Devotie in het Boeddhisme
samengesteld door
Nico Moonen
Copyright © 2021 / 2564
Het is toegestaan om elektronisch of in gedrukte vorm fragmenten van deze compilatie of de compilatie in zijn geheel over te nemen voor eigen gebruik, of ook met als doel ze met anderen te delen, uitsluitend voor gratis verspreiding en zonder commercieel oogmerk.
Devotie behoort eveneens tot saddhā, vertrouwen. Devotie in het Boeddhisme is niet een bidden tot, een vragen om iets. En toch verkrijgt men veel. Devotie is een zich te binnen brengen van de Verhevene, van zijn leer of van zijn heilige volgelingen (de Ariyasangha). Het is ook een uiting van eerbied, eerbetoon. En daardoor nemen lang leven, schoonheid, geluk en kracht toe. Door vertrouwen wordt het gemoed kalm en rustig. En zó verkrijgt men door eigen streven - en niet door de macht of genade van iemand anders - geestelijk en lichamelijk welzijn.
Er zijn mensen die op devotie neerkijken en het smalend “volks-Boeddhisme” noemen. In hun ogen behoort devotie niet tot de echte leer van de Boeddha. Maar niets is minder waar. Ook door devotie kan men het hoogste heil verwerven.
Devotie, geloof, vertrouwen geeft een rustig en vredig gemoed. En men verkrijgt erdoor zes andere schatten (dhana), namelijk moreel goed gedrag, morele schaamte, morele vrees, zich kennis eigen maken, vrijgevigheid, wijsheid.
Een rustig en vredig gemoed leidt ook in de richting van het Doodloze, naar Nibbāna. Want devote meditatie, stilheid van geest kan dienen als een waardevolle hulp om geestelijke concentratie te verkrijgen die tot diep, helder, waar inzicht voert. Het denken aan de Boeddha, het reciteren van Pali-teksten of het lezen van teksten in vertaling is een middel om de geest tot rust te brengen. En aldus kan het de poort naar het Doodloze openen.
De Eerwaarde Nyanaponika beschrijft de functie van devote meditatie in de woorden van de Boeddha: “Wanneer een edele volgeling contempleert over de Verlichte, op die tijd is zijn geest niet omhuld door lust noch door illusie, en op die tijd is zijn geest juist gericht naar de Volmaakte (Tathāgata). En met een juist gerichte geest verkrijgt de edele volgeling enthousiasme voor het doel, enthousiasme voor de leer, verkrijgt de vreugde die voortkomt uit de leer. In hem die aldus verheugd is, ontstaat genot. Voor iemand die in de geest vol genot is, worden lichaam en geest kalm; gekalmeerd in lichaam en geest voelt hij zich op zijn gemak; en indien hij op zijn gemak is, vindt de geest concentratie. Zo iemand heet een edele volgeling die onder een mensdom dat verkeerd gegaan is, datgene heeft bereikt wat juist is; die onder een mensdom dat door moeilijkheden omringd is, vrij van moeilijkheden vertoeft.” (A.VI.10).
Devotie is een noodzakelijke factor in het evenwicht van vermogens die benodigd zijn voor uiteindelijke bevrijding. Vertrouwen (saddhā) in al zijn aspecten (waaronder devotie) is nodig voor het oplossen van een stagnatie en van andere tekortkomingen die het resultaat zijn van een eenzijdige ontwikkeling van de intellectuele vermogens. Zo’n eenzijdige ontwikkeling leidt vaak eindeloos in kringen rond zonder dat een doorbraak teweeggebracht kan worden. Hier kan devotie, vertrouwen (op wat voor manier wij het Pāli-woord saddhā ook wensen te vertalen) snel hulp bieden.
Het is in Boeddhistische landen normaal om devote mensen, zowel oude als jonge, bloemen te zien aanbieden voor een beeld of voor het een of andere voorwerp. Ook kan men ze een olielamp zien aansteken of wierook zien branden voor een Boeddhabeeld.
Een beeld van de Boeddha is voor een Boeddhist enkel een symbool, een voorstelling die helpt om de Verhevene in herinnering te brengen. Het beeld dient hem als een object voor concentratie, voor meditatie. Voor een Boeddhist is een beeld op zichzelf géén voorwerp van aanbidding. Maar het is een hulp bij het nadenken over de verheven eigenschappen van de Boeddha.
Kinderen verheugen zich erin om bloemen te plukken en ze mooi te schikken voordat zij ze aan de Boeddha aanbieden. Zo leren zij het esthetische aspect van de dingen te waarderen. En tevens leren zij om vrijgevig te zijn, om te laten gaan, en bovenal om de Boeddha, de Leraar, de Dhamma, het onderwezene, en de Sangha, de onderwezenen, te respecteren.
Het aanbieden van bloemen, reukwerk of het aanbieden van licht (kaarsen of olielampjes) is voor een Boeddhist een daad van aanbidding, verering, hoogachting, dankbaarheid. De offergaven op zich hebben geen innerlijke waarde. Er is geen smeken om gunsten, geen verzoek om bescherming. Maar hier is de herinnering en het zich te binnen brengen van de eigenschappen van een groot man die voor de Boeddhist de grootste is die ooit heeft geleefd. Verder spreken deze gaven tot hem of haar ook over de vergankelijkheid (anicca) van alle samengestelde dingen, over het onvoldane en het lijden (dukkha) ervan en over het feit dat zij geen zelfstandigheid hebben (anattā). Ook hier is de leer zichtbaar.
Het aanbieden van bloemen is een brug naar de contemplatie over de vergankelijkheid van het lichaam. Wanneer een bloem vers is, is ze mooi om aan te zien, maar binnen een paar dagen verwelkt ze en droogt ze op. Op gelijke wijze is het met het menselijke leven. Wanneer men jong is, is men gezond en sterk. Maar weldra wordt men oud, ziek en uiteindelijk komt de dood waaraan niemand kan ontsnappen. Het aanbieden van bloemen is een brug naar de contemplatie over de vergankelijkheid van het lichaam. Ook worden wij zo eraan herinnerd een waardig leven te leiden.
Olielampjes of kaarsen worden aangestoken om het licht van de Dhamma zinnebeeldig voor te stellen. Dat licht van de Dhamma moet men in zijn eigen hart vinden, waar het de duisternis van angst en van een onrustige geest verjaagt. Licht is het symbool van de Verlichting.
Wierook ruikt goed en wordt gebrand om ons eraan te herinneren dat het licht van de Dhamma alleen gevonden kan worden met behulp van deugdzaam gedrag (sīla). Wanneer men drie reukstokjes aanbiedt, vertegenwoordigen zij het Drievoudige Juweel: de Boeddha, Dhamma en Ariyasangha.
Men kan andere dingen zien die aangeboden worden: voedsel, water, drank, vruchten etc. De gedachte achter dit soort van offergaven is dankbaarheid jegens de Leraar, en de overweging dat men niet aan goede dingen moet deelnemen zonder eerst - symbolisch - iets te hebben aangeboden aan de Boeddha.
Het woord offergave suggereert dat men verwacht dat die gave aangenomen wordt. Maar de Boeddha die Nibbāna heeft bereikt, is vanzelfsprekend boven aannemen en verwerpen. Het Pali-woord voor deze dingen is sakkāra. Het betekent datgene wat goed gedaan moet worden. Op de eerste plaats betekent het: geven van eer en gastvrijheid aan gasten, Verder is de betekenis ervan het geven aan een symbool van iemands leraar.
Indien deze offergaven gebracht worden met oplettendheid van hun betekenis, hebben zij goede resultaten. Zij fungeren ook als objecten om de geest te concentreren wanneer de toevluchtname en de vijf regels gereciteerd worden.
De tempel is voor de Boeddhist een plaats waar de leer van de Verhevene nog levend is. De Boeddha is heengegaan, maar zijn invloed duurt voort en doordringt de wereld zoals een parfum waarvan de geur blijft bestaan zelfs als het materiële voorwerp dat de geur produceerde, weggenomen is. De herinnering aan zijn stralende persoonlijkheid is altijd fris. Dit verklaart waarom sommige Boeddhisten gaven van voedsel en drank aanbieden. Zulke gaven zijn zuiver symbolisch voor de levendigheid van hun vertrouwen en devotie.
Bidden is goed als wij ermee bedoelen dat wij onze toevlucht nemen tot de Boeddha, Dhamma en Ariyasangha, wanneer wij ons dankbaar voelen jegens onze weldoeners, liefdevolle vriendelijkheid naar allen uitstralen, en ons hart zuiveren. Maar wanneer wij verkeerd doen, kunnen wij ons niet zuiveren door gebed.
Ook kan men dagelijks aandachtig een stukje lezen over de Boeddha of zijn leer. Dit behoort eveneens tot devotie.
nirodhasamāpattito vutthahitvā viya nisinnassa
bhagavato arajato sammāsambuddhassa, iminā
pupphena pūjemi pujemi pūjemi
Aan de Gezegende, de Eerwaarde, de Volmaakt Ontwaakte,
gezeten alsof hij uit de hoogste extase is opgerezen,
breng ik eerbiedig deze gave van bloemen,
bied ik vol eerbied deze gave aan,
schenk ik eerbiedig deze gave.
ayam pupphapūjā nāma buddha, pacceka buddha,
agga sāvaka, mahāsāvaka,
arahantānam sabhāvasīlam
ahampi tesam anuvattako homi
Dit eerbiedig aanbieden van bloemen was een deugdzame praktijk van de Boeddhas, de Pacceka-Boeddhas, de hoofddiscipelen, de grote discipelen en de Arahants.
Niettegenstaande dat feit volg ook ik hierbij in hun voetstappen.
idam puppham idāni vannena’pi suvannam
chandena’pi sughandam, santhānena’pi
susanthānam, khippam eva dubbanam duggandham
dussanthānam pappoti
Waarlijk, deze bloemen zijn kleurig, mooi; met een zoete geur en lieflijk van vorm. Maar weldra zullen zij verkleuren, zullen niet meer goed ruiken en geen lieflijke vorm meer hebben.
evameva sabbe sankārā aniccā,
sabbe sankhārā dukkhā,
sabbe dhammā anattā
Evenzo is het met alle samengestelde dingen: zij gaan voorbij, zijn smartelijk (onvoldaan) en alle dingen (wel of niet veroorzaakt) zijn zonder zelfstandigheid.
iminā vandanamānana-pūjāpatipattiyānubhāvena
āsavakkhayo hotu,
cittam sabba dukkhā pamuccatu.
Moge dit eerbetoon, deze aanbidding en deze eerbiedige gave,
door de verheven waardigheid en macht van de beoefening ervan,
leiden tot de uitdoving van alle begeerten.
Moge er bevrijding van alle lijden zijn.
vannagandha-gunopetam
etam kusuma-santatim
pūjayāmi munindassa
siripāda-saroruhe
Deze massa bloemen, met frisse kleur,
welriekend en uitgelezen,
schenk ik aan de gewijde voeten
- als een lotus gelijk - van de Edele Wijze.
pūjemi buddham kusumena’nena
puññena metena ca hotu mokkham
puppham milāyāti yathā idamme
kāyo tathā yāti vināsabhavam
Met diverse bloemen aanbid ik de Boeddha;
moge er door deze verdienste bevrijding zijn.
Juist zoals deze bloemen moeten verwelken,
evenzo gaat ook mijn lichaam naar een staat van verval.
Deze bloemen, helder en mooi,
geurig en goed ruikend,
mooi en schoon gevormd,
spoedig inderdaad verkleuren zij,
gaan zij stinken en worden ze lelijk.
Deze vorm, mooi,
geurig en schoon gevormd,
verkleurt inderdaad spoedig,
gaat stinken en wordt lelijk.
Ook dit lichaam van mij is van dezelfde aard,
zal evenzo worden en is er niet aan ontkomen.
divā tapati ādicco
rattim obhāti candimā
sannaddho khattito tapati
jhāyī tapati brāhmano
atha sabbam ahorrattim
buddho tapati tejasā
De zon schijnt overdag;
de maan straalt ’s nachts.
Gewapend schittert de krijgerkoning.
Al mediterende schijnt de brahmaan [= de Arahant].
Maar dag en nacht
schijnt de Boeddha in heerlijkheid.
ghanasārappadittena
dīpena tamadamsinā
tiloka-dīpam sambhuddam
pūjamāyī tamonudam
Met kamferlichtjes die helder schijnen
en die deze donkerte opheffen,
aanbid ik U, Verlichte, gij Licht der drie Werelden,
die de duisternis [van onwetendheid] verdrijft.
sugandhikāya vadanam
anantaguna-ghandhinam
sughandinā’ham gandhena
pūjayāmi tathāgatam
De Tathāgata,
goed begunstigd van gelaat en vorm,
welriekend met oneindige uitmuntendheid,
aanbid ik met geurige parfum.
gandhasambhāra-yuttena
dhūpenāham sughandhinā
pūjaye pūjayeyyantam
pūjābhājana muttamam
Met geurige wierook,
samengesteld uit welriekend materiaal,
vereer ik de Verhevene die eerbied waard is,
die een vruchtbare bodem is voor offergaven.
appamatta ayam gandho
ya’yam tagaracandanī
yo ca silavatam ghando
vāti devesu uttamo
Van weinig belang is de geur
van tagara of sandel(hout).
Het hoogste is de geur van de deugdzame,
welke zelfs tot onder de goden waait.
na pupphagandho pativātam eti
na candanam tagaramallikā vā
satañ ca gandho pativātam eti
sabbā disā sappuriso pavāti
De geur van bloemen gaat niet tegen de wind in,
noch die van sandelhout, tagara of jasmijn.
Maar de geur van de deugdzame gaat tegen de wind in;
de deugdzame mens doordringt elke richting.
candanam tagaram vā’pi
uppalam atha vassikī
etesam gandhajātānam
sīlagandho anuttaro
Sandelhout, tagara, lotus of jasmijn:
boven al deze soorten van geuren
is de geur van deugdzaamheid
de allerbeste.
adhivāsetu no bhante
bhojanam upanāmitam
anukampam upādāya
patiganhātu muttamam
Hebt medelijden met ons, Meester
en aanvaardt, Allerhoogste,
uit medelijden het voedsel
dat hier wordt aangeboden.
adhivāsetu no bhante
vyañjanam upanāmitam
anukampam upādāya
patiganhātu muttamam
Hebt medelijden met ons, Meester
en aanvaardt, Allerhoogste,
uit medelijden het rijstgerecht
dat hier wordt aangeboden.
adhivāsetu no bhante
khajjakam upanāmitam
anukampam upādāya
patiganhātu muttamam
Hebt medelijden met ons, Meester
en aanvaardt, Allerhoogste,
uit medelijden de zoetigheid
die hier wordt aangeboden.
adhivāsetu no bhante
pānīyam upanāmitam
anukampam upādāya
patiganhātu muttamam
Hebt medelijden met ons, Meester
en aanvaardt, Allerhoogste,
uit medelijden het water
dat hier wordt aangeboden.
adhivāsetu no bhante
pānakam upanāmitam
anukampam upādāya
patiganhātu muttamam
Hebt medelijden met ons, Meester
en aanvaardt, Allerhoogste,
uit medelijden de drank
die hier wordt aangeboden.
adhivāsetu no bhante
bhesajjam upanāmitam
anukampam upādāya
patiganhātu muttamam
Hebt medelijden met ons, Meester
en aanvaardt, Allerhoogste,
uit medelijden de medicijn
die hier wordt aangeboden.
imam, sūpabyañjana sampannam, sālīnam, bhojanānam,
uddakam varam, buddhassa pūjema.
Eensgezind zijn wij bij het aanbieden van voedsel aan U, alle Boeddhas, alle Leringen, alle (Ariya-)sanghas. Heer, wilt Gij dit voedsel aannemen en moge het onverwijld voeren tot ons blijvend heil en geluk.
vandāmi cetiyam sabbam
sabbatthānesu patitthitam
sārīrika dhātu mahā bodhim
buddharūpam sakalam sadā
Ik groet elke cetiya
die op wat voor plaats ook moge staan;
ik groet de relieken, de grote Bodhi-boom
en alle beelden van de Boeddha.
nanāmi satthuno vād’ appamāda-vacanantimam
sabbe’pi cetiye vande upajjhācariye mama
mayham panāmatejena cittam pāpehi muñcitam
Ik vereer de woorden van de Leraar
en de laatste aansporing tot ijver.
Elke schrijn groet ik eveneens,
mijn leermeesters en degenen die mij onderrichten.
Moge door de deugd van deze begroeting
mijn geest vrij zijn van kwaad.
Buddhist Observances and Practices. Kandy : BPS, 1970. Bodhi Leaves No. B 48.
Dahlke, Paul: 'Right Understanding,' in: The Wheel No. 77/78 (Kandy 1965), p. 46-50.
Devotion in Buddhism. Three Essays. Kandy : BPS, 1975. (2nd ed.) . The Wheel No. 18 (1st ed. 1960).
Jayanama, Direck: Thailand, the land of the free. Bonn : Royal Thai Embassy, 1960.
Lay Buddhist Practice : The Shrine Room; Uposatha Day; Rains Residence. Kandy : BPS, 1974. The Wheel No. 206/207.
Malalasekera, G.P.: Buddhism and Worship. Kandy: BPS, [s.a.]. Bodhi Leaves No. A 8.
Maurice, David: One's Own Good - and another's. Kandy: BPS, Bodhi Leaves B 7.
Pandita, Sayadaw U.: The Way to the Happiness of Peace. Kandy : BPS, 2001. The Wheel No. 441/442.
Deze gegevens kunnen ook geraadpleegd worden op website
http://www.facettenvanhetboeddhisme.nl/10.5.%20Devotie%20in%20het%20Boeddhisme.html
Texte: alles uit dit e-boek mag worden overgenomen
Tag der Veröffentlichung: 21.02.2017
Alle Rechte vorbehalten