Cover

Titelpagina

 

Postcanonieke Literatuur

 

 

 

Samengesteld door

Nico Moonen

 

 

 

 

 

Copyright

 

Copyright ©  2021 / 2564

Het is toegestaan om elektronisch of in gedrukte vorm fragmenten van deze compilatie of de compilatie in zijn geheel over te nemen voor eigen gebruik, of ook met als doel ze met anderen te delen, uitsluitend voor gratis verspreiding en zonder commercieel oogmerk.

Inleiding

 

       Al vroeg in de geschiedenis van het Boeddhisme was er behoefte aan om een leidraad te hebben bij het interpreteren van suttas. Zo ontstonden commentaren. Volgens de traditie werden de commentaren naar Sri Lanka gebracht door Mahinda. Hierbij was materiaal ingesloten over de vroege geschiedenis van het Boeddhisme in Noord-India. Na verloop van tijd werd er materiaal over de geschiedenis van het Boeddhisme in Sri Lanka aan toegevoegd.[1]

       Over de taal van die commentaren is niets bekend. Waarschijnlijk waren ze – net als de canon – in een aantal dialecten. De canon werd later herleid tot één taal, het Pāli. Of dit ook met de commentaren is gebeurd, is niet bekend.[2]

 

       Bijna de hele niet-canonieke Pāli literatuur is het werk van geleerde monniken van India, Sri Lanka en Myanmar (Birma). Zij bestudeerden de canonieke teksten en zij legden die teksten ook uit. Zo ontstonden veel commentaren. Dit begon al in India, in het Pāli. De Theravāda school verdween er. Maar in de kloosters van Sri Lanka bleef de studie van de Pāli teksten bestaan. En de Pāli commentaren werden er vertaald in het Singhalees. Alleen de verzen bleven onveranderd in het Pāli. Ook schreven de monniken er commentaren in het Singhalees. Tevens leerden zij te schrijven in het Pāli. In de 5e eeuw begon Buddhaghosa de Singhalese commentaren te vertalen of terug te vertalen in het Pāli. Alle latere werken van Sri Lanka handelen over kerkelijke geschiedenis. Nidānakathā en Mahāvamsa vormden de basis voor geschiedkundige werken. Bodhivamsa, Dāthāvamsa en Thūpavamsa werden later vertaald in het Pāli. De monniken voegden toe wat hen bekend was uit andere literaire werken of maakten ze geschikt voor het Boeddhisme. Ze verzamelden legenden over het ontstaan van de gemeenschap der monniken.[3]

      In het oude Boeddhisme gold het woord van de Boeddha zoals overgeleverd in de suttas als toetssteen van de waarheid. Later waren de exegeten zó getalenteerd dat uit eenzelfde zin van de Boeddha tegengestelde conclusies getrokken werden.[4]

 

       De Pāli literatuur van India, Sri Lanka en Myanmar vertegenwoordigt alleen de literatuur van één Boeddhistische school, het Theravāda. In India en in andere Boeddhistische landen hebben meerdere scholen hun eigen literaire werken voortgebracht. De taal ervan is deels Sanskriet, deels een dialect uit Centraal India dat gemengd Sanskriet genoemd wordt.[5] In het noorden en noordwesten van India waren grote centra van studie, zoals de universiteiten van Nālandā en Takkasilā (Taxila). Indiase geleerden gingen vandaar naar Tibet en China en vertaalden Sanskrietwerken.[6] De werken van andere scholen zijn hier niet behandeld.

      

       De mensen van India hebben nooit enig onderscheid gemaakt tussen sage, legende en geschiedenis. Het schrijven van geschiedenis was in India steeds een soort van epische dichtkunst. Daarom zijn voor de Boeddhisten alle legenden over de Boeddhas van vroegere tijden en over de vroege geboorten van de Boeddha Gotama in het Buddhasamsa, Cariyapitaka en het Jātaka-boek eveneens geschiedenis, net zoals de hele Boeddhalegende.[7]

  

       Het welzijn van de Sangha hing en hangt af van de vrijgevigheid van de leek. Tengevolge daarvan ontstond ook een literatuur die de nadruk legde op dāna, geven.[8]

 

De postcanonieke literatuur

 

       Geprobeerd is de postcanonieke literatuur in chronologische volgorde te bespreken. Hierbij zijn alle werken van één auteur achter elkaar opgesomd ook als een werk van een tijdgenoot ertussen gevoegd had moeten worden. Een alfabetische lijst van die literatuur is afzonderlijk toegevoegd, evenals een alfabetische lijst van met naam bekende auteurs of samenstellers.

Nu eens is van een werk veel bekend, dan weer is alleen de titel ervan bekend. De verzameling van deze postcanonieke literatuur is dan ook verre van compleet.

 

1. Atthakathā

1. Atthakathā, de commentaren.[9] Volgens L.R. Goonesekere zijn de commentaren belangrijk bij het vertalen van de suttas. Soms is de betekenis van een woord in het Pāli anders dan in het Sanskriet.[10] De commentaren zouden een grote hulp zijn bij het begrijpen van de Pāli teksten (de woorden van de Boeddha).

       Ik ben het er niet mee eens. Veel commentaren geven de gedachten weer van een bepaalde tijd of stroming in de geschiedenis van het Boeddhisme. Soms leggen ze veel nadruk op de betekenis van een woord, in plaats van de betekenis van een tekstgedeelte uit te leggen. Te denken is hier aan de woorden van de Boeddha: “Al leeft men ook honderd jaar en stelt vraag na vraag, onophoudelijk, dan komt men toch nooit aan het doel. Veel weten en een kenner van de leer zijn bestaat hierin: Als een monnik bij een vers van vier regels de zin ervan verstaat, de leer verstaat en overeenkomstig de leer leeft, dan kan van die monnik gezegd worden dat hij veel weet en een kenner van de leer is.” (A.186).[11] Ook zijn de commentaren soms erg overdreven, maken ze van de Boeddha een supermens. Dan weer leggen ze te veel nadruk op wonderlijke gebeurtenissen. Legenden worden klakkeloos overgenomen zonder er een commentaar op te geven. M.i. zijn de woorden van de Boeddha goed te begrijpen zonder die commentaren. Wel is duidelijk dat voor het vertalen vanuit het Pāli de betekenis van meerdere woorden door de commentaren begrijpelijk wordt.[12]

       Volgens de Ceylonese traditie zijn de commentaren (atthakathā) samengesteld in Pāli op het 1e concilie. Ze werden naar Ceylon gebracht door Mahinda die ze volgens de overlevering in het Sinhalees vertaalde.[13] Bij de commentaren die naar Sri Lanka gebracht werden, was materiaal ingesloten over de vroege geschiedenis van het Boeddhisme in Noord-India. Na verloop van tijd werd er materiaal over de geschiedenis van het Boeddhisme in Sri Lanka aan toegevoegd.[14]

       Over de taal ervan is niets bekend. Waarschijnlijk waren ze – net als de canon – in een aantal dialecten. De canon werd later herleid tot één taal, het Pāli. Of dit ook met de commentaren is gebeurd, is niet bekend.[15]

       Het is niet waarschijnlijk dat de Pāli commentaren op het 1e concilie werden vastgesteld. Maar het is mogelijk dat bepaalde punten van de leer onderwerp van discussie waren bij het 1e concilie.[16]

       De commentaren die door Mahinda naar Sri Lanka waren gebracht en de toevoegingen erop zouden zijn verbrand nadat Buddhaghosa zijn commentaren had voltooid. Dit is een overdreven manier om aan te geven dat de Sinhalese commentaren in onbruik raakten na Buddhagosa’s tijd. Ze verdwenen niet onmiddellijk.[17] Het schijnt dat Buddhaghosa’s commentaren de andere [=oudere] overbodig maakten. Uiteindelijk verdwenen zij.[18]

 

2. Nettipakarana

2. Het Nettipakarana (de gids) is een verhandeling over de methoden die gevolgd moeten worden met betrekking tot tekst en exegese. Het is een leidraad en wel voor degenen die commentaren wilden schrijven of uitleg wilden geven van canonieke werken.[19] Het werk wordt ook genoemd Netti-Gandha, “het boek van leidraad” (naar de ware leer).[20]

       Dit werk biedt een aaneengeschakelde behandeling van de hele leer van de Boeddha. Het boek wordt toegeschreven aan Mahākaccāna, een discipel van de Boeddha. Hij wordt in de Majjhimanikāya genoemd als degene die de leer het beste kan uitleggen (zie M.18, 133, 138 = M.I.110; M.III, 194; M.III,223).[21]

       Volgens Bareau dateert het Netti-Pakarana vermoedelijk uit 1e eeuw n.C.[22] Winternitz is van mening dat het waarschijnlijk even oud is als de vroegste delen van het Milindapañha.[23] Het is aan te nemen dat het geschreven is in India. Het schijnt dat het Nettipakarana een herschreven versie is van het Petakopadesa. Een deel ervan moet zijn samengesteld in Noord-India voordat de tekst naar Sri Lanka werd overgebracht.[24] Beide werken worden in Myanmar als canoniek beschouwd. De invloed van het Nettipakarana is er groot.[25]

 

3. Petakopadesa

3. Het Petakopadesa (canoniek onderricht) is eveneens een verhandeling over de methoden die gevolgd moeten worden met betrekking tot tekst en exegese. Bareau schreef dat het vermoedelijk dateert uit de 1e eeuw n.C. Maar volgens Norman moet het zijn samengesteld enige tijd vóór het begin van de christelijke tijdrekening. Het werk is bedoeld voor degenen die de leer aan anderen willen onderrichten en die verkeerde exegeses willen vermijden. Er staat niets nieuws in. Bovengenoemde Mahākaccāna heeft volgens de overlevering het Petakopadesa als instructies voor studenten van de Pitakas samengesteld. Winternitz is van mening dat het een voortzetting is van het Netti-Pakarana. Het zou waarschijnlijk niet veel later dan dit laatstgenoemde werk zijn ontstaan.[26]

 

4. Dīpavamsa

4. Het Dīpavamsa is een kroniek van het eiland Sri Lanka. De auteur ervan is niet bekend. Het werk is vermoedelijk geschreven tussen het begin van de 4e en het midden van de 5e eeuw n.C.[27] Het is de eerste poging om geschiedenis en legende in een doorlopende kroniek samen te voegen. Het telt 22 hoofdstukken vanaf de tijd van de Boeddha tot het einde van de regering van koning Mahāsena in de 4e eeuw n.C. Het boek moet daarom erna zijn geschreven. Buddhaghosa citeerde eruit. Dus moet het vóór hem gedateerd worden.[28]

       De monniken van Sri Lanka vonden verhalen uit om te tonen dat de Boeddhistische gemeenschap van het eiland niet alleen verbonden was met India, maar ook met de Boeddha zelf. Zo staat er o.a. dat de Boeddha drie keer Sri Lanka bezocht. Er zijn quasi-historische informaties over Asoka, Mahinda, de concilies en de komst van de heilige teksten naar het eiland. Later komen er steeds meer historische feiten bij.[29]

 

5. Vimuttimagga

5. Het Vimuttimagga is vermoedelijk samengesteld in Noord-India. Het werk bestond al vóór de tijd van Buddhaghosa. Hij maakte er al gebruik van. De Thera Upatissa was de auteur van de oorspronkelijke tekst die verloren is gegaan. Er bestaat een Chinese vertaling van die in 505 na C. werd gemaakt. En het derde hoofdstuk ervan is in een Tibetaanse versie aanwezig. Het Vimuttimagga is korter dan het Visuddhimagga. Op bepaalde punten komen zij met elkaar overeen; op andere punten verschillen zij van mening.[30]

 

6. Milindapañha

6. Het Milindapañha, de “vragen van Milinda”, is een lang onderhoud tussen de Griekse koning Milinda en de monnik Nāgasena. De kern van de tekst schijnt een boeddhistisch propagandaboek geweest te zijn dat bedoeld was voor de Grieken en Eurasiërs van Noordwest-India. Milinda is de Griekse koning Menandros, een van de heersers over het Graeco-Indiase koninkrijk hetwelk in de 2e eeuw v.C. afgescheiden werd van het Graeco-Bactrische koninkrijk. Hij heerste waarschijnlijk in de 1e eeuw v.C. in Noord-India van Peshawar tot Patna. Buddhaghosa citeerde er al uit. Het boek moet dus voor of omstreeks de 5e eeuw n.C. zijn voltooid.[31]

       Het is niet zeker of de ontmoeting met de koning en de monnik Nāgasena historisch is. Het kan ook zijn dat de auteur enkel de grote koning toonde in een gesprek met een wijze man. In ieder geval moet Milinda (Menandros) een eng contact hebben gehad met de Boeddhistische gemeenschap.

       Het koninkrijk van Menandros was in Noordwest India. Aangenomen werd dat het Milindapañha een Pāli vertaling is van een Sanskriet- of Prakriet origineel in Noord-India dat in het begin van de Christelijke tijdrekening werd samengesteld. Een andere suggestie was dat het origineel ervan in het Grieks werd geschreven. [32]

       De naam van de auteur ervan is niet bekend. Hij moet hebben geleefd in een tijd toen de herinnering aan de koning nog vers was. Het werk in zijn originele vorm zal zijn samengesteld omstreeks het begin van de Christelijke tijdrekening. Bareau is van mening dat het medio 2e eeuw v.C. ontstaan is in noordwest India.[33] Volgens Bapat is het geschreven tussen 150 v.C. en 400 n.C.[34]

       De tekst ervan is in verschillende tijden samengesteld. Alleen een klein gedeelte ervan (I, II en III) is oud. Er werd vermoed dat boek III het eigenlijke einde ervan was. In de boeken I-III zijn latere toevoegingen te vinden.[35] De boeken IV-VII zijn niet aanwezig in de Chinese vertaling ervan. Die vertaling moet zijn ontstaan tussen 317 en 420 n.C. Die boeken moeten daarom later ontstaan zijn. Ook qua inhoud verschillen ze wezenlijk van de voorgaande boeken.[36]

      De boeken IV-VIII zijn verschillend in stijl en duidelijk later dan het eerste gedeelte. Vermoedelijk zijn ze door een andere auteur samengesteld. Buddhaghosa citeerde uit deze boeken. Zij handelen over de oplossing van vraagstukken die ontstaan door schijnbaar tegenstrijdige uitspraken van de Boeddha.

       Elk woord van de canon – zelfs de meest onbeduidende opmerking in het Jātaka-boek – wordt er beschouwd als een heilig woord van de Boeddha dat beslist waar en goed moet zijn. Als de Bodhisatta in de Jātakas fouten en ondeugden heeft, dan spant de auteur van boek V zich erg in om de Bodhisatta te zuiveren van die fouten.[37]

       In boek VI wordt een dilemma voorgesteld dat reeds besproken werd in boek IV. In het laatste werd geen bevredigende oplossing gevonden. Het dilemma is als volgt: als zelfs leken de staat van Arahant kunnen bereiken, waarom zouden zij dan de strenge kloosterregels op zich nemen? – Het antwoord luidde dat leken de staat van Arahant en Nibbāna kunnen bereiken alleen omdat zij de strengere regels al in vroegere levens vervuld hebben.[38]

       Boek VII is helemaal een boek van parabels (67 in totaal). Ze illustreren de eigenschappen die voor een monnik nodig zijn om de staat van Arahant te bereiken. Veel van die parabels zijn ook in de Tipitaka te vinden.[39]

 

7. Nidānakathā

7. Het Nidānakathā is het “verhaal van de beginnen”. Erin is een overtuigende Pāli biografie van de Boeddha te vinden. Dit werk gaat vooraf aan het Jātakavannana, het commentaar op de Jātakas.[40]

       Het Nidānakathā bestaat uit 3 secties:

- Durenidāna, het verhaal van het begin in het verre verleden (van de Boeddha Dīpankara tot de wedergeboorte in de Tusita-hemel).

- Avidurenidāna, het verhaal van het begin in het niet verre verleden. Het begint met de afdaling van de Boeddha uit de hemel van de Tusita-goden en eindigt met de Verlichting.

- Santikenidāna, het verhaal van het begin van het nabije verleden. Het verhaalt de gebeurtenissen van de Verlichting tot de schenking van het Jetavanaklooster door de koopman Anāthapindika.

 

       De 1e sectie is in wezen niet meer dan een commentaar op Buddhavamsa en Cariyāpitaka.

       In de 2e sectie staat o.a. de legende van de conceptie van de Bodhisatta die als een witte olifant verschijnt om de schoot van de dromende koningin Māyā binnen te gaan; en van zijn wonderlijke geboorte in het Lumbinipark. De legende van de witte olifant staat niet in de Pāli canon. Ze wordt wel aangetroffen op de beeldhouwwerken ten tijde van Asoka.

       In de 3e sectie vertoeft de Boeddha in meditatie onder de Bodhi-boom. De goden beginnen te twijfelen of hij al de Verlichting heeft bereikt. Om hun twijfel op te heffen verricht de Boeddha enkele wonderen: hij rijst omhoog in de lucht, staat naast zijn “troon” en kijkt een hele week naar het oosten zonder met zijn ogen te knipperen. Op die plek is de Animisa-cetiya gebouwd.[41]

       In de Vinayapitaka (Mahāvagga I,4) is het verhaal van de twee kooplieden Tapussa en Bhallika. Het Nidānakatha voegt toe dat zij van de Boeddha enkele haren ontvingen waarvoor zij een stoepa bouwden.[42]

 

8. Ñanodaya

8. Het Ñanodaya is in Noord-India geschreven door Buddhaghosa, eind 4e eeuw n.C., na zijn bekering tot het Boeddhisme.[43]

 

9. Visudhimagga

9. Het Visudhimagga is geschreven door Buddhaghosa in het klooster Mahāvihāra te Anuradhapura, Sri Lanka. Hij wilde de commentaren in dat klooster in het Pāli vertalen en moest eerst de Theras van het Mahāvihāra ervan overtuigen dat hij bekwaam genoeg was. Hij had daarom van hen twee verzen uit de Samyutta Nikāya gekregen om er een commentaar op te geven. Het hele Visuddhimagga is in feite een commentaar op het eerste vers hiervan. Het boek werd geschreven op verzoek van de Thera Sanghapāla die zijn leraar was.

       Het Visuddhimagga wordt het grootste leerboek in het Pāli genoemd.[44] Het is eerder een soort van naslagwerk en handboek voor meditatieleraren dan een commentaar. Het is een samenvatting van de Boeddhistische leer en metafysiek die op een systematische manier wordt gepresenteerd onder de drie hoofdstukken van sīla (deugdzaamheid), samādhi (concentratie) en pañña (inzicht; wijsheid). In deze drie hoofdstukken is ook het Vimuttimagga verdeeld. Ongetwijfeld was Buddhaghosa bekend met dat werk.

       Het is niet zeker of Buddhaghosa een gereed werk voor zich had dat hij alleen maar herzag. Volgens de Japanse geleerde M. Nagai is het Visuddhimagga niet het werk van Buddhaghosa. Het zou enkel een herziene versie zijn van het Vimutthimagga geschreven door Upatissa Thera.[45]

       In het Visuddhimagga staan de centrale leerstellingen die in de Pitakas vermeld zijn. Ze handelen over de vier waarheden. Als een samenhangend systematisch systeem worden zij er gepresenteerd. Ze worden geïllustreerd met verhalen uit India of uit Sri Lanka. De verhalen over India zijn niet later dan de 3e eeuw v.C. En de verhalen over Sri Lanka dateren uit de 2e eeuw v.C. of de 1e eeuw n.C.[46]

       In deel II van het Visuddhimagga vinden we veel legenden die getuigen van een Boeddha-aanbidding, bv. kikker die naar stem van Boeddha luistert, doodgetrapt wordt en in de hemel van de Drieëndertig wedergeboren wordt. We vinden er ook talrijke wonderverhalen. Ze moeten aantonen hoe heiligen wonderlijke en magische krachten krijgen door meditatie. Hoofdstuk 13 geeft een lang verslag van de ouderdom van de wereld. Dit herinnert aan de Purānas en is niet ontsprongen aan het brein van Buddhaghosa.[47]

       Overgeleverd is dat de goden het Visuddhimagga verborgen toen Buddhaghosa het geschreven had. Hij moest het toen opnieuw schrijven. De goden verborgen het alweer. Buddhaghosa schreef het toen voor een derde keer en overhandigde het toen aan de Mahāsangha. De goden kwamen toen met de eerste geschriften en die bleken precies gelijk aan het derde geschrift.[48] Met dit verhaal wilde men misschien de nadruk leggen op de grote kundigheid van Buddhaghosa.[49] Maar het is m.i. ook mogelijk dat Buddhaghosa het Visuddhimagga drie keer moest schrijven omdat de Mahāsangha met de eerste twee ontwerpen ervan niet tevreden waren.

 

10-15.

10. Het Jātakavannana is een commentaar op de Jātakas. Volgens het Gandhavamsa, “geschiedenis van boeken” samengesteld in Myanmar (Birma) vermoedelijk in de 17e eeuw, is de monnik Buddha de auteur van de Jātaka-commentaren. Indien dit juist is, stammen ze uit de 5e eeuw n.C. Met Buddha is bedoeld Buddhaghosa.[50] Het commentaar is door Buddhaghosa samengesteld in overeenstemming met de traditie van het Mahāvihāra.[51] Het werd geschreven op verzoek van de ouderlingen Atthadassin, Buddhamitta en Buddhadeva. Wat betreft de verhalen was hij meer een bewerker ervan.[52] Het is mogelijk dat Buddhaghosa minder belangrijke delen van zijn commentaren opdroeg aan zijn assistenten en dat hij alleen verantwoordelijk was voor de supervisie over hen.

 

 

11. Het Atthasālinī is een commentaar op het Dhamma-Sanganī. Het is door Buddhaghosa geschreven in Noord-India, eind 4e eeuw n.C.[53] Hijzelf of een leerling van hem herschreef het in de 6e eeuw n.C. te Sri Lanka, met toevoeging van latere visies uit het Visuddhimagga.[54]

 

 

12. Het Abhidhammāvatāra is een commentaar van Buddhaghosa op de Abhidhamma. Het is vermoedelijk gebaseerd op het Atthasālinī. Het vertoont parallellen ermee.[55]

 

 

13. Buddhaghosa schreef ook een commentaar op het Ambattha sutta. In dat commentaar vinden we de familieverhalen van de Sakyas en de Koliyas:

       De prinsen van het huis Okkaka (sanskr.: Iksvāku) die Kapilavatthu gebouwd hadden, waren zó trots dat zij geen andere prinsen vonden die waard waren hun zusters te trouwen. Daarom installeerden zij hun oudste zus als hun moeder en hadden ze seksueel verkeer met de overige zusters. De oudste zus kreeg een aanval van melaatsheid, werd in het woud gebracht en in een diepe kuil gezet. In dezelfde tijd kreeg Rāma, koning van Banaras, ook een aanval van melaatsheid. Hij overhandigde zijn koninkrijk aan zijn zoon en ging naar het woud. Daar genas hij zichzelf met kruiden. Hij nam er zijn verblijf in een holle boom. Op zekere dag kwam een tijger naar de kuil waar de prinses woonde. Zij schreeuwde om hulp. Haar geschreeuw werd gehoord door koning Rāma die naar de kuil liep. Hij wilde haar eruit trekken, maar ondanks haar ellende was zij zó trots dat zij niet door hem geholpen wilde worden. Hij legde toen uit dat hij zelf ook van koninklijken bloede was. Hij trok haar uit de kuil, genas haar en maakte haar tot zijn vrouw. Rāma ging niet meer terug naar zijn land, maar bouwde in het woud een stad voor zichzelf. Hij en de Sakya prinsen kregen veel zonen. Zij groeiden op en hun moeders stuurden hen naar Kapilavatthu om daar de dochters van hun ooms van moeders kant tot vrouw te nemen. Zij gingen erheen en roofden de prinsessen. Toen de Sākyas hoorden dat hun dochters geroofd waren door hun verwanten, hadden zij er niets op tegen. Zo ontstond het geslacht van de Koliyas.[56]

 

 

14. Het Bāhiranidāna is een introductie op het commentaar op de Vinaya-pitaka. Het is geschreven door Buddhaghosa.[57] Het is voor het grootste deel gebaseerd op hetzelfde materiaal als het Dīpavamsa. Hij schreef deze inleiding om de Nidāna uit te leggen, de oorsprong van de Vinaya. Op het einde ervan geeft hij een verslag van de geschiedenis van het Boeddhisme tot aan de verkondiging van de Vinaya-pitaka door Mahā-arittha, na de introductie van het Boeddhisme te Sri Lanka door Mahinda.[58]

 

 

15. Het commentaar op het Dhammapada is volgens de traditie door Buddhaghosa geschreven op verzoek van de ouderling Kumāra-kassapa. Het zou gebaseerd zijn op commentarisch materiaal in de taal van het eiland. Hoofdzakelijk hield hij er zich bezig met het woord voor woord commentaar. Wat betreft de verhalen ervan was hij meer een editeur ervan.[59]

       Het commentaar op het Dhammapada is geen commentaar in de eigenlijke zin van het woord. Het is meer een boek met verhalen die als uitleg dienen bij de verzen. Verzen en verhalen met plaats en personen en/of gebeurtenis worden voorgesteld alsof de Boeddha zelf ze had verteld.[60]

 

16-20.

16. Het Kankhāvitaranī is een commentaar op het Khuddaka-Pātha.[61] Het is geschreven door Buddhaghosa. Het is een commentaar op het Pātimokkha uit het Suttavibhangha en het Mahāvagga.[62]

 

 

17. Het Manorathapūranī is een commentaar van Buddhaghosa op de Anguttara-nikāya.[63]

 

 

18. Het Papañcasūdanī is een commentaar van Buddhaghosa op de Majjhima-nikāya.[64]

 

 

19. Het Paramatthajotikā bestaat uit twee commentaren. Ze worden aan Buddhaghosa toegeschreven. Het zijn commentaren op het Khuddakapātha en het Suttanipāta. Er bestaat twijfel of Buddhaghosa die geschreven heeft. Misschien zijn zij van verschillende auteurs.[65]

 

 

20. Een commentaar op het Pattāna-Pakarana is eveneens geschreven door Buddhaghosa. [66]

 

21-25.

21. Het Samantapāsādikā is een commentaar op de Vinayapitaka.[67] Het is geschreven door Buddhaghosa. Hij maakte ervoor gebruik van de Kurundī- en de Mahāpaccarī-commentaren.[68]

 

 

22. Het Sāratthappakāsinī is een commentaar van Buddhaghosa op de Samyutta-nikāya.[69]

 

 

23. Het Sumangalavilāsinī is een commentaar van Buddhaghosa op de Dīgha-nikāya.[70]

 

 

24. Het Uposathakkhandhaka is een commentaar van Buddhaghosa op het Pātimokkha, een onderdeel van de Vinaya-pitaka.[71]

 

 

25. Het Vibhanga-atthakathā is misschien een commentaar dat Buddhaghosa wilde schrijven. Er zijn verwijzingen naar.[72]

 

26-30.

26. Het Pañcappakaranathakathā (of Paramatthadīpanī) is een commentaar op de vijf Abhidhamma teksten samen. Ook wordt de naam Paramatthakathā gebruikt, en wel voor het commentaar op alle zeven Abhidhamma werken.[73] Het is geschreven op verzoek van Buddhaghosa. Misschien is het geschreven door een leerling van hem.[74]

       De vijf commentaren die in het Pañcappakaranathakathā zijn ingesloten, zijn veel korter dan het Atthasālinī en het Sammohavinodanī. Het interessantste ervan is het commentaar op het Kathāvatthu. Het draagt bij aan de studie van het vroege Boeddhisme.[75]

 

 

27. Het Sammohavinodanī is een commentaar op de Vibhanga.[76]  Misschien is het geschreven door Buddhaghosa. [77] Maar waarschijnlijker is dat het is geschreven door een leerling van Buddhaghosa.[78]

 

 

28. Het Apadāna commentaar is niet door Buddhaghosa geschreven.[79]

 

 

29. Het Mahāvamsa of de grote kroniek van Sri Lanka is waarschijnlijk het werk van Mahāmātra, eind 5e – begin 6e eeuw n.C.[80] Volgens Geiger en Norman is de auteur ervan Mahānāma en is het samengesteld tussen 1000 en 1250 n.C.[81] Het boek is gebaseerd op oude bronnen. Het begint en eindigt evenals het Dīpavamsa. Maar er zijn veel tussenvoegingen en weglatingen.[82] In het Mahāvamsa staat nog de geschiedenis van Sri Lanka tot in de 19e eeuw. Het oude origineel eindigt in het midden van hoofdstuk 37.[83]

       Deze kroniek is geen echte geschiedenis. Ze is een weerspiegeling van de tradities van die tijd. Er zijn veel fabels en wonderlijke verhalen. Maar die dienen als uiterlijke decoratie en kunnen gemakkelijk weggelaten worden. Dit betekent niet dat wat overblijft authentieke geschiedenis is. Het blijft een legende. Het mythische is vaak een bedekking van diepe gedachten.[84]

       De bekering van Sri Lanka is het werk van Mahinda en van zijn zus Sanghamittā. Mahinda zou een zoon van Asoka zijn. Maar volgens de Chinese pelgrim Hiuen-thsang was Mahinda de jongste broer van Asoka. Aan deze laatste bewering is de voorkeur te geven.[85]

       Al vóór de komst van Mahinda moet Sri Lanka kennis hebben gemaakt met het Boeddhisme. Asoka zond eerder geschenken naar de koning van Sri Lanka met het verzoek de leer van de Boeddha aan te nemen. Die leer was dus niet helemaal onbekend vóór Mahinda’s tijd.[86]

 

 

30. Het Khuddhasikkha is een korte samenvatting en een commentaar op de Vinayapitaka en is geschreven door Dhammasiri, ca 375 n.C. – 6e of 7e eeuw n.C.[87]. Dit werk is volgens Birmese overlevering van omstreeks 440 n.C. Door Müller wordt het toegeschreven aan de 6e of 7e eeuw; en volgens Geiger is het niet ouder dan de 11e eeuw.[88]

 

31-35.

31. Het Mūlasikkhā is vermoedelijk geschreven door Mahāsāmi, tussen 375 en de 6e of 7e eeuw n.C. [89] Het is een korte samenvatting van de regels van de Vinayapitaka. Het werk is volgens Birmese overlevering omstreeks 440 n.C. geschreven. Müller schrijft het toe aan de 6e of 7e eeuw; Geiger dateert het niet eerder dan de 11e eeuw.[90]

 

 

32. Het Saddhammappakāsinī is een commentaar op het Patisambhidāmagga. Het wordt toegeschreven aan Mahānāma. Het werd geschreven in het Mahāvihāra in het 3e jaar na de dood van koning Moggallāna (1e helft 6e eeuw n.C.).[91]

 

 

33. Het Jīnalankāra is een gedicht van 250 verzen over het leven van de Boeddha. Het werd geschreven door Buddhadatta, uit Myanmar (Birma), op verzoek van Thera Sanghapāla.[92] [93]

 

 

34. Het Abhidhammāvatāra is eveneens geschreven door Buddhadatta. Het is een samenvatting van de Abhidhamma. Het is geschreven op verzoek van Sumati.[94] Het is samengesteld tijdens de regering van Acyutavikrama van de Kalamba (of Kalambha) clan, koning van het Cola-land.[95]

 

 

35. Het Maduratthavilāsinī is een commentaar op het Buddhavamsa. Het is geschreven door Buddhadatta, en wel te Kāvīnapattana. Ook dit is een samenvatting van de Abhidhamma.[96]

 

36-40.

36. Het Vinayavinicchaya is geschreven door Buddhadatta. Het is een samenvatting van de Vinaya-pitaka. Het is geschreven op verzoek van zijn leerling Buddhasīha.[97] Buddhadatta was volgens de overlevering een tijdgenoot van Buddhaghosa. Het kan ook zijn dat de ontmoeting tussen beiden verzonnen is om de reputatie van de eerste te vergroten.

 

 

37. Het Uttaravinicchaya is ook geschreven door Buddhadatta. Het is eveneens een samenvatting van de Vinaya-pitaka. Het is geschreven op verzoek van Mahāthera Sanghapāla.[98]

 

 

38. Het Rūpārūpāvibhāga wordt door de ene bron toegeschreven aan Buddhadatta, door een andere bron aan Vācissara.[99]

 

 

39. Het Paramatthadīpanī, “uitleg over de ware betekenis,” is een collectie van commentaren op de Khuddaka-nikāya, samengesteld door Dhammapāla, midden 6e eeuw. Het zijn commentaren op Udana, Itivutthaka, Petavatthu, Vimānavatthu, Theragāthā, Therīgāthā, en Cariyāpitaka. Hij schreef deze commentaren in het Badaratittha vihāra, welk klooster gelegen is in het zuiden van India.[100]

 

 

40. Een commentaar op het Nettippakarana is geschreven door dezelfde Dhammapāla of door iemand met naam Dhammapāla.[101]

 

41-44. 

41. Een subcommentaar op het Visuddhimagga is eveneens door Dhammapāla geschreven.[102]

 

 

42. Het Saddhammappajotika (ook: Saddhammattitikā) is een commentaar op het Niddesa. Het wordt toegeschreven aan Upasena. Hij schreef het te Anurādhapura in het 26e jaar van de regering van koning Siri-Sanghabodhi. Deze koning leefde vermoedelijk medio 6e eeuw n.C.[103]

 

 

43. Het Saccasankhepa werd geschreven door Culla-Dhammapāla toen hij verbleef in het Mahāvihāra te Badatatittha. Het is een commentaar op de Abhidhamma. Culla-Dhammapāla was vermoedelijk een tijdgenoot van de commentator Dhammapāla.[104]

 

 

44. Het Vamsatthappakāsinī is een commentaar op het Mahāvamsa. De auteur ervan is onbekend. Het moet gedateerd worden 8e of 9e eeuw n.C.[105]

 

45. Paritta

 

45. Het Paritta of Mahāparitta is een bloemlezing van suttas, teksten van de Sutta-pitaka. Het woord paritta betekent bescherming. De Boeddha onderwees zulke teksten al als bescherming (bijv. tegen slangen, Vin. II, 109-110). Ook D. III, 194-206 werd door de Boeddha goedgekeurd.[106] Zes Parittas werden door de Boeddha aangewezen: het Rātana, Khandha, Mora, Dhajagga, Ātānātiya en Angulimāla sutta. Erbij gevoegd werden het Mangala sutta, het Karaniyametta sutta en het Bojjhangaparitta. Deze groep van negen suttas wordt gewoonlijk aangetroffen in Sri Lanka. Maar er bestaat een langere groep van 28 parittas.[107]

      Volgens de heer L. Lokuliyana moet de authenticiteit van de suttas en parittas in dit boek kritisch bezien worden. Toen de leer in Sri Lanka op schrift werd gesteld (eerste eeuw v.C.) was er al een scheiding ontstaan. De monniken van Abhayagiri hadden zich van die van Mahavihāra afgescheiden. Het eerste klooster is de basis van het Mahāyāna. De monniken van Mahāvihara kunnen het boek van de beschermingen hebben samengesteld als tegenhanger van de Mahāyāna-spreuken.

      Verder zijn enkele Parittas afkomstig van Jātaka-verhalen. Die verhalen behoren tot de Pāli Canon. Ze zijn op het tweede Concilie vastgesteld, vóór het Mahāyāna. De Jātakas zijn oude verhalen met een educatieve strekking. De verhalen zelf zijn niet aan de leer aangepast; ze vertonen inconsequenties. Door de verzen zijn ze ‘Boeddhistisch’ gemaakt. De verhalen behoren tot de Indiase volksverhalen en legenden. Sommige Jātakas dateren uit de 2e eeuw v.C. Andere verhalen kunnen behoren tot de voorboeddhistische tijd. De tekst ervan is tot ons gekomen via een commentaar erop, welk commentaar dateert uit de 5e eeuw na Chr. Volgens de heer L. Lokuliyana kunnen ook deze Jātaka-verhalen beïnvloed zijn door het Mahāyāna. Dit is zeer wel mogelijk. Het gebruik van de ik-vorm door de Boeddha in de Jātakas hier is ongewoon en wijst in de richting van het Mahāyāna. Normaal worden door hem de aanspreektitels Tathāgata, Verhevene of Gezegende gebruikt als hij zichzelf bedoelt. De parittas afkomstig van Jātakas moeten dus niet beschouwd worden als deel van de oorspronkelijke leer van de Boeddha.

     

      Het grote boek van de beschermingen, in het Pali Maha Paritta Potthaka, is in Sri Lanka bekend als Maha Pirit Pota. Men weet niet wanneer dit boek is samen­gesteld. Volgens sommigen had de compilatie ervan plaats na het eerste Concilie; anderen menen dat een Eerwaarde monnik van de Anurādhapura periode het samenstelde.[108]

      Het grote boek van de beschermingen was oorspronkelijk bedoeld als een handboek voor de pas gewijde novicen. De gedachte erachter was, dat die novicen welke niet in staat waren grote delen van de Sutta Pitaka te bestuderen, tenminste vertrouwd moesten zijn met deze collectie. Maar zeer veel teksten ervan zijn ook bedoeld voor leken.

 

      Deze Parittas worden gereciteerd in tempels en thuis bij ceremonies, zoals bij het bouwen van een nieuw huis, in geval van ziekte, dood e.d., om het kwaad af te weren en om geluk te brengen. Het is geen afzonderlijk boek van de Pali Canon, maar een bloemlezing van teksten.[109]

      Ook in Myanmar (Birma) is er een kleine collectie van teksten uit de Sutta Pitaka, genaamd paritta, welke gebruikt wordt voor het uitdrijven van boze geesten, en die er beter bekend is bij het volk dan enig ander Pali boek.[110]

 

46 - 50 

46. Het Nāmarūpasamāsa is ook bekend als het Kemappakarana. Het wordt toegeschreven aan Thera Kema van Sri Lanka. Het werk dateert vermoedelijk uit de 10e of 11e eeuw. Het is een commentaar op de Abhidhamma.[111]

 

 

47. Het Nāmācāradīpikā is geschreven door Saddhammajotipāla. Hij is ook bekend als Chapata. Hij stamde uit Pagan in Myanmar (Birma).[112]

 

 

48. Het Mahābodhivamsa of Bodhivamsa, “het verhaal van de Mahabodhi-boom”, is hoofdzakelijk geschreven in proza. Het begint met de Boeddha Dīpankara, vertelt het verhaal van Gotama en zijn Verlichting. Dan volgen de drie concilies, Mahinda’s missie en de invoering van het Boeddhisme te Sri Lanka, het brengen van de relieken en een tak van de Bodhi boom, het planten van de boom en de instelling van bodhipūjā ceremonies. Volgens de traditie is het geschreven in Myanmar (Birma) door Upatissa (ca 975 n.C.).[113]

 

 

49. Het Abhidhammatthasangaha is een commentaar op de Abhidhamma. Het is geschreven door de monnik Anuruddha die vermoedelijk leefde einde 11e of begin 12e eeuw. Hij werd geboren in de stad Kāvīra in de staat Kañcipura in Zuid-India.[114]

       Myanmar (Birma) is het hoofdkwartier voor de studie van de Abhidhamma. Het belangrijkste handboek van Boeddhistische psychologie en ethiek is er het Abhidhammatthasangaha.[115]

 

 

50. Het Nāmarūpapariccheda is ook door Anuruddha geschreven. Het is een commentaar op de Abhidhamma, een gedicht van 1885 verzen.[116]

 

51-55 

51. Het Paramatthavinicchaya is een commentaar op de Abhidhamma. Het wordt toegeschreven aan een Anuruddha. Of met hem bovenvermelde Anuruddha bedoeld wordt, is niet zeker. [117]

 

 

52. Het Mahāvamsa-Tika is een commentaar op het Mahāvamsa en is geschreven tussen 1000 en 1250 n.C. Het bevat veel sagen, sprookjes en legenden.[118]

 

 

53. Het Jinalankara is een subcommentaar op het Jīnalankāra. Het is geschreven in Myanmar (Birma) door Buddharakkhita in 1156 n.C. De Boeddhalegende wordt er beschreven. Het is vol Mahāyāna-leringen.[119]

 

 

54. Het Upāsakajanālankāra is ook bekend als Upāsakālankarana of Upāsakālankāra. Het is een systematische Pāli tekst over het gedrag van de leek. De auteur ervan is Ānanda. Vermoedelijk is het geschreven tijdens de regering van Parakkamabāhu I (1153-1186).[120]

 

 

55. Het Chakesadhātuvamsa is een werk uit Myanmar (Birma). Het handelt over de geschiedenis van de zes haar-reliek-thūpas. Tijd en naam van de auteur ervan zijn onbekend.[121]

 

56-60 

56. Het Dvematika is het Patimokkha voor monniken en nonnen. Het wordt, evenals het Kankhavitarini, in Myanmar (Birma) als voldoende beschouwd voor degene die geen tijd heeft om de hele Vinayapitaka te leren.[122]

 

 

57. Het Vinayasāratthadīpanī dateert uit de 12e eeuw. Het is geschreven door Vācissara. Het is een commentaar op het Vinayavinicchaya.[123]

 

 

58. Het Dāthāvamsa, “de geschiedenis van de tand van de Boeddha”, is een episch verhaal.[124] Het is ook bekend als Dantadhātu. Het handelt over de tijd vanaf de Boeddha Dīpankara tot de verdeling van de relieken na het parinibbāna van de Boeddha. Dan komt het verhaal over de reliek van de tand, tot deze tand Sri Lanka bereikt circa 315 n.C. De auteur ervan is Dhammakitti. Hij moet het werk hebben geschreven kort na 1211.[125]

 

 

59. Het Thūpavamsa, de geschiedenis van de reliekschrijnen, is geschreven door Thera Vācissara. Misschien leefde hij tussen 1230-1276. Het boek handelt over de reliekschrijnen (thupa, stoepas) van de Boeddha. Het centrale thema ervan is de bouw van de Mahāthūpa van Ruvanvèli, te Anuradhapura, Sri Lanka door Dutthagāmanī (101-77 v.C.).[126]

 

 

60. Het Hatthavanagalla-vihāra-vamsa gaat over de geschiedenis van de tempel van Attanagalla. Die tempel geeft de plek aan waar koning Sirisanghabodhi als koning afdankte en zijn hoofd, waarop een prijs was uitgeloofd, aan een arme man gaf zodat die er geld mee kon verdienen. Het verhaal van de tempel gaat tot de tijd van Parakkamabāhu II (1234-1269). De auteur ervan is niet bekend. Het werk is geschreven tussen 1266 en 1269.[127]

 

61-65 

61. Het Jinacarita is een gedicht in eenvoudige taal. Het handelt over het leven van de Boeddha. Het is geschreven in Myanmar (Birma) door de dichter Thera Vanaratna Medhamkara die leefde ten tijde van Bhuvanaka Bāhu (1277-1288).[128]

 

 

62. Het Dhammasangaha is een compendium dat handelt over de leer. Het is geschreven door Dhammakitti, uit Myanmar (Birma). Het dateert vermoedelijk uit het einde van de 13e en begin  14e eeuw.[129]

 

 

63. Het Pāramitāmahāsataka is in de 14e eeuw geschreven door Dhammakitti uit Myanmar (Birma). Het is een gedicht over de tien volmaaktheden (pāramitās).[130]

 

 

64. Het Anāgatavamsa is een gedicht over Metteyya, de toekomstige Boeddha. Het is een voortzetting van het Buddhavamsa. Volgens het Gandhavamsa is Kassapa, uit Myanmar (Birma), de auteur ervan.[131]

 

 

65. Het Pajjamadhu is geschreven door Buddhappiya. Hij was een leerling van Ānanda. Hij leefde vermoedelijk eind 13e of begin 14e eeuw.[132]

 

66-70 

66. Het Sārasangaha is een ander compendium dat handelt over de leer. Het is geschreven door Siddhatta, een leerling van Buddhappiya. Ook dit werk dateert vermoedelijk uit het einde van de 13e en begin 14e eeuw.[133]

 

 

67. Het Telakathāhagāthā moet eerder geschreven zijn dan het Rasavāhinī.[134]

 

 

68. Het Rasavāhinī is verdeeld in twee delen. Deel een ervan heet het Jambudīpuppattivatthu en bevat 40 verhalen uit India. Deel twee ervan is het Sīhāladīpuppavatthu met 63 verhalen uit Sri Lanka. Auteur ervan is Vedeha. Het werk dateert uit de 13e of 14e eeuw. Het zou een revisie zijn van het Sahassavatthatthakathā van Thera Ratthapāla.[135]

 

 

69. Het Samantakūtavannanā is een gedicht, geschreven door Vedeha. Hij leefde in Sri Lanka eind 13e of begin 14e eeuw. Het werk is een levensverhaal van de Bodhisatta Siddhatta tot aan de Verlichting en verder het leven van de Boeddha tot de voetafdruk op de Samanola rots.[136]

 

 

70. Het Saddhammopāyana uit Myanmar (Birma) bestaat uit 629 verzen. Het gaat over de fundamentele leer van de Boeddha in het algemeen en over de ethische leringen in het bijzonder. De auteur ervan zou Abhayagiri Kavicakravarti Ānanda Mahāthera zijn.[137]

 

71-75 

71. Het Pañcagatidīpanī is een gedicht uit Myanmar (Birma) van 114 verzen. Het gaat over de hellen en de overige werelden van bestaan. De daden door welke men in die werelden wedergeboren wordt, worden er beschreven. Vermoedelijk dateert het uit de 14e eeuw. De auteur ervan is onbekend. [138]

 

 

72. Het Buddhaghosuppatti werd geschreven door Mahāmangala. Hij leefde vermoedelijk in de 14e eeuw in Myanmar (Birma).[139]

 

 

73. Het Lokadīpasāra handelt over hetzelfde onderwerp als het Mahāvamsa-Tika. Het is geschreven in Myanmar (Birma) in de 14e eeuw door Medhamkara.[140]

 

 

74. Het Dasabodhisattuppattikathā gaat over tien toekomstige Boeddhas, te beginnen met Metteyya. Een aantal van de verhalen heeft gebeurtenissen zoals lichamelijke offergave, zelfverbranding, zelfverminking, of het offeren van kinderen. Zulke daden komen zelden voor in Theravāda literatuur. Ze zijn meer gebruikelijk in Mahāyāna werken. Het werk dateert vermoedelijk uit de 2e helft van de 14e eeuw.[141]

 

 

75. Het Dasabodhisattudessa is een soortgelijk werk. Auteur en datum ervan zijn onbekend.[142]

 

76-80 

76. Het Dasavatthuppakarana of Dasadānavatthuppakara bestaat uit 37 verhalen over de voordelen van gaven aan de Sangha, Boeddhas, Paccekabuddhas en thūpas. Het werk moet eerder dan 1442 gedateerd worden.[143]

 

 

77. Het Sīhalavatthuppakarana is een ander werk over vrijgevigheid. Het bevat 77 verhalen, die merendeels in Sri Lanka handelen.[144]

 

 

78. Het Sahassavatthuppakarana bestaat uit 95 verhalen, zowel uit India als Sri Lanka. Het moet eerder dan 1442 gedateerd worden.[145]

 

 

79. Het Pitakattamani uit Myanmar (Birma) is samengesteld in Sri Lanka. De auteur ervan is Dhammanandi, ook genaamd Dhammadinna. Het werk moet dateren vóór 1442.[146]

 

80. Het Jinakālamālī is geschreven in Thailand door Thera Ratanapañña, in 1516-1527. Het is een studie van de tijdperken van het Boeddhisme vanaf het begin in India, de verspreiding ervan naar Sri Lanka en verder naar Zuidoost-Azië.[147] Het werk geeft belangrijke informatie over de verhouding tussen Sri Lanka en Thailand in de 13e – 15e eeuw.[148]

 

81-85

81. Het Sahassavatthatthakathā is samengesteld door Thera Ratthapāla.[149]

 

 

82. Het Gandhavamsa, “de geschiedenis van de boeken”, is van omstreeks 1700. Het is geschreven door Nandapañña uit Myanmar (Birma). Het geeft een beschrijving van de canon, en soms de namen van de auteurs van latere Pāli werken, en andere informaties.[150]

 

 

83. Het Sangītivamsa gaat over de geschiedenis van Thailand. Het werd geschreven door Vimaladhamma in de 18e eeuw.[151]

 

 

84. Het Mālālankāravatthu is een Boeddha-biografie. Het is in Myanmar (Birma) geschreven in 1773.[152]

 

 

85. Het Sandesakathā geeft informatie over het schrijven van een aantal teksten. Het geeft inlichtingen over de betrekking tussen Sri Lanka en Myanmar (Birma) in de middeleeuwen. Het werk moet zijn geschreven na 1801. De auteur ervan is onbekend.[153]

 

86-100 

86. Het Cūlavamsa of de kleine kroniek van Sri Lanka is de voortzetting van het Mahāvamsa. De eerste twee verzen ervan zijn gelijk aan de laatste twee verzen van het Dīpavamsa. Het laatste hoofdstuk van het Cūlavamsa gaat tot de komst van de Engelsen in 1815.[154]

 

 

87. Het Sāsanavamsa, “de geschiedenis van de leer”, is geschreven door Paññasāmi, in Myanmar (Birma) in 1861.[155]

 

 

88. Het Magganga-dîpanî gaat over de bestanddelen van het edele pad. Auteur ervan is de Eerwaarde Ledi Sayadaw uit Myanmar (Birma).[156]

 

 

89. Het Uttamapurisa Dîpanî is eveneens geschreven door de Eerwaarde Ledi Sayadaw uit Myanmar (Birma). Het handelt over de eigenschappen van een groot mens.[157]

 

 

   Door H. Braun worden verder nog enkele handschriften en anthologieën uit Myanmar (Birma) genoemd.[158] Hij geeft er geen bijzonderheden over. De namen van die geschriften zijn (in alfabetische volgorde):

 

90. Chagatidīpanī.

91. Dāthādhātuvamsa.

92. Dāthādhātuvamsa-tīkā.

93. Jinālankāra-porānatīkā.

94. Mangala(ttha)dīpanī.

95. Milindavatthu.

96. Netti-atthasamvannanā.

97. Netti-līnatthavannanā.

98. Pitakat samuinh.

99. Suttasangaha.

100. Visuddhimaggadīpanī.

 

 

 

Eindnoten

 

[1] Norman 1983, p. 114.

[2] Norman 1983, p. 114.

[3] Winternitz 1983, p. 168, 178-180, 210.

[4] Bareau 1964, p. 90.

[5] Winternitz 1983, p. 217.

[6] Winternitz 1983, p. 217-218

[7] Winternitz 1983, p. 201

[8] Norman 1983, p. 153.

[9] Bareau 1964, p. 81-83

[10] Goonesekere, L.R.: Buddhist Commentarial Literature. Kandy: BPS, 1967. The Wheel Publication No. 113, p. i-ii.

[11] Neumann, Karl Eugen (Übers.): Also sprach der Erhabene. Eine Auswahl aus den Reden Gotamo Buddhos. Zürich (etc) 1962, p. 407.

[12] Goonesekere 1967, p. i-ii.

[13] Goonesekere 1967, p. 1-2.

[14] Norman 1983, p. 114.

[15] idem.

[16] Goonesekere 1967, p. 2.

[17] Norman 1983, p. 138.

[18] Norman 1983, p. 139.

[19] Norman 1983, p. 109

[20] Winternitz 1983, p. 177-178

[21] Winternitz 1983, p. 177-178; Norman 1983, p. 109-110; Bareau 1964, p. 81.

[22] Bareau 1964, p. 81.

[23] Norman 1983, p. 110.

[24] Norman 1983, p. 110.

[25] Norman 1983, p. 110.

[26] Winternitz 1983, p. 178; Bareau 1964, p. 81; Norman 1983, p. 108-110.

[27] Bareau 1964, p. 81-83; Winternitz 1983, p. 202-203.

[28] Norman 1983, p. 115.

[29] Winternitz 1983, p. 201-202.

[30] Norman 1983, p. 113; Upatissa, Arahant: The Path of Freedom (Vimuttimagga). Translated into Chinese as Cié-to-tāo-lun by Tipitaka Sanghapāla of Funan. Translated from the Chinese by Rev. N.R.M. Ehara, Soma Thera, and Kheminda Thera. Kandy 1995, p. XXXVI-XLV.

[31] Norman 1983, p. 110-111

[32] Norman 1983, p. 111.

[33] Winternitz 1983, p. 169-171; Bareau 1964, p. 81.

[34] Bapat 1987, p. 182-183.

[35] Norman 1983, p. 111.

[36] Winternitz 1983, p. 171; Bapat 1987, p. 182-183.

[37] Winternitz 1983, p. 171-172.

[38] Winternitz 1983, p. 176-177.

[39] Winternitz 1983, p. 177.

[40] Winternitz 1983, p. 180-181.

[41] Winternitz 1983, p. 180-182

[42] Winternitz 1983, p. 182

[43] Norman 1983, p. 120.

[44] Bareau 1964, p. 82.

[45] Winternitz 1983, p. 195-196

[46] Norman 1983, p. 120-121.

[47] Winternitz 1983, p. 197

[48] Upatissa (1995), p. XXXV.

[49] idem.

[50] Winternitz 1983, p. 183-185

[51] Winternitz 1983, p. 183-185

[52] Norman 1983, p. 128.

[53] Norman 1983, p. 120.

[54] Norman 1983, p. 123-124.

[55] Norman 1983, p. 124.

[56] Winternitz 1983, p. 191.

[57] Norman 1983, p.122.

[58] Norman 1983, p.116.

[59] Norman 1983, p. 127.

[60] Winternitz 1983, p. 186-188.

[61] Winternitz 1983, p. 185.

[62] Winternitz 1983, p. 183-185.

[63] Norman 1983, p. 122.

[64] idem.

[65] Norman 1983, p. 129.

[66] Winternitz 1983, p. 185.

[67] Winternitz 1983, p. 183-185.

[68] Norman 1983, p. 126.

[69] Norman 1983, p. 122.

[70] idem.

[71] idem.

[72] Norman 1983, p. 125.

[73] Norman 1983, p. 122-123.

[74] Norman 1983, p. 123.

[75] Norman 1983, p. 125.

[76] Norman 1983, p. 122.

[77] Winternitz 1983, p. 185

[78] Norman 1983, p. 123.

[79] Norman 1983, p. 127.

[80] Winternitz 1983, p. 204; Bareau 1964, p. 81-83.

[81] Geiger 1980, p. ix-xi; Norman 1983, p. 118.

[82] Norman 1983, p. 117.

[83] Norman 1983, p. 118.

[84] Geiger 1980, p. xii-xv.

[85] Geiger 1980, p. xv-xviii.

[86] Geiger 1980, p. xix.

[87] Norman 1983, p. 168-169.

[88] Winternitz 1983, p. 213; Norman 1983, p. 168-169.

[89] Norman 1983, p. 169.

[90] Winternitz 1983, p. 213; Norman 1983, p. 169.

[91] Norman 1983, p. 132.

[92] Norman 1983, p. 157.

[93] Winternitz 1983, p. 215.

[94] Norman 1983, p. 131.

[95] Norman 1983, p. 131-132.

[96] Norman 1983, p. 131, 145-146.

[97] Norman 1983, p. 131.

[98] Norman 1983, p. 131.

[99] Winternitz 1983, p. 212; Norman 1983, p. 131.

[100] Norman 1983, p. 133-137; Winternitz 1983, p. 198.

[101] Norman 1983, p. 133-137.

[102] idem.

[103] Norman 1983, p. 133.

[104] Norman 1983, p. 152.

[105] Norman 1983, p.138-139.

[106] Norman 1983, p. 173.

[107] Norman 1983, p. 174.

[108] Het eerste concilie was in 543 v.Chr., drie maanden na het Heengaan van de Boeddha. – De Anurādhapura periode begon na het derde concilie (ca 250 v.Chr.) en duurde tot ca de 10de eeuw na Chr.

[109] Piyadassi Thera (tr.): The Book of Protection, Paritta. Colombo 1975, p. 11-21; Lokuliyana, Lionel  (tr.):  Catubhânavârapâli. The Text of the Four Recitals, or The Great Book of Protections, Sinhala - Maha Pirit Pota  Colombo [s.a.], p. v-x.

[110] Lokuliyana, p. vi.

[111] Norman 1983, p. 152.

[112] Norman 1983, p. 153.

[113] Norman 1983, p. 141; Bareau 1964, p. 81-83; Winternitz 1983, p. 210; Braun, Heinz: “Birmanische Handschriften in Europa und Amerika : Versuch einer Bestand-aufnahme,” in: Studien zur Indologie und Buddhismuskunde, Bonn 1993, p. 56-61.

[114] Norman 1983, p. 151-152.

[115] Winternitz 1983, p. 213.

[116] Winternitz 1983, p. 214; Norman 1983, p. 151.

[117] Norman 1983, p. 152.

[118] Winternitz 1983, p. 206.

[119] Winternitz 1983, p. 215; Norman 1983, p. 157.

[120] Norman 1983, p. 170.

[121] Norman 1983, p. 143; Winternitz 1983, p. 211.

[122] Winternitz 1983, p. 213

[123] Norman 1983, p. 130.

[124] Winternitz 1983, p. 210; Bareau 1964, p. 81-83

[125] Norman 1983, p. 142; Winternitz 1983, p. 210; Bareau 1964, p. 81-83.

[126] Norman 1983, p. 142; Bareau 1964, p. 81-83; Winternitz 1983, p. 210-211.

[127] Norman 1983, p. 143.

[128] Winternitz 1983, p. 215; Norman 1983, p. 158.

[129] Winternitz 1983, p. 213

[130] Winternitz 1983, p. 214.

[131] Winternitz 1983, p. 212; Norman 1983, p. 161.

[132] Norman 1983, p. 158-159.

[133] Winternitz 1983, p. 213.

[134] Norman 1983, p. 156.

[135] Norman 1983, p. 155-156.

[136] Norman 1983, p. 159.

[137] Norman 1983, p. 159-160; Winternitz 1983, p. 214.

[138] Winternitz 1983, p. 214; Norman 1983, p. 160.

[139] Norman 1983, p. 145.

[140] Winternitz 1983, p. 214.

[141] Norman 1983, p. 161.

[142] Norman 1983, p. 162.

[143] Norman 1983, p. 153.

[144] Norman 1983, p. 154.

[145] Norman 1983, p. 154-155.

[146] Norman 1983, p. 154.

[147] Norman 1983, p. 143.

[148] Norman 1983, p. 144.

[149] Norman 1983, p. 155-156.

[150] Winternitz 1983, p. 211.

[151] Norman 1983, p. 144.

[152] Winternitz 1983, p. 216.

[153] Norman 1983, p. 144.

[154] Norman 1983, p. 140-141; Bareau 1964, p. 81-83; Bapat 1987, p. 122.

[155] Winternitz 1983, p. 211

[156] Ledi Sayadaw, Mahâthera: The Manual of the Constituents of the Noble path. Transl. into English by U Saw Tun Teik. (repr.). Davidson 1986.

[157] Ledi Sayâdaw, Ven.: A Manual of the Excellent Man, Uttamapurisa Dîpanî. Trans. from the Burmese by U Tin Oo (Myaung); edited by Bhikkhu Pesala. Kandy 2000.  

[158] Braun, Heinz: “Birmanische Handschriften in Europa und Amerika : Versuch einer Bestandaufnahme,” Studien zur Indologie und Buddhismuskunde, Bonn 1993, p. 56-61.

 

 

Geraadpleegde bronnen

 

 

 

Bapat, P.V. (Gen. Ed.): 2500 Years of Buddhism. (5th repr.). New Delhi: Publications Division, 1987. (1st. ed. 1956). Publ. by the Director Publications Division Ministry of Information and Broadcasting Government of India Patiala House New Delhi.

 

Bareau, André: “Der indische Buddhismus,” in: Die Religionen Indiens, III, Stuttgart 1964, p. 1-215.

 

Braun, Heinz: “Birmanische Handschriften in Europa und Amerika : Versuch einer Bestandaufnahme”, in: Studien zur Indologie und Buddhismuskunde, Bonn 1993, p. 53-64.

 

Geiger, Wilhelm (tr.): The Mahâvamsa or the Great Chronicle of Ceylon. Transl. by Wilhelm Geiger; assisted by Mabel Haynes Bode; with an Addendum by G.C. Mendis. (repr.). London: PTS, 1980 (1st ed. 1912).

 

Goonesekere, L.R.: Buddhist Commentarial Literature. Kandy: BPS, 1967. The Wheel Publication No. 113.

 

Horner, I.B. (tr.) Milinda's Questions. Vol. I & II. (repr.) - Oxford: PTS, 1990 & 1991. (Sacred books of the Buddhists, Vol. XXII & Vol. XXIII). (1st ed. 1963 & 1964).

 

Ledi Sayadaw, Mahâthera: The Manual of the Constituents of the Noble path. Transl. into English by U Saw Tun Teik. (repr.). [s.l.]: Davidson, 1986. (1st publ. in Burma 1961).

 

Ledi Sayâdaw, Ven.: A Manual of the Excellent Man, Uttamapurisa Dîpanî. Trans. from the Burmese by U Tin Oo (Myaung); edited by Bhikkhu Pesala. Kandy: BPS, 2000.

 

Lokuliyana, Lionel (tr.): Catubhânavârapâli. The Text of the Four Recitals, or The Great Book of Protections, Sinhala - Maha Pirit Pota. Colombo : Gunasekera Trust, [s.a.].

 

Neumann, Karl Eugen (Übers.): Also sprach der Erhabene. Eine Auswahl aus den Reden Gotamo Buddhos. Zürich (etc): Artemis, 1962.

 

Norman, K.R.: Pâli Literature, including the Canonical Literature in Prakrit and Sanskrit of all the Hînayâna Schools of Buddhism. Wiesbaden: Harrassowitz, 1983. (A History of Indian Literature, Vol. 7, Fasc. 2).

 

Piyadassi Thera (tr.): The Book of Protection, Paritta. Colombo : Gunasekera Trust, 1975.

 

Upatissa, Arahant: The Path of Freedom (Vimuttimagga). Translated into Chinese as Cié-to-tāo-lun by Tipitaka Sanghapāla of Funan. Translated from the Chinese by Rev. N.R.M. Ehara, Soma Thera, and Kheminda Thera. Kandy: BPS, 1995.

 

Winternitz, Maurice: A history of Indian Literature. Vol. II : Buddhist Literature and Jaina Literature. A new authoritative English translation by V. Srinivasa Sarma. (revised ed.). Delhi (etc.): Motilal Banarsidass, 1983. Orig. titel: Winternitz, Moritz: Geschichte der indischen Literatur. Band II. (1913)

 

 

 

Alfabetische lijst van de postcanonieke literatuur

 

Abhidhammatthasangaha, 49

Abhidhammāvatāra, 12

Abhidhammāvatāra, 34

Anāgatavamsa, 64

Apadāna commentaar, 28

Atthakathā, 1

Atthasālinī, 11

Bāhiranidāna, 14

Bodhivamsa, 48

Buddhaghosuppatti , 72

Chagatidīpanī, 90

Chakesadhātuvamsa, 55

commentaar op het Ambattha sutta, 13

commentaar op het Dhammapada, 15

Commentaar op het Nettippakarana, 40

commentaar op het Pattāna-Pakarana, 20

Cūlavamsa, 86

Dantadhātu, 58

Dasabodhisattudessa, 75

Dasabodhisattuppattikathā, 74

Dasadānavatthuppakara, 76

Dasavatthuppakarana, 76

Dāthādhātuvamsa, 91

Dāthādhātuvamsa-tīkā, 92

Dāthāvamsa, 58

Dhammasangaha, 62

Dīpavamsa, 4

Dvematika, 56

Gandhavamsa, 82

Hatthavanagalla-vihāra-vamsa, 60

Jambudīpuppattivatthu, 68

Jātakavannana, 10

Jinacarita, 61

Jinakālamālī , 80

Jinalankara, 53

Jīnalankāra, 33

Jinālankāra-porānatīkā, 93

Kankhāvitaranī, 16

Kemappakarana, 46

Khuddhasikkha, 30

Lokadīpasāra, 73

Maduratthavilāsinī, 35

Magganga-dîpanî, 88

Mahābodhivamsa, 48

Mahāparitta, 45

Maha Paritta Potthaka, 45

Maha Pirit Pota, 45

Mahāvamsa, 29

Mahāvamsa-Tika, 52

Mālālankāravatthu, 84

Mangala(ttha)dīpanī, 94

Manorathapūranī, 17

Milindapañha, 6

Milindavatthu, 95

Mūlasikkhā, 31

Nāmācāradīpikā, 47

Nāmarūpapariccheda, 50

Nāmarūpasamāsa, 46

Ñanodaya, 8

Netti-atthasamvannanā, 96

Netti-Gandha, 2

Netti-līnatthavannanā, 97

Nettipakarana, 2

Nidānakathā, 7

Pajjamadhu, 65

Pañcagatidīpanī, 71

Pañcappakaranathakathā, 26

Papañcasūdanī, 18

Paramatthadīpanī, 26, 39

Paramatthajotikā, 19

Paramatthakathā, 26

Paramatthavinicchaya, 51

Pāramitāmahāsataka , 63

Paritta, 45

Petakopadesa, 3

Pitakat samuinh, 98

Pitakattamani, 79

Rasavāhinī, 68

Rūpārūpāvibhāga, 38

Saccasankhepa, 43

Saddhammappajotika, 42

Saddhammappakāsinī, 32

Saddhammattitikā, 42

Saddhammopāyana, 70

Sahassavatthatthakathā, 81

Sahassavatthuppakarana, 78

Samantakūtavannanā, 69

Samantapāsādikā, 21

Sammohavinodanī, 27

Sandesakathā, 85

Sangītivamsa, 83

Sārasangaha, 66

Sāratthappakāsinī, 22

Sāsanavamsa, 87

Sīhāladīpuppavatthu, 68

Sīhalavatthuppakarana, 77

subcommentaar op het Visuddhimagga, 41

Sumangalavilāsinī, 23

Suttasangaha, 99

Telakathāhagāthā, 67

Thūpavamsa, 59

Upāsakajanālankāra, 54

Upāsakālankāra, 54

Upāsakālankarana, 54

Uposathakkhandhaka, 24

Uttamapurisa Dîpanî, 89

Uttaravinicchaya, 37

Vamsatthappakāsinī, 44

Vibhanga-atthakathā, 25

Vimuttimagga, 5

Vinayasāratthadīpanī, 57

Vinayavinicchaya, 36

Visuddhimaggadīpanī, 100

Visudhimagga, 9

 

 

Alfabetische lijst van auteurs/samenstellers

 

Abhidhammatthasangaha, 49

Abhidhammāvatāra, 12

Abhidhammāvatāra, 34

Anāgatavamsa, 64

Apadāna commentaar, 28

Atthakathā, 1

Atthasālinī, 11

Bāhiranidāna, 14

Bodhivamsa, 48

Buddhaghosuppatti , 72

Chagatidīpanī, 90

Chakesadhātuvamsa, 55

commentaar op het Ambattha sutta, 13

commentaar op het Dhammapada, 15

Commentaar op het Nettippakarana, 40

commentaar op het Pattāna-Pakarana, 20

Cūlavamsa, 86

Dantadhātu, 58

Dasabodhisattudessa, 75

Dasabodhisattuppattikathā, 74

Dasadānavatthuppakara, 76

Dasavatthuppakarana, 76

Dāthādhātuvamsa, 91

Dāthādhātuvamsa-tīkā, 92

Dāthāvamsa, 58

Dhammasangaha, 62

Dīpavamsa, 4

Dvematika, 56

Gandhavamsa, 82

Hatthavanagalla-vihāra-vamsa, 60

Jambudīpuppattivatthu, 68

Jātakavannana, 10

Jinacarita, 61

Jinakālamālī , 80

Jinalankara, 53

Jīnalankāra, 33

Jinālankāra-porānatīkā, 93

Kankhāvitaranī, 16

Kemappakarana, 46

Khuddhasikkha, 30

Lokadīpasāra, 73

Maduratthavilāsinī, 35

Magganga-dîpanî, 88

Mahābodhivamsa, 48

Mahāparitta, 45

Maha Paritta Potthaka, 45

Maha Pirit Pota, 45

Mahāvamsa, 29

Mahāvamsa-Tika, 52

Mālālankāravatthu, 84

Mangala(ttha)dīpanī, 94

Manorathapūranī, 17

Milindapañha, 6

Milindavatthu, 95

Mūlasikkhā, 31

Nāmācāradīpikā, 47

Nāmarūpapariccheda, 50

Nāmarūpasamāsa, 46

Ñanodaya, 8

Netti-atthasamvannanā, 96

Netti-Gandha, 2

Netti-līnatthavannanā, 97

Nettipakarana, 2

Nidānakathā, 7

Pajjamadhu, 65

Pañcagatidīpanī, 71

Pañcappakaranathakathā, 26

Papañcasūdanī, 18

Paramatthadīpanī, 26, 39

Paramatthajotikā, 19

Paramatthakathā, 26

Paramatthavinicchaya, 51

Pāramitāmahāsataka , 63

Paritta, 45

Petakopadesa, 3

Pitakat samuinh, 98

Pitakattamani, 79

Rasavāhinī, 68

Rūpārūpāvibhāga, 38

Saccasankhepa, 43

Saddhammappajotika, 42

Saddhammappakāsinī, 32

Saddhammattitikā, 42

Saddhammopāyana, 70

Sahassavatthatthakathā, 81

Sahassavatthuppakarana, 78

Samantakūtavannanā, 69

Samantapāsādikā, 21

Sammohavinodanī, 27

Sandesakathā, 85

Sangītivamsa, 83

Sārasangaha, 66

Sāratthappakāsinī, 22

Sāsanavamsa, 87

Sīhāladīpuppavatthu, 68

Sīhalavatthuppakarana, 77

subcommentaar op het Visuddhimagga, 41

Sumangalavilāsinī, 23

Suttasangaha, 99

Telakathāhagāthā, 67

Thūpavamsa, 59

Upāsakajanālankāra, 54

Upāsakālankāra, 54

Upāsakālankarana, 54

Uposathakkhandhaka, 24

Uttamapurisa Dîpanî, 89

Uttaravinicchaya, 37

Vamsatthappakāsinī, 44

Vibhanga-atthakathā, 25

Vimuttimagga, 5

Vinayasāratthadīpanī, 57

Vinayavinicchaya, 36

Visuddhimaggadīpanī, 100

Visudhimagga, 9

 

 

Verantwoording

 

Foto op omslag:

Tempeltje vóór de stoepa ter ere van de Eerwaarde Sariputta, Nalanda, India

 

 

 

Deze gegevens kunnen ook geraadpleegd worden op website

 

http://www.facettenvanhetboeddhisme.nl/5a.%20Postcanonieke%20literatuur.html

 

Impressum

Texte: alles uit dit e-boek mag worden overgenomen
Tag der Veröffentlichung: 03.05.2015

Alle Rechte vorbehalten

Nächste Seite
Seite 1 /