeuwengebrul weerklinken, en zet hij het wiel van de leer in beweging.*2] Die tien krachten zijn:

 

1 De Volmaakte begrijpt overeenkomstig de werkelijkheid het mogelijke als mogelijk en het onmogelijke als onmogelijk.*3] - Dat hij dit begrijpt, dat is een kracht waarmee voorzien de Volmaakte aanspraak maakt op de hoogste plaats, onder de mensen het leeuwengebrul laat weerklinken en het rijk van de heiligheid sticht. (A.VI.64; M.12; A.X.21)

 

2 Verder onderkent de Volmaakte overeenkomstig de werkelijkheid het resultaat van de daden die in het verleden, heden en toekomst verricht zijn; hij onderkent dat resultaat elk naar reden en oorzaak.*4] - Dat hij dit onderkent, dat is een kracht waarmee voorzien de Volmaakte aanspraak maakt op de hoogste plaats, onder de mensen het leeuwengebrul laat weerklinken en het rijk van de heiligheid sticht. (A.VI.64; M.12; A.X.21)

 

3 Verder onderkent de Volmaakte overeenkomstig de werkelijkheid elke afloop [van de daden]. Hij begrijpt overeenkomstig de werkelijkheid de wegen die naar alle bestemmingsoorden voeren.*5] Er zijn vijf sferen van bestaan: 1. de neerwaartse weg, de hel; 2. de dierlijke sfeer; 3. het geestenrijk; 4. het mensenrijk; 5. het rijk van de goden. – Al die sferen van bestaan kent de Verhevene, en de weg ernaartoe, en de daden die ernaartoe voeren. - Dat hij dit onderkent, dat is een kracht met welke als steun de Volmaakte in de bijeenkomsten aanspraak maakt op de hoogste plaats, het leeuwengebrul laat weerklinken en het rijk van de heiligheid sticht. (A.X.21; M.12)

 

4 Verder onderkent de Volmaakte overeenkomstig de werkelijkheid de uit veel verschillende elementen bestaande wereld.*6] - Dat hij dit onderkent, dat is een kracht met welke als steun de Volmaakte in de bijeenkomsten aanspraak maakt op de hoogste plaats, het leeuwengebrul laat weerklinken en het rijk van de heiligheid sticht. (A.X.21; M.12)

 

5 Verder onderkent de Volmaakte overeenkomstig de werkelijkheid de verschillende neigingen van de wezens.*7]

- Dat hij dit onderkent, dat is een kracht met welke als steun de Volmaakte in de bijeenkomsten aanspraak maakt op de hoogste plaats, het leeuwengebrul laat weerklinken en het rijk van de heiligheid sticht. (A.X.21; M.12)

 

6 Verder onderkent de Volmaakte overeenkomstig de werkelijkheid de hogere of mindere vaardigheden van de andere wezens, van de andere personen. Hij begrijpt overeenkomstig de werkelijkheid de aanleg van andere levende wezens, andere personen.*8] - Dat hij dit onderkent, dat is een kracht met welke als steun de Volmaakte in de bijeenkomsten aanspraak maakt op de hoogste plaats, het leeuwengebrul laat weerklinken en het rijk van de heiligheid sticht. (A.X.21; M.12)

 

7 Verder onderkent de Volmaakte overeenkomstig de werkelijkheid de droefheid, de zuiverheid en het zich eruit verheffen*9] bij de meditatieve verdiepingen, bij de bevrijdingen (vimokkha), de concentratie en de meditatieve bereikingstoestanden. - Dat hij dit onderkent, dat is een kracht waarmee voorzien de Volmaakte aanspraak maakt op de hoogste plaats, onder de mensen het leeuwengebrul laat weerklinken en het rijk van de heiligheid sticht. (A.VI.64; A.X.21; M.12)

 

8 Verder herinnert de Volmaakte zich aan talrijke vroegere vormen van bestaan, met de specifieke kenmerken en eigenschappen ervan, d.w.z. aan één geboorte, twee geboorten, drie geboorten, vier geboorten, vijf geboorten, tien geboorten, twintig geboorten, dertig geboorten, veertig geboorten, vijftig geboorten, honderd geboorten, duizend geboorten, honderdduizend geboorten, veel aeonen waarin het universum zich samentrok, veel aeonen waarin het universum zich uitbreidde, veel aeonen waarin het universum zich samentrok en uitbreidde. "Daar werd ik zo en zo genoemd, was van zo'n familie, met zo'n verschijning, zodanig was mijn voedsel, zo mijn beleven van geluk en pijn, zo mijn levensspanne. En nadat ik van daar heengegaan was, verscheen ik ergens anders weer. Ook daar werd ik zo en zo genoemd, was van zo'n familie, met zo'n verschijning, zodanig was mijn voedsel, zo mijn beleven van geluk en pijn, zo mijn levensspanne. En nadat ik van daar heengegaan was, verscheen ik hier weer." - Dat hij dit onderkent, dat is een kracht waarmee voorzien de Volmaakte aanspraak maakt op de hoogste plaats, onder de mensen het leeuwengebrul laat weerklinken en het rijk van de heiligheid sticht. (A.VI.64; A.X.21; M.12; M.77)

 

9 Verder onderkent de Volmaakte met het hemelse oog, het zuivere, bovenmenselijke, hoe de wezens heengaan en weer verschijnen, lage en edele, mooie en lelijke, gelukkige en ongelukkige, en hij begrijpt hoe de wezens overeenkomstig hun daden wedergeboren worden: 'Die geachte wezens die zich met lichaam, taalgebruik en geest slecht hebben gedragen, die de edelen gesmaad hebben, die verkeerde visies hadden en die dat in hun daden tot uitdrukking lieten komen, zij zijn na de dood wedergeboren in omstandigheden die door ontberingen bestempeld zijn, op een ongelukkige plaats van bestemming, in verderfenis, ja zelfs in de hel. Maar die geachte wezens die zich met lichaam, taalgebruik en geest goed gedragen hebben, die de edelen niet gesmaad hebben, die juiste visies hadden en die dat in hun daden tot uitdrukking lieten komen, zij zijn na de dood op een gelukkige plaats van bestemming wedergeboren, ja zelfs in de hemelse wereld.' Zo ziet hij met het hemelse oog dat gezuiverd is en dat het menselijke oog overtreft, de wezens sterven en weer verschijnen, lage en hoge, mooie en lelijke, in geluk en ellende, en hij begrijpt hoe de wezens overeenkomstig hun daden verder gaan. - Dat hij dit onderkent, dat is een kracht waarmee voorzien de Volmaakte aanspraak maakt op de hoogste plaats, onder de mensen het leeuwengebrul laat weerklinken en het rijk van de heiligheid sticht. (A.VI.64; A.X.21; M.12; M.77)

 

10 Verder heeft de Volmaakte na opdroging van de neigingen nog tijdens zijn leven de neigingsvrije bevrijding van het gemoed en de bevrijding door wijsheid bereikt, heeft ze zelf ingezien en verwerkelijkt. - Dat hij dit bereikt heeft, dat is een kracht waarmee voorzien de Volmaakte aanspraak maakt op de hoogste plaats, onder de mensen het leeuwengebrul laat weerklinken en het rijk van de heiligheid sticht. (A.VI.64; A.X.21; M.12; M.77)

 

Dit zijn de tien krachten van de Volmaakte die aan de Volmaakte eigen zijn en waarmee voorzien hij aanspraak maakt op de hoogste plaats, onder de mensen het leeuwengebrul laat weerklinken en het rijk van de heiligheid sticht. (A.VI.64; A.X.21; M.12)

 

Wanneer nu anderen naar de Volmaakte toekomen met de vraag over het overeenkomstig de werkelijkheid onderkennen van het mogelijke als mogelijk en het onmogelijke als onmogelijk, dan legt de Volmaakte dat aan hen uit, zoals hij het overeenkomstig de werkelijkheid te weten is gekomen.

Wanneer verder anderen naar de Volmaakte toekomen met de vraag over het resultaat van de in het verleden, heden en toekomst verrichte daden, elk naar reden en oorzaak, dan legt de Volmaakte dat aan hen uit, zoals hij het overeenkomstig de werkelijkheid te weten is gekomen.

Wanneer verder anderen naar de Volmaakte toekomen met de vraag over het overeenkomstig de werkelijkheid onderkennen van de droefheid, de zuiverheid en het omhoog stijgen bij de verdiepingen, de bevrijdingen (vimokkha), de concentratie en de meditatieve bereikingstoestanden, dan legt de Volmaakte dat aan hen uit, zoals hij het overeenkomstig de werkelijkheid te weten is gekomen.

Wanneer verder anderen naar de Volmaakte toekomen met de vraag over het overeenkomstig de werkelijkheid onderkennen van de herinnering aan talrijke vroegere wedergeboorten, dan legt de Volmaakte dat aan hen uit, zoals hij het overeenkomstig de werkelijkheid te weten is gekomen.

Wanneer verder anderen naar de Volmaakte toekomen met de vraag over het overeenkomstig de werkelijkheid onderkennen van het heengaan en weer verschijnen van de wezens, dan legt de Volmaakte dat aan hen uit, zoals hij het overeenkomstig de werkelijkheid te weten is gekomen.

Wanneer verder anderen naar de Volmaakte toekomen met de vraag over het overeenkomstig de werkelijkheid onderkennen van de vernietiging van de neigingen, dan legt de Volmaakte dat aan hen uit, zoals hij het overeenkomstig de werkelijkheid te weten is gekomen. (A.VI.64)

_____

*1] In A.VI.64 worden zes krachten genoemd; in M.12 en A.X.21 worden tien krachten vermeld.

*2] Het in beweging zetten van het wiel der leer betekent: de waarheid te doordringen en ze te onderwijzen.

*3] Voorbeelden voor zulke mogelijkheden en onmogelijkheden zijn genoemd in A.I.25. - Commentaar: Het weten van wat een oorzaak voor het ontstaan van een gebeurtenis kan zijn en wat niet.

*4] Dit heeft betrekking op de wijziging van een kamma-resultaat (vipāka) elk naar bestaansvorm (gati), uiterlijke levensomstandigheden (upadhi), tijdsomstandigheden (kāla), juist of onjuist gedrag (payoga).

*5] sabbatthagāmini-patipadam, letterlijk: het overal heen voerende pad. Commentaar: een handelen (patipadā = kamma), dat naar alle paden van bestaan, d.i. wedergeboorten kan voeren. Wanneer onder veel mensen ieder slechts één wezen heeft gedood, dan weet de Volmaakte onfeilbaar dat de gesteldheid van de wil (cetanā) de een naar de hel zal voeren, de ander naar het dierenrijk.

*6] Vibhanga-commentaar: De verscheidenheid van de groepen van bestaan (khandha), de grondslagen van de zintuigen (āyatana) en bewustzijns-elementen (dhātū).

*7] Edele of lage gezindheid, met de neiging naar overeenkomende omgang.

*8] Dit heeft betrekking op de sterkte of zwakte van de vijf geestelijke vaardigheden (vertrouwen, energie, oplettendheid, concentratie en inzicht) of van de geestelijke smetten (kilesa), op aanleg van karakter, aanwezige of ontbrekende talenten, etc.

*9] vutthānam; het uittreden uit een verdieping om naar een hogere te gaan.

 

1.09. Bovennatuurlijke krachten

 

Ook verheugt de Verhevene zich over de verschillende [andere] soorten van bovennatuurlijke krachten, namelijk van één vermenigvuldigt hij zich; en daarna wordt hij weer één; hij verschijnt en verdwijnt; hij gaat ongehinderd door een muur, een omheining, een berg, alsof hij zich door de vrije ruimte beweegt; hij duikt in de grond en weer eruit alsof het water was; hij loopt over het water zonder te zinken alsof het aarde was; hij reist in de lotuszit door de ruimte als een vogel; met de hand raakt hij maan en zon aan die zo krachtig en machtig zijn; hij heeft lichamelijke beheersing die zelfs tot de wereld van Brahmâ reikt.

 

Met het hemelse oor dat gezuiverd is en dat het menselijke oor overtreft, hoort de Verhevene beide soorten van geluiden, de hemelse en de menselijke, de geluiden die veraf zijn net zo als de geluiden die nabij zijn.

 

De Volmaakte kent het gemoed van anderen. Hij omvat het hart van andere wezens, andere personen met zijn eigen hart. Hij begrijpt een geest die beïnvloed is door begeerte als door begeerte beïnvloed. En hij begrijpt een geest die niet door begeerte beïnvloed is, als niet door begeerte beïnvloed. Hij begrijpt een geest die beïnvloed is door haat als door haat beïnvloed. En hij begrijpt een geest die niet door haat beïnvloed is, als niet door haat beïnvloed. Hij begrijpt een geest die beïnvloed is door onwetendheid als door onwetendheid beïnvloed. En hij begrijpt een geest die niet door onwetendheid beïnvloed is, als niet door onwetendheid beïnvloed. Hij begrijpt een geest die samengetrokken is als samengetrokken. En hij begrijpt een geest die afgeleid is, als afgeleid. Hij begrijpt een verheven geest als verheven; en een niet verheven geest als niet verheven. Hij begrijpt een overtrefbare geest als overtrefbaar; en een onovertrefbare geest als onovertrefbaar. Hij begrijpt een geconcentreerde geest als geconcentreerd; en een ongeconcentreerde geest als ongeconcentreerd. Hij begrijpt een bevrijde geest als bevrijd; en een onbevrijde geest als onbevrijd. (M.12; M.77)

 

1.10. De onbevlekte lotus

 

Het onbeperkte gemoed van de Volmaakte vertoeft afgewend, losgemaakt en bevrijd van tien dingen: van lichamelijkheid, gevoel, waarneming, formaties en bewustzijn; van geboorte, ouderdom, dood, lijden en hartstochten. Van die dingen afgewend, losgemaakt en bevrijd vertoeft de Volmaakte met onbeperkt gemoed.

Juist zoals een blauwe, rode of witte lotusbloem die in het water is ontstaan, in het water opgegroeid, zich boven de waterspiegel verheft en daar staat onberoerd door het water, evenzo vertoeft de Verhevene van deze dingen afgewend, losgemaakt en bevrijd, met onbeperkt gemoed. (A.X.81)

 

1.11. De edele Naga

 

Eens vertoefde de Verhevene in het Jetavana bij Savatthi, in het klooster van Anathapindika. 's Morgens vroeg kleedde hij zich aan, nam oppergewaad en nap en begaf zich op weg naar Savatthi voor aalmoezen-eten.

Na de rondgang daar en na de maaltijd wendde hij zich na de middag tot de eerwaarde Ananda met de woorden:

"Ananda, laten wij naar het oostelijke klooster gaan, naar het terrassengebouw van de moeder van Migara,*1] om daar de dag door te brengen." - "Jawel, heer," gaf de eerwaarde Ananda ten antwoord. En samen met de eerwaarde Ananda ging de Verhevene naar het oostelijke klooster. 's Avonds, nadat de Verhevene zich uit de afzondering verheven had, zei hij aan de eerwaarde Ananda: "Kom, Ananda, laat ons naar de oostelijke badplaats*2] gaan om er onze ledematen af te spoelen." - "Jawel, heer," gaf de eerwaarde Ananda aan de Verhevene ten antwoord.

En beiden gingen naar de oostelijke badplaats. Nadat de Verhevene daar zijn ledematen gewassen had en weer uit het water was gekomen, ging hij er - met slechts een enkel gewaad bekleed - staan om de ledematen te laten drogen.

Op die tijd kwam Seta, de witte olifant van koning Pasenadi van Kosala, onder luide muziek en geluid van trommels van de oostelijke badplaats omhoog. Bij zijn aanblik zeiden de mensen: "Waarlijk, van heerlijke gestalte is de Naga*3] van de koning. Waarlijk bezienswaardig, gracieus, van volmaakte lichaamsbouw is de olifant van de koning." De eerwaarde Udayi*4] zei toen aan de Verhevene: "Noemen de mensen alleen een grote, volwassen, goed gevormde olifant als iets edels, of ook wanneer zij iets anders zien dat groot, volwassen en goed gevormd is?"

"Udayi, of het nu een grote, volwassen, goed gevormde olifant is die zij zien, of als het een dergelijk paard, rund, slang, een dergelijke boom of een dergelijke mens is die zij zien, zij noemen die allemaal als edel. Maar Udayi, wie in de wereld met haar goden, haar slechte en goede geesten, met haar menigte van asceten en priesters, goden en mensen, niets onedels (na āgu) verricht in daden, woorden en gedachten, die noem ik een edele (nāgo)."*5]

"Heer, wonderbaarlijk is het, heer, verbazingwekkend is het hoe de Verhevene zo treffend heeft gezegd dat hij alleen diegene een edele noemt die niets onedels doet. De zo treffend gesproken woorden van de Verhevene wil ik met de volgende verzen mijn instemming betonen.

 

Die als een menselijk wezen volledig ontwaakt,

die zelfbedwongen is, zelf-verdiept,

hij schrijdt voort op het heilige pad

en verheugt zich over de vrede van het hart.

 

Aan wie de mensen eer betonen

als een meesterkenner van alle dingen,

aan hem bewijzen ook de goden verering,*6] -

zo heeft men het mij van de heilige verteld.

 

Hij die van alle boeien vrij is,

van onwetendheid tot Nibbana gekomen,*7]

die blijgestemd de zinnelijkheid ontging,

zoals zuiver goud vrij van sintels,

 

De edele overstraalt alle wezens,

zoals de Himalaya uitsteekt boven de bergen.

Van allen die men 'edel' noemt

draagt hij in waarheid deze naam.

 

De edele olifant zal ik nu beschrijven,

die niet meer iets onedels doet:

de mildheid en barmhartigheid

gelden als zijn voorpoten;

 

De achterpoten echter zijn

het heilige leven, de ascese.

Vertrouwen vormt zijn slurf,

zijn witte tanden is de gelijkmoedigheid.

 

De hals is zijn oplettendheid,

waarop het hoofd, de wijsheid rust.

Zijn voel-orgaan*8] is denken overeenkomstig de leer,

de lichaamswarmte is de leer,*9]

zijn staart: de afzondering.*10]

Zoals hij blij is met lichte adem,

zo maakt hem de meditatieve verdieping gelukkig.

 

Zijn innerlijk is goed gevat.

Ook wanneer hij gaat en staat

is de edele, verhevene, bezonnen.

 

Ook wanneer hij zit en ligt

behoudt hij bezonnenheid;

en rondom is hij steeds beheerst.

 

Dit waarlijk is de edele soort.

Onberispelijk is zijn voedsel,

 

Met voedsel en gewaad bedacht,

zal hij dat niet opsparen.

Of de boei nu sterk was of zwak,

elke band heeft hij geëlimineerd.

 

Daarom, waar hij ook gaat,

hij gaat steeds vrij van zorgen.

Zoals de lotusbloem, in de poel ontstaan,

steeds hoger groeit,

door het water helemaal niet nat gemaakt,

heerlijk en met een zoete geur,

 

Zo trad de Boeddha in de wereld,

en in de wereld vertoeft hij;

maar die kan hem niet besmetten

zoals het water niet de lotuskelk.

 

Juist zoals de lichte vuurgloed uitdooft

zodra de brandstof ontbreekt,

zo geldt hij als uitgedoofd zonder rest

zodra de levenswil sterft.*11]

 

Deze gelijkenis, het begrijpelijke,

werd door de wijze getoond.

De grote Nagas*12] zullen allen

de Naga begrijpen, door de Naga uitgelegd.

 

De Naga in wie begeerte, haat en waan

en alle neigingen zijn opgedroogd,

laat zijn laatste lichaam terug,

bevrijd van elke neiging en van onwetendheid."

(A.VI.43)

_____

*1] Migara's moeder: hiermee wordt de vrome Visakha aangeduid. Zij bekeerde namelijk haar schoonvader Migara tot de leer van de Boeddha. Migara stelde haar toen op de plaats van moeder en respecteerde haar ook zo.

*2] pubba-kotthaka. De volgende scène met de olifant maakt de uitleg in het subcommentaar waarschijnlijk dat het hier gaat om een badstrand gelegen in de buurt van de oostelijke poort van de stad aan de oever van de rivier Aciravati, waar afzonderlijke plaatsen voor de koning, de stadsbewoners, de gemeenschap van de monniken en de Boeddha waren gereserveerd. - Een bad van de Boeddha op dezelfde plek wordt met dezelfde woorden beschreven in M.26.

*3] Naga is een aanduiding voor olifant, slang, drakensoortige slangengodheden, en ook in overdragende zin voor bijzondere geweldige en edele wezens, zoals zieners, yogis, heiligen en voor de Boeddha zelf.

*4] Volgens het commentaar gaat het hier om de monnik Kaludayi machtig in het analytische weten.

*5] Het hier gegeven woordspel (na agu – nago) is natuurlijk niet als een etymologie van het woord nāga bedoeld.

*6] De nadruk van deze beide verzen ligt blijkbaar daarop dat de Boeddha als een menselijk wezen (manussa-bhūtam) zelfs door de goden gehuldigd moet worden.

*7] vanā nibbānam āgatam. Het woordspel in het Pali heeft betrekking op een oude etymologie voor Nibbāna (Skr: nirvāna): nir-vana, vrij zijn van de jungle (vana) van de lust.

*8] vīmamsā, 'het zoekende'. Commentaar: de punt van de slurf.

*9] kucchi-samātapo. Commentaar: samāvāpo. Dit heeft blijkbaar betrekking op de lichaamswarmte die het voedsel verteert. Als de 'leer' (dhamma) geldt hier, volgens het commentaar, de vierde verdieping als uitgangspunt voor verscheidene hogere geestelijke krachten en bewustzijnstoestanden.

*10] Commentaar: zoals de staart van de olifant de muggen verjaagt, zo houdt de innerlijke en uiterlijke afzondering van de Verhevene de storingen af door gezinshoofden en monniken.

*11] sankhāres'ūpasantesu; letterlijk: wanneer de karmische wilskracht is beëindigd, uitgedoofd. - Het is het opheffen van de persoonlijkheid. Zie hierover: De zesvoudige zesheid (M.148)

*12] nāgā; hier: de heiligen.

 

1.12. Eerbetoon door koning Pasenadi

 

Na een veldslag bracht koning Pasenadi eens in het Jetavana klooster eer aan de Boeddha. De Verhevene vroeg hem waarom de koning zo'n hoogste eerbied bewees. De koning zei:

"Eerwaarde, uit dankbaarheid en erkentelijkheid bewijs ik aan de Verhevene zo'n hoogste eerbied en liefdevolle toewijding. Want Eerwaarde, de Verhevene gaat rond tot heil en zegen voor veel mensen. En velen heeft hij in de leer van het heilige pad gevestigd, namelijk in het goede en heilzame. Om deze reden bewijs ik aan de Verhevene zo'n hoogste eerbied en liefdevolle toewijding.

Eerwaarde, verder is de Verhevene rein van deugden; hij is van rijpe zedelijkheid, van edele heilbrengende deugdzaamheid, is met heilbrengende deugdzaamheid voorzien. Ook om deze reden bewijs ik aan de Verhevene zo'n hoogste eerbied en liefdevolle toewijding.

Eerwaarde, verder bewoont de Verhevene al lang als bos-eremiet eenzame afgelegen huisvestingen in het bos. Ook om deze reden bewijs ik aan de Verhevene zo'n hoogste eerbied en liefdevolle toewijding.

Eerwaarde, verder is de Verhevene tevreden met alles wat hij ook maar ontvangt aan gewaad, aalmoezenspijs, woonplek en de benodigde geneesmiddelen en medicijnen. Ook om deze reden bewijs ik aan de Verhevene zo'n hoogste eerbied en liefdevolle toewijding.

Eerwaarde, verder is de Verhevene offergaven waard, gastgeschenken waar, gaven waard, waard eerbiedig gegroet te worden, en is hij in de wereld het beste veld voor verdienstelijke daden. Ook om deze reden bewijs ik aan de Verhevene zo'n hoogste eerbied en liefdevolle toewijding.

Eerwaarde, verder, wat er voor gesprekken zijn die de ontsluiting van de geest bevorderen, zoals gesprekken over bescheidenheid, tevredenheid, eenzaamheid, afzondering, wilskracht, deugdzaamheid, concentratie, wijsheid, bevrijding en het inzicht van de bevrijding, - zulke gesprekken vallen de Verhevene naar wens, zonder inspanning en moeite ten deel. Ook om deze reden bewijs ik aan de Verhevene zo'n hoogste eerbied en liefdevolle toewijding.

Eerwaarde, verder verkrijgt de Verhevene naar wens, zonder inspanning en moeite de vier meditatieve verdiepingen, de verheven geestelijke, die momenteel welzijn verschaffen. Ook om deze reden bewijs ik aan de Verhevene zo'n hoogste eerbied en liefdevolle toewijding.

Eerwaarde, verder herinnert de Verhevene zich aan menigvuldige vroegere vormen van bestaan.*1] Ook om deze reden bewijs ik aan de Verhevene zo'n hoogste eerbied en liefdevolle toewijding.

Eerwaarde, verder ziet de Verhevene met het hemelse oog dat gezuiverd is en het menselijke oog overtreft, hoe de wezens sterven en weer verschijnen, lage en hoge, mooie en lelijke, gelukkige en ongelukkige. En hij begrijpt hoe de wezens overeenkomstig hun daden wedergeboren worden.*2] Ook om deze reden bewijs ik aan de Verhevene zo'n hoogste eerbied en liefdevolle toewijding.

Eerwaarde, verder heeft de Verhevene door opdroging van de neigingen nog in dit leven zich de neigingsvrije bevrijding van het gemoed en de bevrijding door wijsheid eigen gemaakt, ze zelf inziende en verwerkelijkende.*3] Ook om deze reden bewijs ik aan de Verhevene zo'n hoogste eerbied en liefdevolle toewijding." (A.X.30; vgl. M.89)

_____

*1] Zie verder bij: De tien krachten van een Tathagata, nr. 8.

*2] Zie verder bij: A.X.21: De tien krachten van een Tathagata, nr. 9.

*3] Vergelijk: A.X.21: De tien krachten van een Tathagata, nr. 10.

 

 

1.13. Het machtbereik van een Ontwaakte

 

Eens richtte de eerwaarde Ananda zich tot de Verhevene met de volgende woorden:

"Heer, uit de mond van de Verhevene heb ik het volgende vernomen. 'Toen Abhibhu, de discipel van de eerwaarde Sikhi*1] in de wereld van Brahma verbleef, kon hij zich met zijn stem in een duizendvoudig wereldsysteem verstaanbaar maken.' Heer, hoe ver echter kan de Verhevene, heilige, volmaakt ontwaakte, met zijn stem reiken?"

"Ananda, hij was een discipel; onmeetbaar evenwel zijn de Volmaakten."

Een tweede keer herhaalde de eerwaarde Ananda zijn vraag. En hij kreeg hetzelfde antwoord.

Een derde keer herhaalde de eerwaarde Ananda zijn vraag. En de Verhevene gaf ten antwoord:

"Ananda, heb je wel eens van een klein duizendvoudig wereldsysteem gehoord?" - "Heer, het is nu de tijd dat de Verhevene daarover spreekt. De monniken zullen de woorden van de Verhevene onthouden." - "Wel, Ananda, luister dan oplettend naar mijn woorden." - "Jawel, heer," gaf de eerwaarde Ananda ten antwoord. En de Verhevene sprak:

 

"Ananda, zover als zon en maan hun baan trekken, het uitspansel in helder licht straalt, duizend maal zo ver strekt zich een wereld uit. In die duizendvoudige wereld zijn duizend manen, duizend zonnen, duizend Merus de koningen van de bergen, duizend rozenappel-continenten, duizend westelijke Goyāna-continenten, duizend noordelijke Kuru-continenten, duizend Videha-continenten,*2] vierduizend oceanen, duizend maal vier Grote goden-koningen, duizend werelden van de Vier Grote goden-koningen, duizend hemelen van de Drieëndertig, duizend hemelen van de Yāma-goden, duizend hemelen van de Zalige goden, duizend hemelen van de goden die graag scheppen, duizend hemelen van de goden die heersen over de scheppingen van anderen, duizend Brahma-werelden. - Ananda, dat noemt men een klein duizendvoudig wereldsysteem.

Ananda, zo ver nu als een klein duizendvoudig wereldsysteem zich uitstrekt, er bestaat een wereld die het duizendvoudige daarvan is. En die wereld noemt men een middel duizendvoudig wereldsysteem, het duizendvoudige in de tweede macht (dvisahassī majjhimā lokadhātu). En zo ver als een dergelijk middel duizendvoudig wereldsysteem zich uitstrekt, er bestaat een wereld die het duizendvoudige daarvan is. En die noemt men een groot duizendvoudig wereldsysteem, het duizendvoudige in de derde macht.

Wanneer nu de Volmaakte het wenste, dan zou hij met zijn stem een groot duizendvoudig wereldsysteem kunnen bereiken, het duizendvoudige in de derde macht, of zoveel als hij dan wil."

"Heer, op welke manier kan de Verhevene met zijn stem een groot duizendvoudig wereldsysteem bereiken, het duizendvoudige in de derde macht, of zoveel als hij wil?"

"Ananda, de Volmaakte doorstraalt dan met zijn glans een groot duizendvoudig wereldsysteem, het duizendvoudige in de derde macht. En zodra de wezens daar dat licht waarnemen, laat de Volmaakte zijn roep weerklinken, laat zijn stem vernemen.

Anana, zo kan de Volmaakte met zijn stem een groot duizendvoudig wereldsysteem bereiken, het duizendvoudige in de derde macht, of zoveel als hij wil."

 

Na deze woorden zei de eerwaarde Ananda aan de Verhevene:*3] "Wat een geluk voor mij. Goed heb ik het getroffen dat ik een zo machtige, zo geweldige meester heb."

Na deze woorden zei de eerwaarde Udāyi aan de eerwaarde Ananda: "Wat voor nut heb jij eraan, broeder Ananda, dat jouw meester zo machtig, zo geweldig is?"*4]

De Verhevene richtte zich toen tot de eerwaarde Udāyi met de woorden: "Udāyi, zo niet; Udāyi, zo niet. Indien Ananda zou sterven zonder van begeerte bevrijd te zijn, dan zou hij, juist ten gevolge van dit vreugdige vertrouwen in zijn hart, zeven keer bij de godheden de goden-heerschappij en zeven maal in dit Indiase werelddeel de konings-heerschappij voeren. Maar Udāyi, Ananda zal nog in dit leven volledig van de waan uitdoven.*5] (A.III.81)

_____

*1] Sikhi is de naam van een eerdere Boeddha.

*2] Dit zijn de vier continenten die volgens Indiase kosmologie rondom de berg Meru (Sineru) gegroepeerd zijn: 1. Jambudīpa (= India), 2. Aparagoyāna, 3. Uttarakuru, 4. Pubbavideha.

*3] In enige tekstuitgaven staat hier: 'aan de eerwaarde Udāyi'; in andere uitgaven ontbreekt tot wie Ananda spreekt.

*4] Commentaar: Udayi = Lāludāyi. Deze was enige tijd de monnik die voor de Boeddha zorgde. Hij koesterde een wrok tegen Ananda die later voor de Boeddha zorgde. Hier uitte hij die wrok.

*5] De eerwaarde Ananda werd een volmaakte heilige in het 25e jaar na zijn intrede in de Orde, 27 jaar na de Verlichting van de Boeddha.

 

 

1.14. Overdenking van de ascetische oefeningen die de Bodhisatta uitoefende

 

Voor de volmaakte Verlichting heeft de Bodhisatta, de Boeddha in wording, ascese uitgeoefend, het uiterste aan ascese. Hij heeft ruwheid uitgeoefend, het uiterste aan ruwheid. Hij heeft vermijding uitgeoefend, het uiterste aan vermijding. Hij heeft teruggetrokkenheid uitgeoefend, het uiterste aan teruggetrokkenheid.

 

Hij was een onbeklede, een ongebondene, iemand die uit de hand at, geen aankomende en geen afwachtende. Hij duldde geen aanreiking, geen gunsten, geen uitnodiging. Hij keek bij het ontvangen van de aalmoezen niet naar de pot, niet naar de schotel, niet naar de deuringang, keek niet over het hekwerk, niet in de pan. Hij nam niets aan van lieden die met z’n tweeën eten, niets van een zwangere, niets van een zogende, niets van een vrouw die van de man komt, niets van bevuilden, niets waar een hond bij stond, niets waar vliegen heen en weer zwermden. Hij at geen vis, geen vlees, dronk geen wijn, geen brandewijn, at geen gegiste haverbrij.

Hij ging naar één huis en had genoeg aan één handvol eten. Hij ging naar twee huizen en had genoeg aan twee keer een handvol eten. Hij ging naar zeven huizen en had genoeg aan zeven keer een handvol eten. Hij hield zich in leven door de milddadigheid van slechts één geefster, van slechts twee geefsters, van slechts zeven geefsters. Hij at slechts iedere eerste dag, slechts iedere tweede dag, slechts iedere zevende dag. Zo wisselde hij af en beschouwde streng deze vastenoefening die tot een halve maand zich uitstrekte.

En hij leefde van kruiden en paddenstoelen, van wilde rijst en graan, van zaad en pitten, van plantenmelk en boomhars, van grassen, van koeienmest. Hij hield zich in leven met wortels en bosvruchten. Hij leefde van afgevallen vruchten.

En hij droeg het hemd van hennep, het boetekleed, droeg een gewaad genaaid uit lompen die op het lijkenveld of op straat gevonden waren. Hij hulde zich in lompen, in vellen, in huiden, omgordde zich met vlechten uit gras, met vlechten uit boomschors, met vlechten uit loof. Hij verborg zijn naaktheid onder een schort van pels, een borstelige schort, onder een uilenvleugel.

En hij rukte hoofd- en baardharen uit. Hij was iemand die steeds bleef staan en die niet ging zitten of liggen. Hij zat op zijn hielen. Hij ging op de zijkant liggen op een doornen bed. Elke avond daalde hij voor de derde keer af in het boetelingenbad. Zo oefende hij veelvuldig in de ascese van lichamelijke pijn.

En vele jaren lang liet hij stof en vuil zich ophopen op het lichaam, tot het vanzelf afviel. En hij had niet het verlangen die laag van stof en vuil af te wassen.

En hij oefende weemoed. Elke schrede was begeleid van helder bewustzijn. Zelfs een druppel water wekte medelijden in hem op. 'Dat ik het kleine verdwaalde wezen toch geen schade toebreng.'

En hij leerde het vertrekken. Hij ging in een bos en bleef er. Als hij dan een koeienherder of een veedrijver zag, of een kruidenzoeker, een houtsprokkelaar of een houthakker, dan vluchtte hij van woud naar woud, van bos naar bos, van dal naar dal, van berg naar berg. De reden: zij zouden hem niet zien en hij wilde hen niet zien.

En hij ging naar de kudden, naar de vastgebonden koeien en verzamelde in zijn aarden nap mest van de jonge zogende kalveren en daarvan leefde hij. En hij at en dronk ook zijn eigen uitwerpselen en urine.

En hij ging in een ander verschrikkelijk bos om er te vertoeven. En daar heerste zo'n ontzetting dat bij iedere onheilige zwerver daar de haren te berge gingen staan. En tijdens de koude ijskoude nachten in de winter, tijdens de vorst, verbleef hij ‘s nachts op een open plek en overdag in het struikgewas. In de zomer, tijdens de hitte, verbleef hij overdag op een open plek en ‘s nachts in het struikgewas.

En hij ging naar een lijkenplaats en ging er liggen op een hoop vergane gebeenten.

Kinderen van herders kwamen naar hem toe, spuwden op hem en urineerden op hem, wierpen rotzooi naar hem en peuterden met spitse halmen in zijn oren. Maar er kwam geen boze gedachte in hem op. Dat is zijn gelijkmoedigheid geweest.

 

Veel asceten en brahmanen zeggen en onderrichten dat het eten zuivert. Zij sporen aan om van steenappels te leven. Zij eten steenappels, drinken het sap ervan, genieten allerlei gerechten gemaakt van steenappels. - De Bodhisatta at slechts één steenappel per dag. En zijn lichaam werd buitengewoon mager.

Veel asceten en brahmanen zeggen en onderrichten dat het eten zuivert. En zij sporen aan om bonen te eten, om van sesam te leven, om van rijst te leven. Zij verteren rijst, eten rijstebrij, drinken rijstwater, genieten allerlei gerechten uit rijst. - De Bodhisatta at dagelijks slechts één rijstkorrel. En zijn lichaam werd buitengewoon mager.

Zijn armen en benen werden zoals dor verwelkt riet door die uiterst geringe opname van voedsel. Zijn zitvlak werd als de hoef van een kameel, zijn ruggegraat met de vooruit- en achteruit stekende wervels werd als een ketting van kogels door die uiterst geringe opname van voedsel. Zijn ribben hieven zich vierkantig af zoals de daksparren van een oud huis. In zijn oogkassen verschenen de diepliggende oogsterren klein, door die uiterst geringe opname van voedsel. Zijn hoofdhuid werd hol en schrompelig erdoor. En toen hij het vel van de buik wilde voelen, raakte hij de ruggengraat aan. En toen hij de ruggengraat wilde betasten, raakte hij het vel van de buik aan. En dat kwam door die uiterst geringe opname van voedsel. En hij wilde ontlasting maken en urineren maar viel voorover door de uiterst geringe opname van voedsel. Om het lichaam te sterken wreef hij zijn ledematen met de hand. Daarbij vielen de lichaamsharen uit die aan de wortel rot waren, door die uiterst geringe opname van voedsel.

Deze manier van ascese bracht hem niet dichter bij het bovenaardse heil van het heldere weten. En wel omdat hij de heilige wijsheid niet verworven had. (M.12. Zie ook M.II.24)

 

1.15. De vijf droombeelden van de Bodhisatta

Mahasupina Sutta

 

Monniken, de Volmaakte, de heilige, volmaakt Verlichte, had kort voor zijn volmaakte Verlichting, toen hij nog een onverlichte, een Bodhisatta was, de volgende vijf verheven droombeelden.

Deze enorme aarde vormde zijn grote bed. De Himālaya, de koning van de bergen, had hij als hoofdkussen. Op de oostelijke oceaan rustte zijn linkerhand, op de westelijke oceaan lag zijn rechterhand en op de zuidelijke oceaan rustten zijn voeten. Monniken, dit was het eerste verheven droombeeld dat hij had.

Verder, monniken, groeide een grassoort met naam Tiriya*1] uit zijn navel omhoog tot aan het hemelgewelf. Dit is het tweede verheven droombeeld dat hij had.

Verder, monniken, kropen witte wormen met zwarte koppen zijn benen omhoog en bedekten die tot aan de knieschijven. Dit is het derde verheven droombeeld dat hij had.

Verder, monniken, kwamen vier vogels van verschillende kleuren uit de vier windrichtingen aangevlogen, lieten zich aan zijn voeten neer en werden toen volledig wit. Dit is het vierde verheven droombeeld dat hij had.

Verder, monniken, liep hij steeds hoger op een hoge berg van uitwerpselen zonder door die uitwerpselen bevlekt te worden. Dit is het vijfde verheven droombeeld dat hij had.

 

Het eerste verheven droombeeld toonde hem dat de Volmaakte, de heilige, volmaakt Verlichte de onvergelijkbare, hoogste Verlichting zal verkrijgen.

Het tweede verheven droombeeld toonde hem dat de Volmaakte, de heilige, volmaakt Verlichte het edele achtvoudige pad zal inzien en het, zover er goden en mensen zijn, duidelijk zal uitleggen.

Het derde verheven droombeeld toonde hem dat talrijke in het wit geklede leken bij de Volmaakte tijdens zijn leven hun toevlucht zullen nemen.

Het vierde verheven droombeeld toonde hem dat de mensen van de vier kasten*2]– edellieden, brahmanen, burgers en dienaren – bij het vernemen van de door de Volmaakte verkondigde leer en discipline van het leven in huis in de huisloosheid vertrekken en de onvergelijkbare bevrijding zullen verwerkelijken.

Het vijfde verheven droombeeld toonde hem dat de Volmaakte, heilige, volmaakt Verlichte rijkelijk voorzien wordt met gewaad, aalmoezenmaaltijd, rustplaats en de benodigde medicijnen en dat hij daarvan gebruikt maakt, zonder eraan te hechten, onverblind en er niet in verstrikt.

Deze vijf verheven droombeelden had de Volmaakte, de heilige, volmaakt Verlichte, kort voor zijn volmaakte Verlichting, toen hij nog een onverlichte, een Bodhisatta was.*3] (A.V.196)

_____

*1] Een klimplant.

*2] Bij intrede in de Orde valt ieder verschil in kaste weg. - Vergelijk de vierde overeenkomst van de oceaan met de leer van de Boeddha, in 2.07. Gelijkenis van de oceaan (A.VIII.19)

*3] Volgens het commentaar zijn er vier soorten van dromen. (1) De eerste soort ontstaat door prikkeling van gal, slijm of lichaamsgassen. Men droomt dan dat men van een berg valt, door de lucht vliegt, door wilde dieren achtervolgd wordt e.d. (2) De tweede soort bestaat uit herinneringsbeelden van vroegere indrukken. (3) De derde soort wordt veroorzaakt door goede of kwade geesten. (4) De vierde soort bestaat in voortekenen van komende gebeurtenissen, zoals de hier genoemde droombeelden van de Bodhisatta.

De beide eerste soorten van dromen zijn volgens het commentaar onechte dromen. De derde soort is soms waar soms niet waar. De vierde soort is steeds waar.

 

1.16. Redenen waarom de Boeddha geëerd en gerespecteerd wordt

 

Eens legde de Boeddha uit waarom hij door zijn volgelingen geëerd en gerespecteerd wordt.

 

"De Verhevene wordt door zijn volgelingen geëerd vanwege zijn hogere deugdzaamheid. Zij hoogachten zijn voortreffelijke weten en schouwen; hij weet waarachtig en ziet waarachtig. Hij onderwijst de Dhamma door hogere geestelijke kracht, met vaste basis, op een overtuigende manier. De Verhevene wordt geëerd vanwege zijn hogere wijsheid. Hij kan met argumenten de leerstellingen van anderen weerleggen. Zijn volgelingen vragen hem over de edele waarheid van dukkha. Die waarheid wordt dan uitgelegd, tot volle tevredenheid van de toehoorders. Zij vragen ook over de edele waarheid van de oorsprong van dukkha. Zij vragen ook over de edele waarheid van het beëindigen van dukkha. En zij vragen over de edele waarheid van de weg die naar het beëindigen van dukkha voert. Die waarheden worden dan uitgelegd, tot volle tevredenheid van de toehoorders.

 

Verder heeft de Verhevene aan zijn volgelingen de weg onderwezen tot ontplooiing van de vier grondslagen van oplettendheid.

 

Verder heeft de Verhevene hun de weg verkondigd tot ontplooiing van de vier juiste inspanningen, namelijk zich inspannen om nog niet ontstane onheilzame geestelijke toestanden niet te laten ontstaan; de inspanning om reeds ontstane onheilzame geestelijke toestanden te overwinnen; zich inspannen om nog niet ontstane heilzame geestelijke toestanden te laten ontstaan; en zich inspannen om reeds ontstane heilzame geestelijke toestanden te laten voortduren, te versterken, te laten toenemen, te ontplooien en te vervolmaken.

 

Verder heeft de Verhevene zijn volgelingen de weg verkondigd tot ontplooiing van de vier krachten, namelijk concentratie van de wil, concentratie van energie, concentratie van bewustzijn, van het gemoed, en concentratie van onderzoek.

 

Verder heeft de Verhevene zijn volgelingen de weg verkondigd tot ontplooiing van de vijf geestelijke vaardigheden, namelijk vertrouwen, energie, oplettendheid, concentratie en inzicht. Deze vaardigheden voeren naar vrede, naar Verlichting.

 

Verder heeft de Verhevene zijn volgelingen de weg verkondigd tot ontplooiing van de vijf geestelijke krachten, namelijk de geestelijke krachten van vertrouwen, energie, oplettendheid, concentratie en wijsheid. Deze geestelijke krachten voeren naar vrede, naar Verlichting.

 

Verder heeft de Verhevene zijn volgelingen de weg verkondigd tot ontplooiing van de zeven factoren van Verlichting, namelijk oplettendheid (sati); het onderzoeken van de verschijnselen (dhammavicaya); energie (viriya); enthousiasme, geestvervoering, extase (pīti); kalmte (passaddhi); concentratie (samādhi); en gelijkmoedigheid (upekkha). Deze zeven factoren worden bevorderd door onthechten en voeren naar Nibbāna.

 

Verder heeft de Verhevene zijn volgelingen de weg verkondigd tot ontplooiing van het edele achtvoudige pad, namelijk juist inzicht, juist denken, juist spreken, juist handelen, juist levensonderhoud, juiste inspanning, juiste oplettendheid, juiste ontwikkeling van de geest en juiste concentratie.

 

Verder heeft de Verhevene zijn volgelingen de weg verkondigd tot ontplooiing van de acht bevrijdingen. Van vorm vervuld ziet men vormen. Inwendig ziet men geen vorm, uitwendig ziet men vorm. Men is vastbesloten tot het schone. Met volledige overwinning van de waarneming van vorm, met het verdwijnen van de waarneming van uitwerking van de zintuigen, treedt men in het gebied van "ruimte is oneindig". Dat gebied overwint men en men betreedt het gebied van "bewustzijn is oneindig". Dat gebied overwint men en men betreedt het gebied van "er is niets". Dat gebied overwint men en men betreedt het gebied van noch waarneming noch niet waarneming. Dat gebied overwint men en men betreedt het gebied van het beëindigen van waarneming en gevoel. En daardoor bereiken veel van zijn volgelingen de volmaaktheid van de hogere geestelijke kracht.

 

Verder heeft de Verhevene zijn volgelingen de weg verkondigd tot ontplooiing van de acht overwinningsgebieden.

1. Inwendig neemt men vorm waar en men ziet uitwendig vormen die begrensd zijn, mooie en lelijke. Terwijl men ze overwint, neemt men ze aldus waar: "Ik weet, ik zie."

2. Terwijl men innerlijk vorm waarneemt, ziet men uiterlijk vormen, onbegrensd, mooie en lelijke. Terwijl men ze overwint, neemt men ze aldus waar: "Ik weet, ik zie."

3. Terwijl men innerlijk vorm niet waarneemt, ziet men uiterlijk vormen, begrensd, mooie en lelijke. Terwijl men ze overwint, neemt men ze aldus waar: "Ik weet, ik zie."

4. Terwijl men innerlijk vorm niet waarneemt, ziet men uiterlijk vormen, onbegrensd, mooie en lelijke. Terwijl men ze overwint, neemt men ze aldus waar: "Ik weet, ik zie."

5. Terwijl men innerlijk vorm niet waarneemt, ziet men uiterlijk vormen, blauw, met een blauwe kleur, met een blauw uiterlijk. Terwijl men ze overwint, neemt men ze aldus waar: "Ik weet, ik zie."

6. Terwijl men innerlijk vorm niet waarneemt, ziet men uiterlijk vormen, geel, met een gele kleur, met een geel uiterlijk. Terwijl men ze overwint, neemt men ze aldus waar: "Ik weet, ik zie."

7. Terwijl men innerlijk vorm niet waarneemt, ziet men uiterlijk vormen, rood, met een rode kleur, met een rood uiterlijk. Terwijl men ze overwint, neemt men ze aldus waar: "Ik weet, ik zie."

8. Terwijl men innerlijk vorm niet waarneemt, ziet men uiterlijk vormen, wit, met een witte kleur, met een wit uiterlijk. Terwijl men ze overwint, neemt men ze aldus waar: "Ik weet, ik zie."

 

Verder heeft de Verhevene zijn volgelingen de weg verkondigd tot ontplooiing van de tien kasina-fundamenten.*1] De een neemt het aarde-kasina waar, boven zich, onder zich en overal, ongedeeld en onbegrensd. Een ander neemt het water-kasina waar, of het vuur-kasina, of het wind-kasina, ongedeeld en onbegrensd. Iemand anders neemt het blauw-kasina waar of het geel-kasina of het rood-kasina, of het wit-kasina, ongedeeld en onbegrensd. Weer iemand anders neemt het ruimte-kasina waar of het bewustzijn-kasina, ongedeeld en onbegrensd.

 

Verder heeft de Verhevene zijn volgelingen de weg verkondigd tot ontplooiing van de vier meditatieve verdiepingen (jhanas).

1. Volledig afgescheiden van zin-genot, afgescheiden van onheilzame toestanden van de geest, treedt iemand binnen in de eerste jhana. Ze gaat samen met beginconcentratie van de geest en met aanhoudende concentratie ervan, gaat samen met vervoering en zaligheid welke uit de afgescheidenheid is ontstaan. Hij laat de vervoering en zaligheid dit lichaam geheel doordringen, zó dat er geen enkel lichaamsdeel is dat niet door deze vervoering en zaligheid doordrongen is.

2. Door het tot bedaren brengen van begin- en aanhoudende toewending van de geest (naar het meditatie-object) treedt iemand binnen in de tweede jhana. Ze bevat innerlijke kalmte en geestelijke eenwording. En men vertoeft erin met vervoering en zaligheid. Hij laat de vervoering en zaligheid dit lichaam geheel doordringen, zó dat er geen enkel lichaamsdeel is dat niet erdoor doordrongen is.

3. Met het afnemen van vervoering vertoeft men in gelijkmoedigheid, oplettend en helder bewust. En men treedt binnen in de derde jhana die vol lichamelijk ondervonden zaligheid is. Hiervan zeggen de heiligen: 'Zalig vertoeft degene die vol gelijkmoedigheid en vol oplettendheid is.' En men verblijft in die derde meditatieve verdieping. Men laat de zaligheid die vrij van vervoering is, het hele lichaam doordringen zó dat er geen enkel lichaamsdeel is dat niet doordrongen is door de gelukzaligheid die vrij van vervoering is.

4. Met het overwinnen van geluk en pijn, en door het al eerder verdwijnen van vreugde en verdriet, treedt men binnen in de vierde jhana. Vanwege gelijkmoedigheid heeft deze jhana noch iets pijnlijks noch iets aangenaams in zich; maar ze heeft de zuiverheid van de oplettendheid. En men vertoeft erin. En men doordringt dit lichaam met een zuiver, helder hart zó dat er geen enkel lichaamsdeel is dat niet doordrongen is door het zuivere, heldere hart.

 

Verder heeft de Verhevene zijn discipelen de weg verkondigd tot het volgende inzicht. "Dit lichaam van mij dat uit materiële vorm bestaat, dat samengesteld is uit de vier grote elementen, door moeder en vader verwekt, door middel van rijst en rijstebrij opgebouwd, dit lichaam is onderworpen aan vergankelijkheid, onderworpen aan verval; en dit bewustzijn van mij wordt weggedragen en is heel eng ermee verbonden."

 

Verder heeft de Verhevene zijn discipelen de weg verkondigd hoe men vanuit dit lichaam een ander lichaam schept dat vorm bezit, dat uit de geest is geschapen, met alle ledematen, waaraan geen vaardigheid ontbreekt.

 

Verder heeft de Verhevene zijn discipelen de weg verkondigd hoe men de verschillende soorten van bovennatuurlijke krachten beheerst. Van één wordt hij meervoudig; van meervoudig wordt hij weer één. Hij kan zichtbaar en onzichtbaar worden. Hij kan door muren, omwallingen en bergen zweven als door de lucht. Hij kan op de aarde op- en onderduiken als in het water. Hij kan op het water lopen zonder te zinken, alsof hij op de aarde loopt. Hij kan in lotuszit door de lucht vliegen als een vogel. Hij kan de maan en de zon met de hand aanraken en betasten. Hij kan het lichaam beheersen tot zelfs in de Brahma-wereld.

 

Verder heeft de Verhevene zijn discipelen de weg verkondigd hoe men met het hemelse oor, dat zuiver is en dat boven menselijke grenzen reikt, beide soorten van geluiden kan horen, de hemelse en de menselijke, de geluiden van verre en die van nabij.

 

Verder heeft de Verhevene zijn discipelen de weg verkondigd hoe zij het gemoed van anderen kunnen begrijpen nadat zij het met hun eigen hart hebben omvat. Zij weten wie begerig is en wie niet. Zij weten wie haat heeft en wie niet. Zij weten wie onwetend is en wie wetend. Zij weten wie geconcentreerd is en wie ongeconcentreerd. Zij weten wie een verheven geest heeft en wie een niet verheven geest heeft. Zij weten wie naar het hogere streeft en wie naar het lagere. Zij weten wie edel is en wie onedel. Zij weten wie rustig is en wie rusteloos. Zij weten wie bevrijd is en wie niet bevrijd is.

 

Verder heeft de Verhevene zijn discipelen de weg verkondigd hoe zij zich aan veel vroegere levens kunnen herinneren, d.w.z. aan één leven, aan 2, 3, 4, 5, 10, 20, 30, 40, 50, 100 levens, 1000, 100.000 levens, aan veel aeonen van wereldvergaan, aan veel aeonen van wereldontstaan, aan veel aeonen van wereldontstaan en wereldvergaan. Zij herinneren zich welke naam zij er hadden, tot welke familie zij behoorden; zij herinneren zich hoe zij eruit zagen, wat hun voedsel was, wat zij er ondervonden aan wel en wee, hoe hun levensspanne was; zij herinneren zich waar zij na de dood wedergeboren werden. Zij herinneren zich aan vele vroegere vormen van bestaan, met de details ervan.

 

Verder heeft de Verhevene zijn discipelen de weg verkondigd hoe zij met het hemelse oog, dat gezuiverd is en dat het menselijke oog overtreft, kunnen zien hoe de wezens sterven en wedergeboren worden, lage en hoge, mooie en lelijke, in geluk en ellende. Zij begrijpen hoe de wezens verder gaan overeenkomstig hun daden. "Wie zich in daden, woorden en gedachten slecht heeft gedragen, wie de edelen heeft beschimpt, wie onjuiste visies had, komt na de dood in omstandigheden die vol ontberingen zijn, ja zelfs in de hel. Maar degenen die zich goed gedragen hebben in daden, woorden en gedachten, die de edelen niet hebben beschimpt, die juiste visies hadden en die visies in hun daden tot uiting lieten komen, zijn na de dood wedergeboren in een gelukkig oord van de bestemming, ja zelfs in de hemelse wereld." Zo zien zij met het hemelse oog.

 

Verder heeft de Verhevene zijn discipelen de weg verkondigd door welke zij door eigen verwerkelijking met hogere geestelijke kracht hier en nu intreden en vertoeven in de bevrijding van het hart en de bevrijding door wijsheid. Die bevrijding is met de vernietiging van de neigingen vrij van neigingen.

 

En daardoor bereiken veel van de volgelingen van de Verhevene de volmaaktheid van de hogere geestelijke kracht en vertoeven erin.

Om deze redenen hoogachten, eren, respecteren en waarderen zij de Verhevene en leven zij in afhankelijkheid van hem." (M.77)

_____

*1] Het kasina is een meditatie-object dat vooral geschikt is voor de meditatie voor kalmte. De oefenende gaat uit van een uiterlijk object, bijvoorbeeld een gekleurde schijf, en ontwikkelt een geestelijk beeld ervan. Bij het naderen tot die verdiepingen verandert dat innerlijk beeld tot een zogenaamd teken (nimitta), dat onafhankelijk van de verbeelding als een uiterlijk object schijnt te bestaan, maar aan helderheid en zuiverheid het 'echte' gekleurde object overtreft. De kleuren-kasinas zijn wellicht de eenvoudigste vorm van deze manier van mediteren. De iets moeilijkere kasinas nemen de elementen als object. Bij het aarde-kasina bijvoorbeeld wordt gemediteerd over een omgrensd gebied van vastheid (niet over de kleur van aarde). De moeilijkste kasinas zijn ruimte en bewustzijn. De kasina-meditatie geldt als voorwaarde voor de ontplooiing van bovennatuurlijke vaardigheden. Het kasina kan ook gebruikt worden om inzicht te verkrijgen.

 

 

2.01. De koning van de wet

 

De Volkomene, de Heilige, de volmaakt Verlichte steunt op de wet.*1] De wet eert hij, waardeert hij, huldigt hij. En met de wet als leidraad geeft hij rechtvaardige bijstand, steun en bescherming aan het handelen in daden, woorden en gedachten, waarbij hij onderwijst: 'Een dergelijk handelen in daden, woorden en gedachten moet men oefenen; een dergelijk handelen in daden, woorden en gedachten moet men niet oefenen.'

 

De Volmaakte, de heilige, de volmaakt Verlichte, de rechtvaardige koning der wet, hij bestuurt, op de wet gesteund, het hoogste rijk van de waarheid juist met behulp van de wet. En dit rijk kan geen asceet of priester, geen hemels wezen, god of duivel, noch iemand anders in de wereld te gronde richten.” (A.III.14; A.V.133)

_____

*1] Hier betekent dhamma de wetmatigheid, die zowel de wereld alsook de bevrijding ervan regeert en de inhoud vormt van de Boeddha-leer (dhamma). - Commentaar: "De negenvoudige bovennatuurlijke (lokuttara) Dhamma", die als hoogtepunt van de Boeddha-Dhamma de tweede 'toevlucht' en het tweede 'juweel’ van de Boeddhisten vormt.

 

2.02. Het onverwoestbare rijk

Pathama-cakkanuvattana Sutta

 

Monniken, de koninklijke wereldheerser die met vijf eigenschappen is voorzien, bestuurt zijn rijk in de zin van de wet, en geen menselijk wezen, geen vijandig wezen kan dat rijk ten val brengen. Die vijf eigenschappen zijn:

1) Monniken, de koninklijke wereldheerser kent het heilzame.

2) Hij kent de wet. [de traditionele rechtsbeginselen].

3) Hij kent de juiste maat [in straf en belasting].

4) Hij kent de juiste tijd [voor regeringsplichten, amusement, rechtspraak, bezichtiging van het land].

5) Hij kent de mensen.[Hij kent de bijeenkomsten of groepen van mensen; namelijk die van edellieden, priesters, burgers, arbeiders en asceten. Dat betekent dat hij weet hoe hij de verschillende lagen van de bevolking op de verschuldigde en passende manier moet behandelen].

 

Monniken, juist zo bestuurt met vijf eigenschappen voorzien de Verhevene, heilige, volmaakt Verlichte het hoogste rijk van de leer in de zin van de leer, en geen asceet of priester, geen hemels wezen, god of Mara, noch iemand anders in de wereld kan het ten val brengen. Die vijf eigenschappen zijn:

1) De Verhevene, heilige, volmaakt Verlichte kent het heilzame [en wel het eigen heil, het heil van anderen en het gemeenschappelijke heil; het heil aan deze kant en het heil aan de andere kant].

2) Hij kent de leer [de vier waarheden].

3) Hij kent de juiste maat [in het aannemen en het gebruik van de vier benodigdheden van de monnik].

4) Hij kent de juiste tijd [voor afzondering, verkondiging van de leer, rondtrekken, etc.].

5) Hij kent de mensen. [Commentaar: de edellieden etc.]

 

Monniken, met deze vijf eigenschappen voorzien bestuurt de Verhevene, heilige, volmaakt Verlichte het hoogste rijk van de leer in de zin van de leer, en geen asceet of priester, geen hemels wezen, god of Mara, noch iemand anders in de wereld kan het rijk van de leer ten val brengen. (A.V.131)

_____

* de opmerkingen tussen [ ] zijn afkomstig van het commentaar of subcommentaar bij dit sutta.

 

2.03. De leeuw I

 

Monniken, de leeuw treedt 's avonds uit zijn hol. Hij springt dan omhoog en speurt naar alle kanten. Drie keer stoot hij zijn leeuwengebrul uit waarna hij op buittocht gaat. Slaat hij met zijn klauw toe, - hetzij een olifant, buffel, rund of panter, of ook kleine dieren, ja zelfs een haas of een kat , - dan treft hij grondig, niet oppervlakkig. De reden is dat hij zijn waardigheid niet verliest.

Monniken, de leeuw is een benaming van de Verhevene, de heilige, volmaakt Verlichte. Dat namelijk de Verhevene in een bijeenkomst de leer verkondigt, dat geldt als zijn leeuwengebrul. Onderricht echter de Verhevene de leer, hetzij aan monniken, nonnen, mannelijke of vrouwelijke lekenvolgelingen, of zelfs aan knechten die voer uitstrooien of vogelvangers,*1] dan onderricht de Verhevene de leer grondig, niet oppervlakkig. En waarom? Omdat de Verhevene de leer eert, de leer in ere houdt. (A.V.99)

_____

*1] annabhāra-nesādānam. Volgens het commentaar heeft de uitdrukking 'degenen die voer uitstrooien' dezelfde betekenis als yāvasikā, d.w.z. degenen die gerst (yava) als lokaas voor vogelnetten met zich mee voeren.

 

2.04. De leeuw II

 

'Monniken, de leeuw, de koning van de dieren, komt 's avonds uit zijn hol. Hij springt omhoog en kijkt uit naar alle vier zijden. Daarna stoot hij drie keer zijn leeuwengebrul uit. Dan gaat hij op jacht naar buit. Maar de dieren die de stem horen van de brullende leeuw, de koning van de dieren, krijgen gewoonlijk angst, zij sidderen en beven. De holtedieren kruipen weg in hun hol, de waterdieren glijden in het water, de bosdieren vluchten in het bos, de vogels zoeken hun heil in de lucht. Zelfs de olifanten van de koning, die in dorp of stad in de koninklijke stallen met sterke riemen en touwen zijn vastgebonden, doorbreken hun touwen en vluchten her en der, waarbij zij uit angst uitwerpselen en urine verliezen. Een dergelijke grote macht onder de dieren heeft de leeuw, de koning van de dieren, zo'n geweld, zo'n invloed.

 

Monniken, juist zo is het nu, wanneer de Volmaakte in de wereld verschijnt, de heilige, volmaakt Verlichte, volmaakt in kennis en volmaakt in gedrag, een kenner van de werelden, de onvergelijkbare leider van mensen die bedwongen moeten worden en van mensen die volgzaam zijn, de leraar van goden en van mensen, de Ontwaakte en Verhevene.

En hij onderwijst de leer: 'Dat is de ik-formatie,*1] dat is het ontstaan van de ik-formatie, dat is de opheffing van de ik-formatie, dat is de weg die voert naar de opheffing van de ik-formatie.' Monniken, zelfs die goden die lang leven, in heerlijkheid, mooi, die in hun gevoel van geluk sedert ondenkbare tijden in verheven, hemelse paleizen wonen, zelfs die overkomt gewoonlijk angst, ontsteltenis en beven, wanneer zij de verkondiging van de leer van de Volmaakte vernemen. 'Ach', klagen zij, 'wij dachten dat wij onvergankelijk zijn, maar wij zijn vergankelijk. Wij dachten dat wij bestendig zijn, maar wij zijn zonder duurzaamheid. Wij dachten dat wij eeuwig zijn, maar wij zijn veranderlijk. Wij zijn dus vergankelijk, zonder duurzaamheid, veranderlijk, inbegrepen in de ik-formaties.*2] Monniken, zo'n grote macht is eigen aan de Volmaakte binnen de wereld met haar goden, zo'n geweld, zo'n invloed.

 

"Het rijk van de leer van de waarheid

heeft de Boeddha, de weergaloze leraar,

aan deze wereld verkondigd,

zoals hij het zelf heeft ingezien.

De ik-formatie, de oorsprong ervan,

het einde ervan en de weg naar dat einde

waardoor alle lijden tot uitdoving gebracht wordt.

En de goden met hun lange levensspanne

die in glans en waardigheid stralen,

sidderen uit angst en vrees,

zoals de dieren voor de leeuw:

'Ach, aan het bestaan onderworpen

zijn wij zonder duurzaamheid, vergankelijk,'

klaagden zij, toen zij het woord vernamen

van de Heilige, de Bevrijde."

(A.IV.33; vgl. S.22.78)

_____

*1] sakkāya, letterlijk: 'de bestaande groep' (sat-kāya); meestal met 'persoonlijkheid' omschreven, een aanduiding van de vijf groepen van bestaan. - De eerwaarde Nyanatiloka vertaalde dit met: 'ik-formatie'.

*2] sakkāya-pariyāpannā; dit wil zeggen: onderworpen aan de kringloop van de wedergeboorten.

 

2.05. Voordelen van het luisteren naar de leer

 

Vijf voordelen krijgt men door het luisteren naar de leer. Die vijf voordelen zijn:

Het niet gehoorde krijgt men te horen;

het reeds gehoorde wordt iemand duidelijk;

de twijfel wordt verstrooid;

men verbetert zijn begrip van de leer;*1]

en het hart klaart op.

(A.V.202)

_____

*1] ditthim ujum karoti, letterlijk: men maakt het inzicht recht.

 

2.06. De zichtbare leer

 

De rondtrekkende asceet Moliyasīvaka stelde aan de Verhevene de volgende vraag:

"Heer, men spreekt van de zichtbare leer. In hoeverre is die leer zichtbaar, met onmiddellijk resultaat, uitnodigend 'Kom en zie,' naar het doel voerend, begrijpelijk voor de wijze, ieder voor zichzelf?"

"Sivaka, ik zal je hierover vragen stellen; en jij kunt dan antwoord geven zoals het jou goeddunkt. Wat meen je, Sivaka? Wanneer begeerte in je is, weet je dan dat in jou begeerte is? Of wanneer geen begeerte in je is, weet je dan dat in jou geen begeerte is?"

"Zeker, heer."

"Wel Sivaka, in zoverre als je zoiets weet, in zoverre is de leer zichtbaar, met onmiddellijk resultaat, uitnodigend: 'Kom en zie,' naar het doel voerende, begrijpelijk voor de wijze, ieder voor zich.

Sivaka, wat meen je? Wanneer haat in je is ... of wanneer onwetendheid in je is ... of wanneer een met begeerte, haat of onwetendheid verbonden toestand van de geest in je is, weet je dan: 'Deze toestanden zijn in mij?"

"Zeker, heer."

"Sivaka, wat meen je? Wanneer geen begeerte in je is, ...of wanneer geen haat in je is ... of wanneer geen onwetendheid in je is ... of wanneer geen met begeerte, haat of onwetendheid verbonden toestand van de geest in je is, weet je dan: 'Deze toestanden zijn niet in mij?"

"Zeker, heer."

"Wel Sivaka, in zoverre als je zoiets weet, in zoverre is de leer zichtbaar, met onmiddellijk resultaat, uitnodigend: 'Kom en zie,' naar het doel voerende, begrijpelijk voor de wijze, ieder voor zich." (A.VI. 47)

 

2.07. Gelijkenis van de oceaan

 

Eens verbleef de Verhevene bij Verañjā, aan de voet van de Naleru-Pucimanda-boom. De demonenvorst Pahārāda*1] ging toen naar de Verhevene, groette hem vol eerbied en ging terzijde staan. De Verhevene vroeg toen:

"Zeg mij, Paharada, beleven wel alle demonen genoegen aan de oceaan?"

"Ja, Heer, zij beleven genoegen aan de oceaan."

"Pahārāda, hoeveel verbazingwekkende en wonderbaarlijke eigenschappen hebben de demonen aan de oceaan opgemerkt dat zij er genoegen aan beleven?"

"Heer, acht eigenschappen, namelijk:

1 De oceaan wordt geleidelijk dieper, zijn bodem zinkt heel geleidelijk, daalt heel geleidelijk af en vormt geen plotselinge afgrond. Heer, dat is de eerste verbazingwekkende en wonderbaarlijke eigenschap van de oceaan met het oog waarop de demonen aan de oceaan genoegen beleven.

2 Heer, verder is de oceaan bestendig, treedt niet over de oever. Heer, dat is de tweede verbazingwekkende en wonderbaarlijke eigenschap van de oceaan met het oog waarop de demonen aan de oceaan genoegen beleven.

3 Heer, verder duldt de oceaan geen lijk in zich. Elk lijk dat zich erin bevindt, gooit hij uit, spoelt het aan de oever, drijft het aan land. Heer, dat is de derde verbazingwekkende en wonderbaarlijke eigenschap van de oceaan met het oog waarop de demonen aan de oceaan genoegen beleven.

4 Verder, Heer, zodra de machtige stromen zoals de Gangā, Yamunā, Aciravati, Sarabhū en Mahī, de oceaan bereiken, verliezen zij hun vroegere namen en aanduidingen en gelden gewoon als de oceaan. Heer, dat is de vierde verbazingwekkende en wonderbaarlijke eigenschap van de oceaan met het oog waarop de demonen aan de oceaan genoegen beleven.

5 Heer, verder toont de oceaan geen toename noch een afname, ondanks alle erin stromende rivieren en alle regenbuien die vanuit de hemel neerstorten. Heer, dat is de vijfde verbazingwekkende en wonderbaarlijke eigenschap van de oceaan met het oog waarop de demonen aan de oceaan genoegen beleven.

6 Heer, verder is de oceaan doordrongen van één enkele smaak, de smaak van zout. Heer, dat is de zesde verbazingwekkende en wonderbaarlijke eigenschap van de oceaan met het oog waarop de demonen aan de oceaan genoegen beleven.

7 Heer, verder bergt de oceaan rijke en veelvuldige schatten. Er zijn veel kostbaarheden in, zoals parels, diamanten, lazuurstenen, mosselen, kwarts,*2] koralen, zilver, goud, robijnen en kattenogen. Heer, dat is de zevende verbazingwekkende en wonderbaarlijke eigenschap van de oceaan met het oog waarop de demonen aan de oceaan genoegen beleven.

8 Heer, verder is de oceaan het tehuis van geweldige levende wezens. Daar leven reuzenvissen, zeemonsters, leviathanen,*3] demonen, draken en genieën. En daar zijn wezens met een lengte van één-, twee-, drie-, vier- en vijfhonderd yojanas.*4] Heer, dat is de achtste verbazingwekkende en wonderbaarlijke eigenschap van de oceaan met het oog waarop de demonen aan de oceaan genoegen beleven.

 

Deze acht verbazingwekkende en wonderbaarlijke eigenschappen merken de demonen bij de oceaan op en daarom beleven zij genoegen eraan. Heer, beleven ook de monniken genoegen aan deze leer en discipline?"

"Ja, Pahārāda, de monniken beleven genoegen aan deze leer en discipline."

 

"Heer, hoeveel verbazingwekkende en wonderbaarlijke eigenschappen hebben de monniken bij deze leer en discipline opgemerkt dat zij eraan genoegen beleven?"

1 "Pahārāda, juist zoals de oceaan geleidelijk dieper wordt, de bodem ervan geleidelijk zinkt, heel geleidelijk afdaalt en geen plotselinge afgrond vormt, evenzo ook Pahārāda is er in deze leer en discipline een trapsgewijze opleiding, een trapsgewijze uitoefening, een trapsgewijze vooruitgang; en niet een plotseling bereiken van het hoogste weten. Dat, Pahārāda, is de eerste verbazingwekkende en wonderbaarlijke eigenschap van deze leer en discipline met het oog waarop de monniken aan deze leer en discipline genoegen beleven.

2 Pahārāda, juist zoals de oceaan bestendig is, niet over de oever treedt, evenzo ook overschrijden mijn discipelen niet voor hun leven de regels van oefening die door mij aan hen zijn opgelegd. Dat is de tweede verbazingwekkende en wonderbaarlijke eigenschap van deze leer en discipline met het oog waarop de monniken aan deze leer en discipline genoegen beleven.

3 Pahārāda, juist zoals de oceaan geen lijk in zich duldt en elk lijk dat zich erin bevindt, aan de oever spoelt, aan land drijft, evenzo ook duldt de gemeenschap van de monniken onder zich geen deugdloze mens die het slechte toegedaan is, met onzuiver, verdacht gedrag, met verborgen daad, een niet-asceet die zich als asceet uitgeeft, een onkuise die zich als kuis levend uitgeeft, die innerlijk bedorven is, bevlekt, met een smerige aard. Onmiddellijk komt dan de gemeenschap van de monniken samen en stoot hem uit. Maar ook als hij temidden van de gemeenschap van de monniken zit, is hij de gemeenschap van de monniken toch vreemd en vreemd is hem de gemeenschap van de monniken. Dat is de derde verbazingwekkende en wonderbaarlijke eigenschap van deze leer en discipline met het oog waarop de monniken aan deze leer en discipline genoegen beleven.

4 Pahārāda, zoals de machtige stromen zoals de Gangā, Yamunā, Aciravati, Sarabhū en Mahī, zodra zij de oceaan bereiken, hun vroegere namen en aanduidingen verliezen en gewoon als de oceaan gelden, evenzo ook verliezen degenen die tot de vier kasten behoren – edellieden, brahmanen, burgers en dienaren – wanneer zij in de door de Volmaakte verkondigde leer en discipline uit het huis in de huisloosheid zijn vertrokken, hun vroegere namen en aanduidingen en gelden gewoon als ascetendiscipelen van de Sakya-zoon. Dat is de vierde verbazingwekkende en wonderbaarlijke eigenschap van deze leer en discipline met het oog waarop de monniken aan deze leer en discipline genoegen beleven.

5 Pahārāda, juist zoals de oceaan geen toename noch een afname toont, ondanks alle erin stromende rivieren en alle regenbuien die vanuit de hemel neerstorten, evenzo ook toont – zelf als veel monniken in het van elke rest van bestaan vrije Nibbana-element ingaan – het Nibbana-element geen toename noch een afname. Dat is de vijfde verbazingwekkende en wonderbaarlijke eigenschap van deze leer en discipline met het oog waarop de monniken aan deze leer en discipline genoegen beleven.

6 Pahārāda, juist zoals de oceaan van een enkele smaak is doordrongen, de smaak van zout, evenzo ook is deze leer en discipline van een enkele smaak doordrongen, de smaak van de bevrijding. Dat is de zesde verbazingwekkende en wonderbaarlijke eigenschap van deze leer en discipline met het oog waarop de monniken aan deze leer en discipline genoegen beleven.

7 Pahārāda, juist zoals de oceaan rijke en veelvuldige schatten in zich bergt, evenzo ook bergt deze leer en discipline rijke en veelvuldige kostbaarheden in zich, zoals: de vier grondslagen van oplettendheid (satipatthana), de vier juiste inspanningen (padhāna), de vier grondslagen van geestelijke krachten (iddhi-pāda), de vijf vaardigheden (bala), de vijf krachten, de zeven factoren van Verlichting (bojjhanga), en het edele achtvoudige pad (magga). Dat is de zevende verbazingwekkende en wonderbaarlijke eigenschap van deze leer en discipline met het oog waarop de monniken aan deze leer en discipline genoegen beleven.

8 Pahārāda, juist zoals de oceaan het tehuis is van geweldige levende wezens, evenzo ook is deze leer en discipline het tehuis van geweldige wezens, zoals: de in de stroom getredene en degene die op weg is het doel van stroomintrede te verwerkelijken; de eenmaal wederkerende en degene die op weg is het doel van eenmaal wederkeer te verwerkelijken; de niet meer wederkerende en degene die op weg is het doel van niet meer wederkeer te verwerkelijken; de heilige en degene die op weg is de heiligheid te verwerkelijken. Dat is de achtste verbazingwekkende en wonderbaarlijke eigenschap van deze leer en discipline met het oog waarop de monniken aan deze leer en discipline genoegen beleven.

 

Deze acht verbazingwekkende en wonderbaarlijke eigenschappen merken de monniken en en daarom beleven zij genoegen aan deze leer en discipline."

(A.VIII.19; vgl. Ud. V.5; Cūla-Vagga van de Vinaya, pātimokkha-thapana-khandhaka)

_____

*1] Volgens het commentaar bestaan er drie vorsten van de demonen (asura): Vepacitti, Rāhu en Pahārāda.

*2] silā, rode arsenicum.

*3] timi timingalo timiranpingalo; Commentaar: van deze drie vissen kan de tweede de eerste opslokken en de derde de beide anderen.

4] Een yojana is gelijk aan wat het koninklijke leger op één dag kon afleggen. Bij benadering varieerde dit van 9,6 tot 18 of 24 kilometer. Normaal wordt een afstand van 15 kilometer aangehouden.

 

2.08. De zegeningen van de leertoespraak

 

Eens verbleef de Verhevene in het Jetavana bij Savatthi, in het klooster van Anathapindika. De eerwaarde Nandaka onderwees toen juist in de ontvangsthal de monniken met een leergesprek, vermaande ze, bemoedigde ze en moedigde ze aan.

Toen nu de Verhevene 's avonds zich uit de afzondering verheven had, begaf hij zich naar de ontvangsthal. Daar bleef hij aan de deuringang staan om het einde van de leerrede af te wachten. Toen hij merkte dat de leerrede ten einde was, schraapte hij zijn keel en klopte aan de deur. De monniken openden de deur voor de Verhevene waarna hij de hal binnenging en op de hem aangeboden zitplaats ging zitten. Toen sprak hij tot de eerwaarde Nandaka als volgt:

"Nandaka, lang was je leerrede die jou voor de monniken was ingevallen.*1] Ja, mijn rug deed pijn toen ik daar bij de deuringang stond en het einde van je toespraak afwachtte."

Na deze woorden sprak de eerwaarde Nandaka met verlegen gelaatsuitdrukking tot de Verhevene:

"Heer, ik wist niet dat de Verhevene aan de deuringang stond; want als ik het had geweten dan was bij mij zeker niet de gedachte opgekomen om zo'n lange leerrede te houden."

De Verhevene zag de verlegen gelaatsuitdrukking van de eerwaarde Nandaka en zei tot hem:

"Goed zo, Nandaka, goed zo. Het betaamt jullie goed, jullie edele volgelingen die vol vertrouwen van thuis in de huisloosheid vertrokken zijn, dat jullie samen zitten om over de leer te spreken. Want Nandaka, wanneer jullie samenkomen dan betaamt jullie twee dingen: of een gesprek over de leer of heilig zwijgen.*2]

Nandaka, wanneer de monnik vol vertrouwen is maar zonder deugdzaamheid, dan is hij juist in dit opzicht nog onvolkomen. Deze eigenschap moet hij daarom tot volmaaktheid brengen en ernaar streven: 'Moge ik toch naast het vertrouwen ook deugdzaamheid bezitten.'

Wanneer hij echter naast het vertrouwen ook nog deugdzaamheid bezit, dan is hij in dat opzicht volmaakt.

 

Nandaka, wanneer een monnik vol vertrouwen is en deugdzaam, maar niet in het bezit is van de innerlijke kalmte van geest, dan is hij in dat opzicht nog onvolmaakt. Deze eigenschap moet hij daarom tot volmaaktheid brengen en ernaar streven: 'Moge ik toch naast vertrouwen en deugdzaamheid ook nog innerlijke kalmte van geest bezitten.'

Wanneer hij echter naast vertrouwen en deugdzaamheid ook nog innerlijke kalmte van geest bezit, dan is hij in dat opzicht volmaakt.

 

Nandaka, wanneer een monnik vol vertrouwen is en deugdzaam en in het bezit is van innerlijke kalmte van geest, maar niet in het bezit is van het hogere inzicht, dan is hij juist in dat opzicht onvolmaakt.*3]

Nandaka, wanneer een viervoetig dier een mismaakte voet heeft, dan is het juist met betrekking tot die voet onvolmaakt. Evenzo ook, Nandaka, is de monnik die wel vertrouwen, deugdzaamheid en innerlijke kalmte van geest heeft, maar niet het hogere inzicht bezit, onvolmaakt juist in deze eigenschap.Die eigenschap moet hij daarom tot volmaaktheid brengen en ernaar streven: 'Moge ik toch naast het vertrouwen, de deugdzaamheid en de innerlijke kalmte van geest ook nog het hogere inzicht bezitten.'

Nandaka, wanneer echter de monnik naast het vertrouwen, de deugdzaamheid, de innerlijke kalmte van geest ook nog het hogere inzicht bezit, dan is hij in dit opzicht volmaakt."

 

Zo sprak de Verhevene. Na deze woorden verhief hij zich van zijn zitplaats en ging naar zijn cel. Kort daarna wendde de eerwaarde Nandaka zich tot de monniken en zei:

"Broeders, de Verhevene heeft zojuist in vier zinnen het heel volmaakte, zuivere heilige leven uitgelegd, waarna hij opstond en naar zijn cel ging."

[Dan herhaalt Nandaka de bovenvermelde uitleg van de Boeddha, en gaat verder met:]

 

"Broeders, vijf zegeningen zijn er als men af en toe de leer verneemt, af en toe over de leer spreekt. Die vijf zegeningen zijn:

Broeders, de monnik toont de monniken de leer die in het begin mooi is, in het midden mooi en aan het einde mooi. Hij verkondigt het heilige leven naar de zin en naar de woordelijke inhoud. Broeders, wanneer de monnik aan de monniken de leer uitlegt, dan is hem de Meester lief en dierbaar; de Meester wordt door hem geacht en geëerd. - Broeders, dit is de eerste zegening van het af en toe vernemen en bespreken van de leer.

Broeders, wanneer de monnik aan de monniken de leer uitlegt, dan voelt hij enthousiasme voor het doel, enthousiasme voor de leer. - Broeders, dit is de tweede zegening.

Broeders, wanneer de monnik aan de monniken de leer uitlegt, dan doordringt hij wijs de diepzinnige punten in deze leer en hij ziet ze in. - Broeders, dit is de derde zegening.

Broeders, wanneer de monnik aan de monniken de leer uitlegt, dan wordt hij door zijn medebroeders in de Orde des te hoger gewaardeerd, denkende: 'Beslist heeft deze eerwaarde het doel bereikt of zal het bereiken.' - Broeders, dat is de vierde zegening.

Broeders, wanneer de monnik aan de monniken de leer uitlegt, dan zullen diegenen onder de monniken die nog in opleiding zijn, die de bevrijding nog niet hebben bereikt en die naar de onvergelijkbare veiligheid streven, na het vernemen van die leer hun wilskracht inspannen om het nog niet bereikte te bereiken, om het nog niet verworvene te verwerven, om het nog niet verwerkelijkte te verwerkelijken. Degenen echter onder de monniken die reeds heiligen zijn, neigingsvrije, die het heilige leven hebben voltooid, hun taak hebben volbracht, die de last hebben afgeworpen en hun eigen heil hebben bereikt, die van de boeien van het bestaan bevrijd zijn en in het hoogste weten bevrijd zijn, zij wijden zich na het vernemen van deze leer helemaal aan hun huidig geluk. - Broeders, dit is de vijfde zegening van het af en toe vernemen en bespreken van de leer.

 

Broeders, deze vijf zegeningen zijn er als men af en toe de leer verneemt, af en toe over de leer spreekt." (A.IX.4)

_____

*1] patibhāsi en patibhāseyya behoren niet tot de Sanskrit-wortel bhās, 'spreken'; en ook niet tot bhā, maar tot Skr: bhās, 'schijnen'. Maar patibhāsati en patibhāti hebben dezelfde betekenis, namelijk: schijnen, bij iemand een licht opgaan, invallen, in de geest ontstaan.

*2] Evenzo in M. 26.

*3] Vgl. A.IV.94.

 

2.09. De kenmerken van de goede leer

 

In het grote bos bij Vesali, in de hal van het gevelhuis sprak Mahā-Pajāpati Gotamī tot de Verhevene als volgt:

"Heer, het zou goed zijn wanneer de Verhevene mij in het kort de leer uitlegt, opdat ik, na ze vernomen te hebben, eenzaam, afgezonderd, onvermoeibaar, ijverig en vastbesloten kan vertoeven."

"Gotami, bij die verschijningen, waarvan je weet dat zij naar begeerte voeren en niet naar afkeer van de begeerte, dat zij naar binding*1] voeren en niet naar het zich losmaken, dat zij naar opstapeling voeren en niet naar het afstapelen,*2] dat zij naar onbescheidenheid voeren en niet naar bescheidenheid, dat zij naar ongenoegzaamheid voeren en niet naar genoegzaamheid, dat zij naar gezelligheid voeren en niet naar afzondering, dat zij naar traagheid voeren en niet naar wilskracht, dat zij naar moeilijkheden bij de ondersteuning voeren en niet naar gemakkelijke ondersteuning, - daar kun je als zeker aannemen dat dit niet de leer is, niet de discipline, niet de instructie van de Meester.

Maar Gotami, bij die verschijningen waarvan je weet dat zij naar afwending van de begeerte voeren en niet naar begeerte, dat zij naar het zich losmaken voeren en niet naar binding, dat zij naar het afstapelen voeren en niet naar opstapeling, dat zij naar bescheidenheid voeren en niet naar onbescheidenheid, dat zij naar genoegzaamheid voeren en niet naar ongenoegzaamheid, dat zij naar afzondering voeren en niet naar gezelligheid, dat zij naar wilskracht voeren en niet naar traagheid, dat zij naar gemakkelijke ondersteuning voeren en niet naar moeilijkheden bij de ondersteuning, - daar kun je als zeker aannemen dat dit de leer is, de discipline, de instructie van de Meester." (A.VIII. 53)

_____

*1] Commentaar: binding aan de kringloop van bestaan.

*2] Namelijk naar het afstapelen van het bestaansproces dat zich uit in steeds nieuwe wedergeboorte.

 

2.10. Zegeningen van het luisteren naar de leer

 

“Vertrouwen is het beste bezit van de man; de goede leer brengt geluk als ze juist wordt uitgevoerd. De waarheid is het zoetste genot. Met inzicht moet men leven zodat men dat het beste leven noemt.”

 

“Door vertrouwen steekt men de vloed over; door onvermoeibaarheid de oceaan. Door energie komt men over het lijden heen. Door inzicht wordt men gezuiverd.”

 

“ Wie vertrouwen heeft in de goede leer van de Volmaakte tot verkrijgen van Nibbana, die bereikt door bereidwillig luisteren hoger inzicht wanneer hij onvermoeibaar is en vol begrip. Wie doet wat gepast is, plichten op zich neemt. De arbeidzame vindt rijkdom. Door waarachtigheid bereikt men roem. Wie geeft die boeit de vrienden aan zich. Wie de eigenschappen waarachtigheid, zelfbeheersing, vastbeslotenheid en ontzegging bezit, die lijdt geen verdriet als hij is heengegaan naar een andere wereld. (S.X.12)

 

2.11. De basis voor welzijn

Vyagghapajja-Sutta

 

Eens verbleef de Verhevene in het land Koliya, in de stad Kakkarapatta. Toen kwam Dīghajanu naar de Verhevene toe, groette hem eerbiedig, ging terzijde neerzitten en zei:

'Heer, wij als gezinshoofden genieten van de vreugden van de zintuigen. Wij wonen midden in de drukte van vrouwen en kinderen. Wij gebruiken zeer fijn sandelhout, gebruiken bloemen, geurstoffen en zalven, gebruiken goud en zilver. Heer, moge de Verhevene ons toch de leer onderwijzen opdat het ons tot heil en zegen strekt, aan deze kant en voor het hiernamaals."

 

"Vyagghapajja, vier dingen strekken een edele zoon tot heil en zegen aan deze kant, en wel: meesterschap in ijver, meesterschap in waakzaamheid, edele omgang en een gematigde levenswijze.

 

Vyagghapajja, wat is meesterschap in ijver? - Daar verwerft een edele zoon door de een of andere arbeid zijn levensonderhoud, hetzij door landbouw, door handel of door veeteelt, als boogschutter of koninklijke ambtenaar of door het een of andere handwerk. Daarin is hij bedreven en niet slordig, en hij weet met de juiste middelen te handelen en te regelen. Dat noemt men meesterschap in ijver.

 

Vyagghapajja, wat is meesterschap in waakzaamheid? - Daar bezit een edele zoon goederen die hij met vlijt en ijver heeft verworven, die hij door het werk van zijn handen, in het zweet van zijn aangezicht heeft verzameld, wettelijke goederen, rechtschapen verkregen. Deze goederen hoedt en bewaakt hij, om te voorkomen dat vorsten of rovers ze wegnemen of het vuur ze verwoest, het water ze wegspoelt of liefdeloze erfgenamen ze naar zich toe trekken. Dat noemt men meesterschap in waakzaamheid.

 

Vyagghapajja, wat is edele omgang? - In het dorp of in de stad waar de edele zoon woont, wat daar aan gezinshoofden of hun zonen, jong en met een rijp karakter of oud en met een rijp karakter, aan wie vertrouwen, deugdzaamheid, vrijgevigheid en wijsheid eigen is, met zulke personen heeft hij omgang, onderhoudt zich met hen, voert gesprekken met hen. En degene die dusdanig vol vertrouwen is, streeft hij in vertrouwen na, degene die dusdanig deugdzaam is streeft hij in deugdzaamheid na, degene die dusdanig vrijgevig is streeft hij in vrijgevigheid na, degene die dusdanig wijs is streeft hij in wijsheid na. Dat noemt men edele omgang.

 

Vyagghapajja, wat is gematigde levenswijze? - Daar kent een edele zoon zijn inkomsten en uitgaven en richt dienovereenkomstig zijn levenswijze in, niet te weelderig en niet te armoedig, wetende: 'Op deze manier zullen de inkomsten mijn uitgaven overtreffen en niet mijn uitgaven de inkomsten.'

Vyagghapajja, wanneer de edele zoon bij geringe inkomsten een weelderige levenswijze heeft, dan zegt men van hem dat hij zijn bezit verkwist als een vijgeneter (die meer vijgen van de boom schudt dan hij voor het eten nodig heeft).

Wanneer hij echter bij grote inkomsten een armoedige levenswijze voert, dan zegt men van hem dat hij als een hongerlijder zal sterven.

Maar Vyagghapajja, wanneer de edele zoon zijn inkomsten en uitgaven kent en zijn levenswijze dienovereenkomstig inricht, dan noemt men dat een gematigde levenswijze.

 

Vyagghapajja, voor het zo verkregen bezit zijn er vier afvloeiingen: ontucht, drankzucht, dobbelspel en omgang met slechte vrienden, slechte metgezellen, slechte kameraden.

Vyagghapajja, voor het zo verkregen bezit zijn er vier toevoerkanalen: het mijden van ontucht, van drankzucht, van dobbelspel, en de omgang met edele vrienden, edele metgezellen, edele kameraden.

Vyagghapajja, deze vier dingen strekken de edele zoon tot heil en zegen aan deze zijde.

 

Vyagghapajja, vier dingen strekken de edele zoon tot heil en zegen voor het hiernamaals, en wel: meesterschap in vertrouwen, meesterschap in deugdzaamheid, meesterschap in vrijgevigheid en meesterschap in wijsheid.

 

Vyagghapajja, wat is meesterschap in vertrouwen? - Daar bezit de edele zoon vertrouwen. Hij heeft vertrouwen in de Verlichting van de Volmaakte, aldus: ‘Waarlijk, de Verhevene is heilig, volledig verlicht, volmaakt in kennis en volmaakt in gedrag. Hij is gezegend, een kenner van de werelden. Hij is de onvergelijkbare leider van mensen die bedwongen moeten worden en van mensen die volgzaam zijn. Hij is de leraar van goden en van mensen. Hij is de Ontwaakte en Verhevene.’

 

Vyagghapajja, wat is meesterschap in deugdzaamheid? - Daar onthoudt de edele zoon zich van het vernietigen van leven, onthoudt zich van het nemen wat niet is gegeven, onthoudt zich van onjuist gedrag in de lusten van de zintuigen, onthoudt zich van de leugen, onthoudt zich van het genot van bedwelmende middelen die de oorzaak zijn van onverschilligheid.

 

Vyagghapajja, wat is meesterschap in vrijgevigheid? - Daar leeft de edele zoon thuis met een hart dat vrij is van de ondeugd van gierigheid; hij is vrijgevig en geeft met open handen; hij geeft graag, is de behoeftigen toegedaan en heeft vreugde aan het uitdelen van gaven.

 

Vyagghapajja, wat is meesterschap in wijsheid? - Daar is aan de edele zoon wijsheid eigen. Hij is voorzien van die wijsheid die het ontstaan en vergaan begrijpt, de edele, doordringende wijsheid die naar volledige vernietiging van het lijden voert.

 

Vyagghapajja, deze vier dingen strekken de edele zoon tot heil en zegen voor het hiernamaals."

 

'Vol vlijt in alles wat hij doet,

vol energie en vol gevoel voor orde,

voert hij zijn leven heel gematigd

em hoedt zijn schatten goed.

 

Vol vertrouwen en rein van deugd,

vrijgevig, zonder enige gierigheid

bereidt hij steeds het pad voor

tot heil in een andere wereld.

 

Zo voeren deze acht dingen,

door de Leraar van de waarheid verkondigd,

de mens die vol vertrouwen thuis vertoeft,

tot heil aan beide zijden,

tot welzijn in deze wereld

en tot toekomstige gelukzaligheid.

 

Zo nemen van dag tot dag

bij de lekenvolgeling

verdiensten toe en milde gedachten."

(A.VIII. 54)

 

2.12. Goede en slechte heilsleer

 

Wie tot een slecht verkondigde leer en discipline aanspoort of zich laat aansporen, en dan dienovereenkomstig leeft, hij verschaft zich grote schuld. Want die leer is slecht verkondigd.

 

Maar wie tot een goed verkondigde leer en discipline aanspoort of zich laat aansporen, en dan dienovereenkomstig leeft, hij verschaft zich grote verdienste. Want die leer is goed verkondigd.

 

In een slecht verkondigde leer en discipline moet de gever [bij het geven aan asceten of priester] de maat kennen, niet de ontvanger. En wel omdat de leer slecht verkondigd is.

 

In een goed verkondigde leer en discipline moet de ontvanger de juiste maat kennen, niet de gever. En wel omdat de leer goed verkondigd is.

 

Wie in een slecht verkondigde leer en discipline zijn wilskracht inspant, leeft vol lijden.*1] En wel omdat die leer slecht verkondigd is.

Wie in een goed verkondigde leer en discipline traag is, leeft vol lijden. En wel omdat die leer goed verkondigd is.

Wie in een slecht verkondigde leer en discipline traag is, leeft gelukkig. En wel omdat die leer slecht verkondigd is.

Wie in een goed verkondigde leer en discipline zijn wilskracht inspant, leeft gelukkig. En wel omdat die leer goed verkondigd is.

(A.I.31)

_____

*1] In dit leven leeft hij vol lijden wanneer hij ijverig is bij de uitoefening van de pijnlijke ascese. Na de dood leeft hij vol lijden bij wedergeboorte in een ongunstige sfeer. Als hij traag is in de uitoefening van de verkeerde leer, dan vermindert hij tegenwoordig en toekomstig leed.

 

3.01. De overwinnaar

 

Monniken, in welke streek ook de met vijf dingen voorziene gezalfde adellijke koning vertoeft, daar bevindt hij zich steeds in zijn eigen rijk. Die vijf dingen zijn:

Monniken, de gezalfde adellijke koning is zowel van vaders als van moeders kant van zuivere afstamming, zuiver ontvangen tot in het zevende geslacht van de voorvaderen, perfect en onberispelijk volgens de wet van de kasten. Hij is rijk, met veel goederen, zeer vermogend, en zijn kamers zijn met schatten gevuld. Hij is machtig en bezit een viervoudige krijgsmacht (namelijk olifanten, wagens, voetvolk en cavalerie) die hem gehoorzaamt en zijn bevelen uitvoert. Zijn raadgever is wijs, ervaren, scherpzinnig en in staat om de verleden, tegenwoordige en toekomstige voordelen te bedenken. Deze vier dingen vervolmaken zijn roem. En met deze roem als vijfde eigenschap bevindt hij zich, in welke streek hij ook vertoeft, steeds in zijn eigen rijk. En wel omdat het zo bij overwinnaars gesteld is.

 

Monniken, evenzo: in welke streek de met vijf eigenschappen voorziene monnik ook vertoeft, daar vertoeft hij steeds met bevrijd gemoed. Die vijf eigenschappen zijn:

Monniken, juist zoals de gezalfde adellijke koning van zuivere afstamming is, zo is de monnik rein van deugd, hij volgt de discipline na, is volmaakt in gedrag en omgang, hij schrikt terug voor het geringste vergrijp, en oefent zich in de regels van deugdzaamheid die hij op zich heeft genomen.

Juist zoals de gezalfde adellijke koning rijk is, met veel goederen, zeer vermogend, zo is de monnik rijk aan weten, een drager van het weten; hij heeft een groot weten vergaard. En die leerstellingen die in het begin voortreffelijk zijn, die in het midden voortreffelijk zijn en die aan het einde voortreffelijk zijn, die naar de zin en de woordelijke inhoud ervan een volmaakt, gezuiverd reinheidsleven verkondigen, naar deze leerstellingen heeft hij vaak geluisterd, die heeft hij zich ingeprent, die heeft hij woordelijk geleerd, in de geest overwogen en ze wijs begrepen.

Juist zoals de gezalfde adellijke koning machtig is, zo strijdt de monnik met macht om de onheilzame dingen te overwinnen en om de heilzame dingen zich eigen te maken; hij is standvastig, met gestaalde kracht en hij is niet nalatig in het goede.

Juist zoals de gezalfde adellijke koning een raadgever heeft, evenzo heeft de monnik de wijsheid die het ontstaan en vergaan begrijpt, de edele, doordringende, die naar volledige vernietiging van het lijden voert.

Deze vier eigenschappen brengen zijn bevrijding tot rijpheid. En met deze bevrijding als vijfde eigenschap voorzien heeft hij, in welke streek hij ook vertoeft, steeds een bevrijd gemoed. En wel omdat het zo gesteld is bij degenen met bevrijd gemoed.

(A.V. 134)

 

3.02. Doel van de discipline

 

De eerwaarde Upali sprak tot de Verhevene: "Heer, om hoeveel redenen heeft de Verhevene aan zijn discipelen de disciplinaire regels (vinaya) voorgeschreven en het Patimokkha?"*1]

"Upali, om tien redenen, namelijk:

om het welzijn van de Orde; om zedeloze monniken op te voeden en om een vredig leven van de goede monniken te bevorderen; om aanwezige slechte invloeden af te weren en om toekomstige te voorkomen; om het vertrouwen op de wekken in degenen zonder vertrouwen en om het vertrouwen te versterken van degenen vol vertrouwen; om de goede leer sterk te maken en te laten voortbestaan en tot bescherming van de discipline. (A.X. 31; vgl. A.II.201)

_____

*1] Het Patimokkha bevat de opsomming van alle fouten tegen de discipline. Deze lijst van fouten wordt om de 14 dagen, bij nieuwe maan en volle maan, op een afgebakende plaats, de zogenaamde sima, hardop gereciteerd. Wie zich daarbij van een fout bewust is, moet zijn schuld bekennen.

 

3.03. Zeven voorwerpen van eerbied

 

Toen de eerwaarde Sariputta eens eenzaam en afgezonderd vertoefde, kwam in zijn geest deze gedachte op: "Waarop kan de monnik zijn eerbied en hoogachting vestigen om het onheilzame te overwinnen en het heilzame te ontplooien?" En de eerwaarde Sariputta zei tot zichzelf: "Op de Meester, de leer, de gemeenschap van de monniken, op de geestelijke oefening, de concentratie van de geest, de ijver en de vriendelijke hulpvaardigheid, - daarop kan een monnik zijn eerbied en hoogachting vestigen om het onheilzame te overwinnen en het heilzame te ontplooien." Verder dacht de eerwaarde Sariputta toen: "Deze dingen zijn bij mij weliswaar rein en zuiver, maar wanneer ik de Verhevene over deze dingen zou berichten, dan zullen zij nog reiner en zuiverder worden."

's Avonds verhief zich de eerwaarde Sariputta uit zijn afzondering, ging naar de Verhevene toe en deelde hem zijn gedachten mee.

De Verhevene zei: "Goed zo, Sariputta, goed zo. Op de Meester, de leer, de gemeenschap van de monniken, op de geestelijke oefening, de concentratie van de geest, de ijver en de vriendelijke hulpvaardigheid, - daarop kan een monnik zijn eerbied en hoogachting vestigen om het onheilzame te overwinnen en het heilzame te ontplooien."

Na deze woorden sprak de eerwaarde Sariputta tot de Verhevene als volgt: "Heer, van wat de Verhevene hier in het kort heeft gezegd, begrijp ik de uitvoerige zin als volgt:

 

Heer, dat een monnik die de Meester niet eert, de leer zal eren, dat is niet mogelijk. Wie onder de monniken de Meester niet eert, die eert ook de leer niet.

Heer, dat een monnik die de Meester en de leer niet eert, de gemeenschap van de monniken zal eren, dat is niet mogelijk. Wie onder de monniken de Meester en de leer niet eert, die eert ook de gemeenschap van de monniken niet.

Wie de Meester, de leer en de gemeenschap van de monniken niet eert, die eert ook de geestelijke oefening niet.

Wie de Meester, de leer, de gemeenschap van de monniken en de geestelijke oefening niet eert, die eert ook de geestelijke concentratie niet.

Wie de Meester, de leer, de gemeenschap van de monniken, de geestelijke oefening en de concentratie van de geest niet eert, die eert ook de ijver niet.

Wie de Meester, de leer, de gemeenschap van de monniken, de geestelijke oefening, de concentratie van de geest en de ijver niet eert, die eert ook de vriendelijke hulpvaardigheid niet.

 

Heer, dat evenwel een monnik die de Meester eert, de leer niet zal eren, dat is onmogelijk. Wie onder de monniken de Meester eert, die eert ook de leer.

Dat een monnik die de Meester en de leer eert, niet de gemeenschap van de monniken zal eren, dat is onmogelijk. Wie onder de monniken de Meester en de leer eert, die eert ook de gemeenschap van de monniken.

Wie de Meester, de leer en de gemeenschap van de monniken eert, die eert ook de geestelijke oefening.

Wie de Meester, de leer, de gemeenschap van de monniken en de geestelijke oefening eert, die eert ook de concentratie van de geest.

Wie de Meester, de leer, de gemeenschap van de monniken, de geestelijke oefening en de concentratie van de geest eert, die eert ook de ijver.

Wie de Meester, de leer, de gemeenschap van de monniken, de geestelijke oefening, de concentratie van de geest en de ijver eert, die eert ook de vriendelijke hulpvaardigheid.

Heer, op deze manier begrijp ik de uitvoerige zin van datgene wat de Verhevene in het kort heeft gezegd."

 

"Goed zo, Sariputta, goed zo. Je begrijpt juist de uitvoerige zin van datgene wat ik in het kort heb uitgelegd. Sariputta, dat namelijk moet men als de uitvoerige zin ervan beschouwen." ([A.VII.66)

 

4.01. Het beste gezelschap

 

Eens stelde een godheid aan de Verhevene deze vraag:

 

“Wat is het beste gezelschap voor een mens?

Wat geeft hem onderricht?

En waarvan geniet een sterveling

als hij bevrijd is van al het lijden?”

 

De Boeddha gaf ten antwoord:

 

“Vertrouwen is het beste gezelschap voor de mens.

Wijsheid geeft hem onderricht.

En wanneer een sterveling van Nibbāna geniet,

is hij van al het lijden bevrijd.”

(S. I.6.9; vgl. S.X.12)

 

4.02. Vertrouwen, deugd en inzicht

 

Alwie in de Volmaakte vertrouwen heeft

dat onwankelbaar en goed gevestigd is,

alwie deugd bezit die goed is,

die de Edelen behaagt

en door hen aanbevolen wordt;

 

Alwie vertrouwen heeft in de Orde

en inzicht heeft dat oprecht is en waar:

"Die is niet arm," zo zegt men.

"Niet leeg is zijn leven en het is niet verspild."

 

Daarom moeten de wijzen zich wijden

aan vertrouwen, deugd en zelfvertrouwen

in helder inzicht in de leer,

waarbij zij zich bezinnen op de boodschap

van de Boeddha.

(S. LV. 51)

 

4.03. De invloed van degene vol vertrouwen

Mahasalaputta Sutta

 

 

In de nabijheid van een edele zoon die vol vertrouwen is, nemen de huisgenoten toe aan vijf dingen:

Aan vertrouwen, aan deugdzaamheid, aan weten, aan vrijgevigheid, en aan wijsheid.

 

4.04. Onovertroffen

 

Zes dingen zijn onovertroffen: Het zien van de Tathāgata of van zijn discipelen is het edelste zien. Het horen van de Dhamma van de Tathāgata of van zijn discipelen is het edelste horen. Vertrouwen in de Tathāgata of zijn discipelen is het edelste vertrouwen. De hoogste deugd leren, de hoogste geest ontwikkelen, hoogste wijsheid is het edelste leren. Dienstverlening aan de Tathāgata of zijn discipelen is de edelste dienst. Het overwegen van de deugdzaamheden van de Tathāgata of van zijn discipelen is het edelste overwegen.

(A.VI.30)

 

4.05. Stromen van verdienste

 

Er zijn meerdere stromen van verdienste, stromen van het heilzame. Ze brengen zegen, zijn hemels, produceren geluk, voeren naar de hemel, voeren naar het gewenste, verheugende, aangename, naar heil en zegen. Die stromen zijn:

 

De edele volgeling heeft zijn toevlucht genomen tot de Boeddha. Dat is de eerste stroom van verdienste.

 

Verder heeft de edele volgeling zijn toevlucht genomen tot de leer. Dat is de tweede stroom van verdienste.

 

Verder heeft de edele volgeling zijn toevlucht genomen tot de gemeenschap van de monniken. Dat is de derde stroom van verdienste. (A.VIII.39; vgl. A.IV.52)

 

En verder onderhoudt de edele volgeling de regels van deugdzaamheid die aan de edelen dierbaar zijn, welke regels ongebroken, ongedeerd, onbevlekt, onbedorven, bevrijdend zijn, door wijzen geprezen, onbeïnvloed, bevorderlijk voor de geestelijke concentratie. Dit is de vierde stroom van verdienste. (A.IV.52)

 

De edele volgeling geeft het doden op, ziet af van doden. Daardoor schenkt hij onmetelijk veel wezens de gave van vrijheid van angst, de vrijheid van vijandschap en onderdrukking. Doordat hij die gave schenkt, valt hem zelf vrijheid van angst, vrijheid van vijandschap en onderdrukking ten deel. Dat is de vijfde stroom van verdienste. (A.VIII.39)

 

Verder verwerpt de edele volgeling het stelen, ziet ervan af te nemen wat niet is gegeven. Daardoor schenkt hij onmetelijk veel wezens de gave van vrijheid van angst, de vrijheid van vijandschap en onderdrukking. Doordat hij die gave schenkt, valt hem zelf vrijheid van angst, vrijheid van vijandschap en onderdrukking ten deel. Dat is de zesde stroom van verdienste.

 

De edele volgeling verwerpt verkeerd seksueel gedrag, ziet af van verkeerd seksueel gedrag. Daardoor schenkt hij onmetelijk veel wezens de gave van vrijheid van angst, de vrijheid van vijandschap en onderdrukking. Doordat hij die gave schenkt, valt hem zelf vrijheid van angst, vrijheid van vijandschap en onderdrukking ten deel. Dat is de zevende stroom van verdienste.

 

De edele volgeling verwerpt het liegen, ziet af van liegen. Daardoor schenkt hij onmetelijk veel wezens de gave van vrijheid van angst, de vrijheid van vijandschap en onderdrukking. Doordat hij die gave schenkt, valt hem zelf vrijheid van angst, vrijheid van vijandschap en onderdrukking ten deel. Dat is de achtste stroom van verdienste.

 

De edele volgeling verwerpt het genot van bedwelmende middelen, ziet ervan af. Daardoor schenkt hij onmetelijk veel wezens de gave van vrijheid van angst, de vrijheid van vijandschap en onderdrukking. Doordat hij die gave schenkt, valt hem zelf vrijheid van angst, vrijheid van vijandschap en onderdrukking ten deel. Dat is de negende stroom van verdienste. (A.VIII.39)

 

Wanneer deze stromen van verdienste overwogen, ontplooid en vaak beoefend worden, voert dat tot volledige afkeer, tot bevrijding, uitdoven, vrede, tot inzicht, tot Verlichting, tot Nibbâna. (A.I.26)

 

"Wie tot de Ontwaakte vertrouwen heeft, dat onwankelbaar is, diep geworteld, aan wie edele deugd, edele gewoonte eigen is, zoals ze de heiligen dierbaar zijn, wie blij op de Orde vertrouwt, en helder, juist inzicht heeft, - waarlijk, zo iemand is niet arm; hij heeft zijn leven niet voor niets geleefd.

Wie wijs is moge daarom zich wijden aan de deugdzaamheid en aan het vaste vertrouwen, en ook aan begrip van de leer, terwijl hij de instructie van de Boeddha voor ogen houdt. (A.IV.52; vgl. ook A.VII.66)

 

4.06. Hoogste vertrouwen en hoogste zegen

 

“Wat er ook voor wezens bestaan, voetlozen, tweevoeters, viervoeters, veelvoeters, wezens met een lichaam of lichaamloze wezens, bewuste, onbewuste of halfbewuste wezens: als hoogste onder hen geldt de Volmaakte, de heilige, de volledig Verlichte. Degenen nu die op de Verlichte vertrouwen, zij vertrouwen op het hoogste. En degenen die op het hoogste vertrouwen, zullen hoogste zegen krijgen. (A.V.32; A.IV.34)

 

Wat er ook voor leringen bestaan, gevormde of ongevormde, als hoogste eronder geldt de onthechting, namelijk de vernietiging van onwetendheid, het stillen van de dorst, de vernietiging van het hechten, het doorbreken van de kringloop van bestaan, het uitdrogen van begeerte, de onthechting, het uitdoven, het Nibbâna. Degenen die op de leer van onthechting vertrouwen, zij vertrouwen op het hoogste. En degenen die op het hoogste vertrouwen, zullen hoogste zegen krijgen. (A.V.32; A.IV.34)

 

Wat er ook bestaat aan gemeenschappen van volgelingen of monniken, als hoogste eronder geldt de gemeenschap van de volgelingen van de Volmaakte, namelijk de vier paren van heiligen, de acht soorten van heiligen. Deze gemeenschap van heilige volgelingen is offergaven waard, is gastgeschenken waard, is gaven waard, is waard vol eerbied gegroet te worden, is het beste veld in de wereld voor goede werken. Degenen nu die op de gemeenschap van de heiligen vertrouwen, zij vertrouwen op het hoogste. En degenen die op het hoogste vertrouwen, zullen hoogste zegen krijgen.” (A.V.32; A.IV.34)

 

“Wat er ook bestaat aan deugden die de heiligen dierbaar zijn, als hoogste eronder gelden de ongebroken, ongedeerde, onbevlekte, onverdorven, bevrijdende, door wijzen geprezen deugden, die onbeïnvloed zijn en die de geestelijke concentratie bevorderen. Degenen nu die deze deugden die de edelen dierbaar is, vervullen, zij vervullen het hoogste. En degenen die het hoogste vervullen, zullen hoogste zegen*1] krijgen.” (A.V.32)

 

Wat er ook aan gevormde dingen*2] bestaat, als hoogste daaronder geldt het edele achtvoudige pad. Degenen nu die op het edele achtvoudige pad vertrouwen, die vertrouwen op het hoogste. En degenen die op het hoogste vertrouwen, valt allerhoogste zegen ten deel. (A.IV.34)

 

“Wie vertrouwen heeft in de Hoogste,

en de hoogste leer kent;

wie vertrouwen heeft in de Boeddha als de hoogste,

degene die de grootste eer waard is;

 

wie vertrouwen heeft in de leer

als het hoogste geluk van de vrede van onthechting;

wie vertrouwen heeft in de Orde als de hoogste,

het beste veld van goede werken;

 

wie op deze drie vertrouwt,

en ook aan de Hoogste gaven geeft,

hem verwacht de hoogste zegen,

hoge ouderdom, schoonheid, roem,

geluk en kracht en hoog aanzien.

 

Een wijze die aan de Hoogste geeft,

die toegewijd is aan de hoogste leer,

zal als god of ook als mens

de hoogste vreugde deelachtig worden."

(A.V.32; A.IV.34)

_____

*1] Dit heeft volgens het commentaar betrekking op de deugdzaamheid die met de hoge paden en vruchten (van stroomintrede etc) verbonden is. Daarom wordt ze hier als ‘ het hoogste’ omschreven.

*2] dhammā sankhatā; Als 'gevormd' (sankhata) gelden alle materiële en geestelijke vormen van bestaan (sankhāra).

 

4.07. Resultaat van vertrouwen

 

Te Rajagaha. De Verhevene verbleef er in een bamboebos en vertelde er dat te Rajagaha vroeger een arme man leefde. Deze vatte vertrouwen in de leer van de Verhevene, nam de geboden van zedelijke discipline aan, nam het onderricht aan, nam vrijgevigheid aan, nam inzicht aan. Na de dood werd hij wedergeboren in de hemelse wereld van de Tavatimsa-goden. Hij overtrof er de andere goden aan schoonheid en heerlijkheid. De Tavatimsa-goden waren verontwaardigd dat iemand die vroeger als mens arm en ongelukkig was geweest, nu de andere goden overtrof aan schoonheid en heerlijkheid.

Sakka zei toen dat de nieuwe god vroeger de leer van de Boeddha had aangenomen, de geboden van zedelijke discipline had aangenomen, onderricht had aangenomen, vrijgevigheid had uitgeoefend, inzicht had aangenomen. Om die redenen was hij in de hemel van de Tavatimsa-goden wedergeboren met zo'n heerlijkheid.

En verder zei Sakka:

"Wie rotsvast, stevig gegrondvest vertrouwen in de Tathagata heeft, en wie de mooie zedelijke tucht oefent die aan de edelen dierbaar is en door hen geprezen wordt, en wie vreugdevol vertrouwen heeft tot de gemeenschap en de juiste mening heeft, die persoon noemt men niet arm. Zijn leven is niet tevergeefs.

(S.XI.14. = S.I.11.14)

 

4.08. De zegen van vertrouwen

Saddha sutta

 

Vijf voordelen geniet de edele zoon die vol vertrouwen is, namelijk:

Wat er in de wereld bestaat aan goede, edele mensen,*1] deze geven eerst hun vriendschap aan degene vol vertrouwen, niet aan degene zonder vertrouwen. Zij gaan eerst naar degene vol vertrouwen, niet naar degene zonder vertrouwen. Zij ontvangen eerst degene vol vertrouwen, niet degene zonder vertrouwen. Zij onderrichten de leer eerst aan degene vol vertrouwen, niet aan degene zonder vertrouwen. Verder komt degene vol vertrouwen na de dood in een gelukkige sfeer van bestaan, in een hemelse wereld. De edele zoon die vol vertrouwen is, is een toevluchtsoord voor veel mensen, voor monniken, nonnen, mannelijke en vrouwelijke lekenvolgelingen. Met de deugdzame, edele mens die vol vertrouwen is, die deemoedigheid oefent, die niet koppig is, die mildheid, goedheid, zachtmoedigheid toont, met een dergelijke mens hebben de heiligen graag omgang, de heiligen die vrij zijn van begeerte en haat, vrij van waan en neigingen, het beste veld voor goede daden. Zij leggen hem de leer uit, die alle leed laat uitdrogen, en als hij ze helemaal heeft begrepen, wordt hij reeds hier verlost, vrij van elke neiging. (A.V.32; A.V.38)

_____

*1] Hier zijn vooral de edelen en goede mensen bedoeld die een van de vier niveaus van heiligheid bereikt hebben en wier goede karaktereigenschappen daardoor niet meer verloren kunnen gaan.

 

4.09. Door vertrouwen bevrijd

 

Door vertrouwen kan men de bevrijding bereiken. Hierover is het volgende gezegd:

 

Iemand die door vertrouwen bevrijd is, is degene die niet met het lichaam contact opneemt met die bevrijdingen die vredig en vormloos zijn en vormen transcenderen, en die er niet in vertoeft. [M.a.w. hij heeft geen ervaring met de meditatieve verdiepingen]. Maar enige van zijn neigingen zijn vernietigd doordat hij ze met wijsheid ziet; en hij heeft zijn vertrouwen in de Tathagata gesteld welk vertrouwen in hem geworteld en verankerd is.

Deze persoon moet nog ijverig werk verrichten. Want hij kan, wanneer hij gebruik maakt van passende ligplaatsen en met goede vrienden omgang heeft, en zijn spirituele vermogens in evenwicht houdt, uit eigen ervaring het hoogste doel bereiken.

 

Iemand die vertrouwen volgt, is degene die niet met het lichaam contact opneemt met die bevrijdingen die vredig en vormloos zijn en vormen transcenderen, en die er niet in vertoeft. Zijn neigingen zijn nog niet vernietigd. Maar hij heeft voldoende vertrouwen in de Tathagata, voldoende liefde voor de Tathagata. Bovendien heeft hij de eigenschappen van vertrouwen, energie, oplettendheid, concentratie en wijsheid.

Deze persoon moet nog ijverig werk verrichten. Want hij kan, wanneer hij gebruik maakt van passende ligplaatsen en met goede vrienden omgang heeft, en zijn spirituele vermogens in evenwicht houdt, uit eigen ervaring het hoogste doel bereiken.*1] (M.70)

_____

*1] Degene die vertrouwen volgt zal het eerste niveau van heiligheid bereiken. Bij hem overheerst vertrouwen.

 

5.01. Zuivering door de zes overwegingen

Anussatitthâna Sutta.

 

Er zijn zes onderwerpen van overweging, namelijk: het denken aan de Volmaakte, aan de leer, aan de gemeenschap van de [heilige] monniken, aan de eigen deugdzaamheid, aan de eigen vrijgevigheid en aan de godheden.

Op die tijd wanneer men daarover nadenkt, is de geest noch door begeerte omsponnen, noch door haat noch door onwetendheid. Juist gericht is de geest dan, vrij van begeerte. De begeerte is een aanduiding van de vijf lusten der zinnen. Maar doordat zij die voorstellingen koesteren [nl. de zes onderwerpen van overweging], worden veel wezens gezuiverd. (A.VI.25).

 

Deze onderwerpen worden ook vermeld bij de tien overwegingen.

 

5.02. De tien overwegingen

 

Er is een overweging die, wanneer ze ontplooid en vaak beoefend wordt, voert tot volledige afkeer, tot bevrijding, uitdoven, vrede, tot inzicht, tot Verlichting, tot Nibbâna. Het is de overweging over de Volmaakte.

Eenzelfde resultaat heeft de overweging over de leer, en de overweging over de gemeenschap van de monniken.

Eenzelfde resultaat heeft de overweging over de zedelijkheid, over vrijgevigheid, over de hemelse wezens, over in- en uitademen, over de dood, over het lichaam, en de overweging over de vrede.*1] *2] (A.I.26)

 

(Van deze overwegingen zijn al behandeld, denken aan de Volmaakte, aan de leer, aan de gemeenschap van de [heilige] monniken.)

_____

*1] Door de oplettendheid over in- en uitademen kunnen alle vier meditatieve verdiepingen bereikt worden. Door de overweging van het lichaam kan de eerste verdieping bereikt worden. Door de overige overwegingen kan alleen de aangrenzende concentratie verkregen worden.

*2] Wanneer de mediterende het doel heeft de verdiepingen te bereiken en zich op een geschikt object (bijv. de adem of het lichaam) concentreert, en wanneer de geest dan onvast en ontevreden heen en weer gaat, dan moet hij voorlopig van die oefening afzien en een andere overweging oefenen. De geest wordt aangespoord en opgewekt en vrij van de vijf belemmeringen. Met een zodanig tot rust gekomen geest zal hij in staat zijn de oorspronkelijke oefening tot het gewenste doel te voeren.

Als objecten en basis voor de inzicht-meditatie kunnen de zeven overwegingen als volgt dienen: Wanneer men na beëindiging van de overweging over de Verlichte erover nadenkt wie eigenlijk deze overweging uitoefent, dan komt men tot het inzicht dat er slechts de met de overweging verbonden gedachten aanwezig waren maar geen persoonlijkheid of ikheid en dat die gedachten gebonden zijn aan de groepen van bestaan (khandha): gevoel, waarneming, geestelijke formaties en bewustzijn. Verder weet hij dat die vier geestelijke groepen van bestaan niet kunnen ontstaan zonder de tot de lichamelijke groep van bestaan behorende fysieke basis van de geest. De lichamelijke groep van bestaan is echter een aanduiding voor de vier elementen (vastheid, vloeibaarheid, hitte, beweging) en de daarvan afhankelijke lichamelijke verschijnselen (zoals de zinsorganen).

Terwijl nu de mediterende zo de vijf groepen van bestaan overweegt, ziet hij dat zij onderworpen zijn aan het leed veroorzaakt door onvolmaaktheid. Hij ziet in dat het wedergeboorte producerende verlangen (tanhâ) de oorzaak is van het het leed veroorzaakt door onvolmaaktheid. Hij ziet in dat de uitdoving van het verlangen de uitdoving is van het leed veroorzaakt door onvolmaaktheid. En hij ziet in dat het achtvoudige pad de weg ernaartoe is. Zo komt hij door zulke inzicht-overwegingen niveau na niveau dichter bij de heiligheid. Op die manier dienen deze overwegingen als objecten en basis van het inzicht.

 

5.03. Bespiegeling over deugd

 

De bespiegeling over deugd behoort tot de elementen van de Verlichting (bodhipakkhiya-dhamma) (A.I.35)

 

Deze bespiegeling heeft twaalf voordelen: Men eert de Leraar; men acht de Leer; men acht de Ariyasangha; men acht de regels van goed gedrag; men acht offergaven; men wordt oplettend; men ziet gevaar in de kleinste fout; men hoedt zichzelf; men beschermt anderen; men heeft geen vrees in deze wereld, en ook niet in de andere wereld; men geniet de vele voordelen die ontstaan uit het navolgen van de regels.*1]

 

De procedure is aldus:

 

Men gaat naar een rustige plek en houdt de geest ongestoord. En men overweegt: 'Mijn deugd is ongebroken, ongedeerd, onbesmet, zonder blaam, bevrijdend, door de wijzen geprezen, onbeïnvloed;*2] ze bevordert geestelijke concentratie.' (A.III.71)

Wanneer deugd zuiver is, wordt ze de basis van alle goede staten.*3]

_____

*1] Vimuttimagga p. 152-153.

*2]] Onbeïnvloed, d.w.z. zijn deugdzaamheid is niet door begeerte (tanhā) naar winst, eer, wedergeboorte in een hemel beïnvloed, noch door verkeerde meningen (ditthi).

*3] Vimutthimagga p. 152-153.

 

5.04. Bespiegeling over vrijgevigheid

 

Deze bespiegeling behoort tot de elementen van de Verlichting (bodhipakkhiya-dhamma) (A.I.35)

 

Wat is meesterschap in vrijgevigheid? - Daar leeft de edele zoon thuis met een hart dat vrij is van de ondeugd van gierigheid; hij is vrijgevig en geeft met open handen; hij geeft graag, is de behoeftigen toegedaan en heeft vreugde aan het uitdelen van gaven. (A.VIII.54)

 

Vrijgevigheid betekent dat men van zijn rijkdom aan anderen geeft met de wens dat zij er voordeel van hebben, en ook om het geluk te verkrijgen dat erin bestaat anderen wel te doen.

Men vertoeft gelijkmoedig bij de bespiegeling over vrijgevigheid. Niet-begeren is de nadere oorzaak ervan.

 

Iemand die deze bespiegeling oefent, krijgt tien voordelen: hij krijgt zegen door vrijgevigheid; hij wordt begeerteloos door vrijgevigheid; hij is geen vrek; hij denkt aan anderen; hij wordt dierbaar aan anderen; hij heeft geen angst in het gezelschap van anderen; hij heeft veel vreugde, krijgt een meelevende geest, het gaat hem goed na de dood en hij nadert Nibbāna.*1]

 

Procedure:

 

Men gaat naar een rustige plek en houdt de geest ongestoord. En men overweegt aldus:

 

'Door dingen op te geven heb ik anderen wel gedaan. Daardoor heb ik veel verdiensten verworven. Door het vuil van begeerte worden anderen naar dingen getrokken. Maar ik leef met een geest zonder begeerte, met een gemoed dat zuiver is. Steeds geef ik en verheug me in het geven aan anderen. Steeds deel ik uit.'

 

Vanwege deze overweging is zijn gemoed steeds ongestoord. En zo vernietigt hij de hindernissen, doet de meditatieve verdiepingen (jhâna) ontstaan en verkrijgt begin-concentratie.*2]

_____

*1] Vimuttimagga p. 153-154.

*2] idem.

 

5.05. Bespiegeling over godheden

 

Iemand die de herinnering aan godheden wil ontwikkelen, moet de speciale eigenschappen van vast vertrouwen en onwrikbare deugdzaamheid bezitten.*1] Hij of zij moet zich afzonderen en de eigen speciale eigenschappen van vast vertrouwen en onwrikbare deugdzaamheid zich te binnen brengen, met godheden als getuigen. En dit gaat als volgt:

 

“Er zijn de goden in de sfeer van de Vier Grote Koningen. Er zijn de goden in de sfeer van de Drieëndertig. Er zijn de gelukzalige goden. Er zijn de tevreden goden. Er zijn de goden die zich verheugen in scheppen. Er zijn goden die heersen over de scheppingen van anderen. Er zijn goden in de sfeer van het gevolg van Brahmā. Er zijn goden hoger dan deze sferen. En die goden bezaten zo'n vertrouwen dat zij na de dood daar wedergeboren werden; en zo'n vertrouwen is ook bij mij aanwezig. En die goden bezaten deugdzaamheid, zij waren leergierig, waren edelmoedig en vrijgevig, en zij bezaten begrip zodat zij na de dood daar wedergeboren werden. En zulke eigenschappen zijn ook bij mij aanwezig.” (A.III.287; A.III.71)

 

“Bij de herinnering aan de goden is de geest van de edele volgeling niet geobsedeerd door begeerte of haat of waan; zijn geest heeft bij die gelegenheid oprechtheid, geïnspireerd door goden.” (A.III.287).

 

En wanneer men toegewijd is aan deze herinnering aan godheden, dan wordt men zeer geliefd bij godheden. Men wordt vereerd door hemelse wezens. Men krijgt zelfs groter vertrouwen, heeft meer geluk en vreugde. Deugd, vrijgevigheid en wijsheid nemen toe. Men kan verkrijgen wat hemelse wezens verlangen en waaraan zij toegewijd zijn. Men is gelukkig bij de voorvreugde over de beloning van verdienste. Het gaat hem goed. Hierdoor is hij in staat om deugdzaamheid uit te oefenen en de bespiegeling over deugd.

En indien men niet verder komt op het pad van heiligheid, dan is men in ieder geval bestemd voor een gelukkige sfeer.

 

Op deze manier oefent men en men heeft daarbij vertrouwen. Daardoor is de geest ongestoord. Zo vernietigt men de hindernissen, men laat de meditatie-factoren ontstaan en men bereikt begin-meditatie.

 

Waarom denkt men na over de verdienste van goden en niet over die van mensen? - De verdienste van de goden is zeer verheven. Zij zijn in verheven sferen geboren en zijn met een uitstekende geest begiftigd. Zij hebben het goed.*2]

 

Eens sprak de Boeddha het volgende vers:

 

"Waar een wijs mens ook moge verblijven,

laat hij er zorgen voor degenen die deugdzaam zijn,

die vol zelfbeheersing het goede leven voeren.

En wanneer hij aan deze waardige personen gaven heeft geschonken,

deelt hij zijn verdienste met de lokale godheden.

En aldus geëerd, eren zij op hun beurt hem weer

en zijn hem goedgunstig gezind,

juist zoals een moeder is jegens haar eigen, haar enige zoon.

Degene nu die aldus door de goden geliefd is

en hun gunst geniet, ziet steeds geluk.”

_____

*1] Deze eigenschappen behoren tot de niveaus van heiligheid.

*2] Vimuttimagga, p. 154-155.

 

5.06. Bespiegeling over de vrede

 

Contemplatie over de vrede is aldus: men gaat naar een vredige plek en overweegt er aldus: “Dit is vredig, dit is verheven, namelijk het tot stilstand komen van alle samengestelde dingen, het opgeven van alle grondslagen van bestaan, de uitdoving van begeerte, beëindiging, Nibbāna.” (A.X.60)

 

Deze contemplatie behoort tot de elementen van de Verlichting (bodhipakkhiya-dhamma) (A.I.35)

 

6.01. Maha-jayamangala gatha

 

De grote barmhartige Heer

heeft voor het welzijn van alle levende wezens

alle volmaaktheden uitgeoefend

en hoogste Verlichting bereikt.

Moge door deze ware woorden

er heerlijke overwinning voor mij zijn.

 

Hij die het geluk van de Sakyas vergrootte,

was zegevierend aan de voet van de Bodhi-boom.

Moge er evenzo overwinning voor mij zijn

en moge ik steeds gezegend zijn.

 

Ik vereer het juweel van de Boeddha,

hoogste balsem en het beste

dat steeds heilzaam is voor goden en mensen.

Mogen door die glorie van de Boeddha

veilig alle hindernissen en leed ophouden.

 

Ik vereer het juweel van de Leer,

hoogste balsem en het beste

dat de hitte afkoelt.

Mogen door de macht van die Leer

veilig alle hindernissen en angsten ophouden.

 

Ik vereer het juweel van de Orde,

hoogste balsem en het beste

dat offergaven waard is en gastvrijheid.

Mogen door de macht van die Orde

al mijn hindernissen verdwijnen;

mogen al mijn ziektes genezen.

 

Wat voor verscheidene kostbare juwelen

er ook in dit universum zijn,

er is geen juweel gelijk aan de Boeddha.

Moge ik door deze waarheid welvarend zijn.

 

Wat voor verscheidene kostbare juwelen

er ook in dit universum zijn,

er is geen juweel gelijk aan de Leer.

Moge ik door deze waarheid welvarend zijn.

 

Wat voor verscheidene kostbare juwelen

er ook in dit universum zijn,

er is geen juweel gelijk aan de Orde.

Moge ik door deze waarheid welvarend zijn.

 

Er is geen andere toevlucht voor mij.

De Boeddha is mijn weergaloze toevlucht.

Moge door deze ware woorden

er heerlijke overwinning voor mij zijn.

 

Er is geen andere toevlucht voor mij.

De Leer is mijn weergaloze toevlucht.

Moge door deze ware woorden

er heerlijke overwinning voor mij zijn.

 

Er is geen andere toevlucht voor mij.

De Orde is mijn weergaloze toevlucht.

Moge door deze ware woorden

er heerlijke overwinning voor mij zijn.

 

Moge alle onheil afgeweerd worden,

mogen alle kwalen genezen,

moge geen gevaar mij overkomen,

moge ik lang in vrede leven.

 

Mogen alle zegeningen tot mij komen,

mogen alle goden mij beschermen.

Moge door de macht van alle Boeddhas

er steeds geluk voor mij zijn.

 

Mogen alle zegeningen tot mij komen,

mogen alle goden mij beschermen.

Moge door de macht van de hele Leer

er steeds geluk voor mij zijn.

 

Mogen alle zegeningen tot mij komen,

mogen alle goden mij beschermen.

Moge door de macht van alle Boeddhas

er steeds geluk voor mij zijn.

 

Mogen alle zegeningen tot mij komen,

mogen alle goden mij beschermen.

Moge door de macht van alle edele discipelen

er steeds geluk voor mij zijn.

 

Moge door de macht van deze bescherming

geen onheil komen door sterren,

demonen, boze geesten en slechte planeten.

Mogen mijn moeilijkheden tenietgaan.

 

Moge er regen zijn op de juiste tijd.

Moge er een rijke oogst zijn.

Moge de wereld tevreden zijn.

Moge het bestuur rechtschapen zijn.

 

Door de macht van alle machtige Boeddhas,

Pacceka-Boeddhas en alle heiligen

verzeker ik mijn bescherming

op elke manier.

 

6.02. De acht verzen over heilzame overwinningen

jayamangala atthagatha (buddhajayamangalagāthā)

 

Eer aan de Verhevene, de Heilige, de volmaakt Ontwaakte.

Eer aan de Verhevene, de Heilige, de volmaakt Ontwaakte.

Eer aan de Verhevene, de Heilige, de volmaakt Ontwaakte.

 

1. Māra de Boze schiep een vorm met duizend handen, met in elke hand een wapen, en toen kwam hij op zijn olifant Grīmekhala samen met zijn leger.

De Heer der wijzen overwon hem door het geven van Dhamma. Moge ik door de macht hiervan heilzame overwinningen behalen.

 

2. Erger dan Māra die de hele nacht oorlog voerde, was de schrikaanjagendheid van de demon Ālavaka die ongeduldig en agressief was.

De Heer der wijzen overwon hem door zelfbeheersing en verdraagzaamheid. Moge ik door de macht hiervan heilzame overwinningen behalen.

 

3. De edele olifant Nālāgiri werd krankzinnig en angstaanjagend als een bosbrand, een werpwapen of een bliksemstraal.

De Heer der wijzen overwon hem door het sprenkelen van het water van welwillendheid, liefdevolle vriendelijkheid. Moge ik door de macht hiervan heilzame overwinningen behalen.

 

4. De zeer wrede rover Angulimāla liep met opgeheven zwaard in zijn hand drie mijlen toen hij de Boeddha achtervolgde.

De Heer der wijzen overwon hem door het ontwikkelen van zijn geestelijke krachten. Moge ik door de macht hiervan heilzame overwinningen behalen.

 

5. Ciñcā veinsde zwangerschap door een stuk hout aan haar buik te bevestigen. Zij klaagde de Boeddha luid aan bij het volk.

De Heer der wijzen overwon haar met zachtheid en eerbaarheid. Moge ik door de macht hiervan heilzame overwinningen behalen.

 

6. Saccaka wiens woorden gewoonlijk verre van waar waren, verkondigde zijn theorieën geheel verblind door de vlag van oneerlijkheid.

De Heer der wijzen overwon hem met het helder stralende licht van wijsheid. Moge ik door de macht hiervan heilzame overwinningen behalen.

 

7. De machtige slang Nandopananda die een afwijkende leer aanhing, werd getemd door de ouderling Moggallāna, de zoon van de Boeddha.

De Heer der wijzen overwon die slang door zijn instructie aan Moggallana om geestelijke krachten te tonen. Moge ik door de macht hiervan heilzame overwinningen behalen.

 

8. Misleid door zijn eigen bovennatuurlijke geestelijke krachten was de Brahma-god Bakā in de greep van verkeerde meningen, zoals in de greep van een slang die zich stevig om de armen geslingerd heeft.

De Heer der wijzen overwon hem door het toedienen van het elixir van inzicht. Moge ik door de macht hiervan heilzame overwinningen behalen.

 

Dit zijn de acht verzen van de heilzame overwinningen van de Boeddha. Een wijs en vlijtig persoon zou die verzen elke dag moeten reciteren en in herinnering brengen. Zo zal men de vele soorten gevaren en obstakels te boven komen en de hoogste zegen van bevrijding bereiken.

 

6.03. De victorie bescherming

Jayaparitta 

 

De barmhartige Heer heeft de volmaaktheden vervuld voor het heil van alle levende wezens, en hij heeft de uiteindelijke Verlichting bereikt. Moge deze waarheid mij victorie en zegeningen brengen.

 

Hij was zegevierend aan de voet van de Bodhi-boom en hij was de bron van vreugde voor de Sakyas. Moge ik aldus zegevierend zijn; moge ik de zegen van overwinning behalen.

 

Onverslagen zat hij op de verheven heilige zetel der Waarheid, kreeg er de wijding van alle Boeddhas en verheugde zich in het hoogste doel.

 

Steeds wanneer ik iets goeds doe en de heiligen eer, dan is dat als gunstige sterren, gunstige zegeningen, een goede morgen, een gunstig offer, een goed ogenblik, een gunstig moment.

 

Verdienstelijke lichamelijke wilsactie is heilzaam. Verdienstelijke verbale wilsactie is heilzaam. Verdienstelijke mentale wilsactie is heilzaam. De verdienstelijke wens is eveneens heilzaam. Steeds wanneer ik verdienstelijke daden verricht, word ik door zulke daden gezegend.

 

Mogen alle zegeningen geschieden; mogen de goden hun bescherming geven. Moge ik door de macht van alle Boeddhas gezegend zijn met veiligheid voor alle tijden.

 

Mogen alle zegeningen geschieden; mogen de goden hun bescherming geven. Moge ik door de macht van de gehele leer gezegend zijn met veiligheid voor alle tijden.

 

Mogen alle zegeningen geschieden; mogen de goden hun bescherming geven. Moge ik door de macht van de Ariya-Sangha gezegend zijn met veiligheid voor alle tijden.

 

6.04. De kleinere sfeer van zegeningen

Cullamangalacakkavāla 

 

Door de macht van alle Boeddhas, door de macht van alle Dhammas, door de macht van alle Sanghas, door het Boeddha-juweel, door het Dhamma-juweel, door het Sangha-juweel, door de drie Juwelen, door de macht ervan, door de macht van de 84.000 onderdelen van de Dhamma, door de macht van de drie Pitakas, door de macht van de discipelen van de Overwinnaar, - mogen daardoor al onze ziekten, alle gevaren en alle hindernissen voor ons, al ons leed, alle slechte voortekenen en alle onheil voor ons helemaal vernietigd zijn.

 

Moge lang leven toenemen, moge rijkdom toenemen, moge fortuin toenemen, moge roem toenemen, moge invloed toenemen, moge schoonheid toenemen, moge geluk toenemen, - moge dat alles er steeds zijn.

 

Mogen onvoldaanheid, ziekte, vijandschap, verdriet, gevaren en droefheid door de macht hiervan vernietigd worden, moge er geen enkele belemmering meer zijn.

 

Mogen overwinning, succes, rijkdom en voordeel, veiligheid, geluk, kracht, fortuin, een lang leven en schoonheid, voorspoed en roem toenemen. Mogen wij oud worden en succes hebben in het leven.

 

Mogen alle zegeningen geschieden; mogen de goden hun bescherming geven. Mogen wij door de macht van alle Boeddhas gezegend zijn met veiligheid voor alle tijden.

 

Mogen alle zegeningen geschieden; mogen de goden hun bescherming geven. Mogen wij door de macht van de gehele leer gezegend zijn met veiligheid voor alle tijden.

 

Mogen alle zegeningen geschieden; mogen de goden hun bescherming geven. Mogen wij door de macht van alle Ariya-sanghas gezegend zijn met veiligheid voor alle tijden.

 

6.05. Goede wensen

 

Moge alle ongeluk afgeweerd worden,

mogen alle kwalen verdwijnen.

Mogen geen rampen ons overkomen;

mogen wij lang in vrede leven.

 

Mogen alle zegeningen tot ons komen.

Mogen alle goden ons beschermen.

Door de beschermende macht van alle Boeddhas

mogen wij steeds in veiligheid zijn.

 

Mogen alle zegeningen tot ons komen.

Mogen alle goden ons beschermen.

Door de beschermende macht van de hele leer

mogen wij steeds in veiligheid zijn.

 

Mogen alle zegeningen tot ons komen.

Mogen alle goden ons beschermen.

Door de beschermende macht van de hele Orde

mogen wij steeds in veiligheid zijn.

 

Door de macht van deze paritta

mogen wij vrij zijn van alle gevaren

ontstaan uit schadelijke invloeden van de planeten,

demonen en [boze] geesten.

 

Moge ons ongeluk verdwijnen.

Mogen door de macht van de Boeddha

alle boze voortekenen en ongelukkige omstandigheden,

de onheilspellende roep van vogels,

de schadelijke conjuncties der sterren

en boze dromen krachteloos worden.

 

Mogen door de macht van de leer

alle boze voortekenen en ongelukkige omstandigheden,

de onheilspellende roep van vogels,

de schadelijke conjuncties der sterren

en boze dromen krachteloos worden.

 

Mogen door de macht van de Orde

alle boze voortekenen en ongelukkige omstandigheden,

de onheilspellende roep van vogels,

de schadelijke conjuncties der sterren

en boze dromen krachteloos worden.

 

Mogen alle wezens die lijden, vrij zijn van lijden.

Mogen alle wezens die bang zijn, vrij zijn van angst.

Mogen alle wezens die verdrietig zijn, vrij zijn van verdriet.

Mogen de regenbuien in het juiste seizoen vallen;

moge er een rijke oogst zijn.

Moge de wereld voorspoedig zijn;

moge het bestuur rechtschapen zijn.

 

6.06. sāmaññanumodanāgāthā - sāmaññānumodanā-verzen

 

sabbītiyo vivajjantu, sabbarogo vinassatu

mā te bhavatvantarāyo, sukhī dīghayuko bhava

sabbītiyo vivajjantu, sabbarogo vinassatu

mā te bhavatvantarāyo, sukhī dīghayuko bhava

sabbītiyo vivajjantu, sabbarogo vinassatu

mā te bhavatvantarāyo, sukhī dīghayuko bhava

abhivādanasīlissa, niccam vuddhāpacāyino

cattāro dhammā vaddhanti, āyu vanno sukham balam.

 

Moge alle angst en zorg verdreven worden. Mogen alle ziekten verdwijnen. Mogen er geen gevaren voor u zijn. Moge u gelukkig zijn en lang leven.

Moge alle angst en zorg verdreven worden. Mogen alle ziekten verdwijnen. Mogen er geen gevaren voor u zijn. Moge u gelukkig zijn en lang leven.

Moge alle angst en zorg verdreven worden. Mogen alle ziekten verdwijnen. Mogen er geen gevaren voor u zijn. Moge u gelukkig zijn en lang leven.

Bij degene die respect heeft en die steeds de ouderlingen eert, bij hem/haar nemen vier eigenschappen toe: lang leven, schoonheid, geluk en kracht.

 

6.07. Verzen over de macht van het Drievoudige Juweel

ratanattayānubhāvādighāthā 

 

ratanattayānubhāvena ratanattayatejasā

dukkharogabhayā verā sokā sattu cupaddavā

anekā antarāyāpi vinassantu asesato

jayasiddhi dhanam lābham sotthi bhāgyam sukham balam

siri āyu ca vanno ca bhobam vuddhī ca yasavā

satavassā ca āyū ca jīvasiddhī bhavantu te.

 

Mogen door de macht van het Drievoudige Juweel, door de kracht van het Drievoudige Juweel, onvoldaanheid, ziekte, vijandschap, verdriet, gevaren en droefheid zonder overblijfsel vernietigd worden, moge er geen enkele belemmering meer zijn.

 

Mogen overwinning, succes, rijkdom en voordeel, veiligheid, geluk, kracht, fortuin, een lang leven en schoonheid, voorspoed en roem toenemen. En moge u honderd jaar worden en succes hebben in het leven.

 

bhavatu sabbamangalam rakkhantu sabbadevatā

sabbabuddhānubhāvena sadā sotthī bhavantu te

 

Mogen alle zegeningen geschieden; mogen alle goden hun bescherming geven. Moge u door de macht van alle Boeddhas gezegend zijn met veiligheid voor alle

tijden.

 

bhavatu sabbamangalam rakkhantu sabbadevatā

sabbadhammānubhāvena sadā sotthī bhavantu te

 

Mogen alle zegeningen geschieden; mogen alle goden hun bescherming geven. Moge u door de macht van de gehele leer gezegend zijn met veiligheid voor alle tijden.

 

bhavatu sabbamangalam rakkhantu sabbadevatā

sabbasanghānubhāvena sadā sotthī bhavantu te.

 

Mogen alle zegeningen geschieden; mogen alle goden hun bescherming geven. Moge u door de macht van alle Ariya-sanghas gezegend zijn met veiligheid voor alle tijden.

 

6.08. afweer van onheil

anumodanāvidhī 

 

yathā vārivahā pūra paripūrenti sāgaram

evameva ito dinnam petānam upakappati

icchitam patthitam tumham khippameva samijjhatu

sabbe pūrentu sankappā cando pannaraso yathā

mani jotiraso yathā.

 

sabbītiyo vivajjantu sabbarogo vinassatu

mā te bhavatvantarāyo sukhī dīghāyuko bhava

sabbītiyo vivajjantu sabbarogo vinassatu

mā te bhavatvantarāyo sukhī dīghāyuko bhava

sabbītiyo vivajjantu sabbarogo vinassatu

mā te bhavatvantarāyo sukhī dīghāyuko bhava

abhivādanasīlissa niccam vuddhāpacāyino

cattāro dhammā vaddhanti āyu vanno sukham balam.

 

Moge alle onheil afgeweerd worden. Mogen alle ziekten verdreven worden. Mogen er geen gevaren voor u zijn. Moge u gelukkig zijn, met een lang leven. Bij degene die respect heeft en die steeds de ouderlingen eert, bij hem/haar nemen vier eigenschappen toe: lang leven, schoonheid, geluk en kracht.

 

6.09. Overdracht van verdiensten

 

Mogen hemelse en aardse wezens,

Devas en Nagas van grote macht,

delen in deze verdiensten van ons;

mogen zij lang de leer beschermen.

 

Mogen hemelse en aardse wezens,

Devas en Nagas van grote macht,

delen in deze verdiensten van ons;

mogen zij lang mij en anderen beschermen.

 

Mogen alle wezens delen in deze verdiensten

die wij aldus hebben verworven.

Moge het grotelijks bijdragen tot hun geluk.

Mogen mijn gestorven verwanten

deelhebben aan deze verdiensten;

mogen zij allen gelukkig zijn.

 

--==--

 

Verantwoording

 

 

 

 

Deze gegevens kunnen ook geraadpleegd worden op website

 

http://www.facettenvanhetboeddhisme.nl/10.4.%20Saddha,%20vertrouwen.html

Impressum

Texte: alles uit dit e-boek mag worden overgenomen
Tag der Veröffentlichung: 02.03.2017

Alle Rechte vorbehalten

Nächste Seite
Seite 1 /