Facetten van het Boeddhisme
9.5.
Oorzakelijk ontstaan
en
opheffing van het lijden
samengesteld door
Nico Moonen
Copyright © 2023 / 2566
Het is toegestaan om elektronisch of in gedrukte vorm fragmenten van deze compilatie of de compilatie in zijn geheel over te nemen voor eigen gebruik, of ook met als doel ze met anderen te delen, uitsluitend voor gratis verspreiding en zonder commercieel oogmerk.
De leer van oorzakelijk ontstaan (paticcasamuppāda) - ook als de leer van afhankelijk ontstaan bekend - wordt de edele weg genoemd. Door het overdenken en inzien van oorzakelijk ontstaan kan men een of meer van de niveaus van heiligheid bereiken.
Diverse keren dacht de Boeddha Gotama na over oorzakelijk ontstaan, o.a. vóórdat bij hem het oog van de waarheid open ging en op het einde van de eerste week na de Verlichting. Ook de vroegere Boeddhas Vipassin, Sikkhin, Vessabhu, Kakusandha, Konagamana en Kassapa overdachten, volgens de legende, de keten van oorzakelijk ontstaan. De Boeddha Gotama sprak er ook over met de eerwaarde Ananda. En de eerwaarden Sariputta en Ananda spraken erover met hun medemonniken. Een compilatie van die leerreden volgt hier.
“Diep is deze wet van oorzakelijk ontstaan. Ten gevolge van het niet begrijpen ervan is dit geslacht in de war geraakt zoals een verwaarloosd stuk weefsel of een knot garen vol knopen. Daarom komt dit geslacht niet uit boven de kringloop der wedergeboorten.” (D.15; S.12.60)
“Deze wereld is tot een toestand van lijden vervallen. Men wordt geboren, men wordt ouder, men sterft, en men wordt wedergeboren. Een uitweg uit het lijden, een ontkomen aan dit lijden, ouder worden en sterven kent men niet. Wanneer zal er een ontkomen aan dit lijden, ouder worden en sterven gevonden worden?“ (D.14; S.12.4 t/m S.12.10; S.12.65)
“Bij de aanwezigheid waarvan is ook ouderdom en sterven aanwezig? In afhankelijkheid waarvan is ouderdom en sterven aanwezig?”
Ouderdom en sterven zijn afhankelijk van geboorte. Geboorte is afhankelijk van worden. Worden is afhankelijk van inbezitname, grijpen, hechten. Inbezitname, grijpen, hechten is afhankelijk van begeerte, levensdorst. Dorst, begeerte is afhankelijk van gevoel. Gevoel is afhankelijk van aanraking, contact. Contact, aanraking is afhankelijk van de zes zintuigen. De zes zintuigen zijn aanwezig als geestlichamelijkheid (naam en vorm) aanwezig is. Geestlichamelijkheid is afhankelijk van bewustzijn. Bewustzijn dat naar wedergeboorte leidt, ontstaat afhankelijk van wilsformaties. Bewustzijn is afhankelijk van geestlichamelijkheid. De formaties, vormingen hebben onwetendheid als oorzaak.
Op die manier komt de hele massa van lijden tot stand. Zo is het ontstaan ervan. (S.12.1-22; S.12.27; S.12.33; S.12.37-39; S.12.46-48; S.12.50; S.12.52-60; S.12.65; M.9; M.38; M.141).
Bij afwezigheid waarvan is er geen ouderdom en sterven; door het beëindigen waarvan houdt ouderdom en sterven op?
Als dit niet is, volgt dat niet; met het verdwijnen van het ene verdwijnt het andere en wel aldus:
Met het geheel en al verdwijnen van onwetendheid verdwijnen wilsformaties (vormingen). Met het verdwijnen van wilsformaties verdwijnt bewustzijn. Met het verdwijnen van bewustzijn verdwijnt geestlichamelijkheid. Met het verdwijnen van geestlichamelijkheid verdwijnt de zesvoudige basis (het bereik van de zes zintuigen). Met het verdwijnen van de zesvoudige basis verdwijnt contact. Met het verdwijnen van contact verdwijnt gevoel. Met het verdwijnen van gevoel verdwijnt begeerte, dorst. Met het verdwijnen van dorst, verlangen verdwijnt inbezitname, grijpen, hechten. Met het verdwijnen van hechten verdwijnt worden. Met het verdwijnen van worden verdwijnt geboorte. Met het verdwijnen van geboorte verdwijnen ouderdom en dood, verdriet, geweeklaag, pijn, leed en wanhoop.
Op die manier komt de opheffing van de hele massa van lijden tot stand. (Ud.I.1-3; S.12.1-20; S.12.37-39; S.12.46-59; S.12.67; M.38)
Als dit is, volgt dat; met het ontstaan van het ene ontstaat het andere. Als dit niet is, volgt dat niet; met het verdwijnen van het ene verdwijnt het andere. (Ud.1.3)
Bewustzijn wordt veroorzaakt door geestlichamelijkheid en geestlichamelijkheid door bewustzijn. Dit bewustzijn keert terug naar geestlichamelijkheid. Het gaat niet verder. In zoverre kan geboorte ontstaan, kan ouderdom, sterven, wedergeboorte ontstaan; in zoverre bestaat de mogelijkheid tot naamgeving, de mogelijkheid voor uitleg; in zoverre bestaat het hele gebied van begrijpen, namelijk in dit samenzijn van geestlichamelijkheid en bewustzijn. In zoverre kan men geboren worden, ouder worden en sterven; in zoverre kan men heengaan en weer opduiken, in zoverre namelijk als het volgende ontstaat:
Uit het niet-weten als oorzaak ontstaan de vormingen. Uit de vormingen als oorzaak ontstaat het bewustzijn. Uit het bewustzijn als oorzaak ontstaat naam en vorm. Uit naam en vorm als oorzaak ontstaat het bereik van de zes zintuigen. Uit het bereik van de zes zintuigen als oorzaak ontstaat de aanraking. Uit de aanraking als oorzaak ontstaat het gevoel. Uit het gevoel als oorzaak ontstaat de dorst. Uit de dorst als oorzaak ontstaat het grijpen. Uit het grijpen als oorzaak ontstaat het worden. Uit het worden als oorzaak ontstaat de geboorte. Uit de geboorte als oorzaak ontstaan ouderdom en dood, pijn, leed, gejammer, wanhoop.
Op die manier komt de hele massa van lijden tot stand. Dit heet ontstaan. (S.12.1; S.12.58-59)
Ten gevolge van het zien en de zichtbare vormen ontstaat zien-bewustzijn. De verbinding van de drie is contact. Uit het contact als oorzaak ontstaat het gevoel. Uit het gevoel als oorzaak ontstaat de dorst. Uit de dorst als oorzaak ontstaat het grijpen. Uit het grijpen als oorzaak ontstaat het worden. Uit het worden als oorzaak ontstaat de geboorte. Uit de geboorte als oorzaak ontstaan ouderdom en dood, pijn, leed, geweeklaag en wanhoop. Dat is de oorsprong van de wereld. (S.12.44)
Uit het volledige verdwijnen van niet weten en de opheffing ervan volgt opheffing van de vormingen. Uit de opheffing van de vormingen volgt opheffing van het bewustzijn. Uit de opheffing van het bewustzijn volgt opheffing van naam en vorm. Uit de opheffing van naam en vorm volgt opheffing van het bereik van de zes zintuigen. Uit de opheffing van het bereik van de zes zintuigen volgt opheffing van de aanraking. Uit de opheffing van de aanraking volgt opheffing van het gevoel. Uit de opheffing van het gevoel volgt opheffing van de dorst. Uit de opheffing van de dorst volgt opheffing van het grijpen. Uit de opheffing van het grijpen volgt opheffing van het worden. Uit de opheffing van het worden volgt opheffing van de geboorte. Door opheffing van geboorte worden ouderdom en dood, pijn, leed, geklaag, gejammer en wanhoop opgeheven.
Op die manier komt de opheffing van de hele massa van lijden tot stand. (S.12.1; S.12.58-59)
Ten gevolge van het oog (het zien) en de zichtbare vormen ontstaat het zien-bewustzijn. De verbinding van de drie is contact. Uit contact als oorzaak ontstaat het gevoel. Uit het gevoel als oorzaak ontstaat de dorst. Dat is de oorsprong van het lijden, de oorsprong van de wereld. (S.12.44)
Ten gevolge van het oor (het horen) en de geluiden ontstaat het hoor-bewustzijn. De verbinding van de drie is contact. Uit het contact als oorzaak ontstaat het gevoel. Uit het gevoel als oorzaak ontstaat de dorst. Dat is de oorsprong van het lijden, de oorsprong van de wereld. (S.12.44)
Ten gevolge van de neus (het ruiken) en de geuren ontstaat het ruik-bewustzijn. De verbinding van de drie is contact. Uit het contact als oorzaak ontstaat het gevoel. Uit het gevoel als oorzaak ontstaat de dorst. Dat is de oorsprong van het lijden, de oorsprong van de wereld. (S.12.44)
Ten gevolge van de tong (het proeven) en de smaken ontstaat het smaak-bewustzijn. De verbinding van de drie is contact. Uit het contact als oorzaak ontstaat het gevoel. Uit het gevoel als oorzaak ontstaat de dorst. Dat is de oorsprong van het lijden, de oorsprong van de wereld. (S.12.44)
Ten gevolge van het lichaam (het voelen, aanraken) en de voelbare (aan te raken) voorwerpen ontstaat het aanrakingsbewustzijn. De verbinding van de drie is contact. Uit het contact als oorzaak ontstaat het gevoel. Uit het gevoel als oorzaak ontstaat de dorst. Dat is de oorsprong van het lijden, de oorsprong van de wereld. (S.12.44)
Ten gevolge van de geest (het denken) en de gedachten ontstaat het denk-bewustzijn. De verbinding van de drie is contact. Uit het contact als oorzaak ontstaat het gevoel. Uit het gevoel als oorzaak ontstaat de dorst. Dat is de oorsprong van het lijden, de oorsprong van de wereld. (S.12.44)
Ten gevolge van het zien en de zichtbare vormen ontstaat het zien-bewustzijn. De verbinding van de drie is contact. Uit contact als oorzaak ontstaat het gevoel. Uit het gevoel als oorzaak ontstaat de dorst. Uit het volledige verdwijnen en de opheffing van die dorst volgt opheffing van het grijpen. Uit de opheffing van het grijpen volgt opheffing van het worden. Uit de opheffing van het worden volgt opheffing van de geboorte. Door opheffing van de geboorte worden ouderdom en dood, pijn, leed, geweeklaag (etc) opgeheven. Op die manier komt de opheffing van de hele massa van lijden tot stand. Dat is het beëindigen van lijden. (S.12.44)
Evenzo met horen en geluiden, ruiken en geuren, proeven en smaken, voelen en voelbare voorwerpen, denken en gedachten. (S.12.44)
Een juist overwegen is: “Wat is de oorzaak van dit veelvuldige lijden in de wereld? Wat is de oorsprong en oorzaak van ouderdom en dood?”
In afhankelijkheid van onwetendheid (avijja) ontstaan wilsformaties, vormingen (sankhara). (Ud.1.1 en Ud.1.3; S.12.1)
Wat is onwetendheid, niet-weten? – Onwetend is degene die het lijden niet kent, die het ontstaan ervan niet kent, die de opheffing ervan niet kent, en die het pad naar de opheffing ervan niet kent. Wie de edele waarheden niet kent, die is onwetend. (S.56.17-18; S.56.21-51; S.12.2; M.9).
Met onwetendheid is hier niet bedoeld het ontbreken van het weten dat wij in ons leven op school of via boekenkennis ons hebben eigen gemaakt, maar bedoeld is het ontbreken van inzicht en besef van de ware natuur van de dingen.
“Het begin van onwetendheid is niet te kennen. Men kan niet zeggen dat er vóór een bepaald moment geen onwetendheid was en daarna wel. Maar het moet aldus ingezien worden dat onwetendheid veroorzaakt is. Want onwetendheid moet voedsel hebben, kan zonder voedsel niet bestaan. En wat is het voedsel van onwetendheid? Het is begeerte, haat, traagheid etc., slecht gedrag, onbezonnenheid, niets opmerken en om niets iets geven. Hierbij is steeds het ene het voedsel voor het andere. Als laatste voedingsbodem is er slecht gezelschap. Zo wordt onwetendheid gevoed en grootgebracht." (A.X.61)
Het element onwetendheid is heel groot. (S.14.13)
Onwetendheid gaat vooraf aan het optreden van onheilzame dingen. Direct erna volgen schaamteloosheid en gebrek aan schroom. Wie onwetendheid volgt, bij hem ontstaat verkeerd inzicht. Wie verkeerd inzicht heeft, bij hem ontstaan verkeerde gezindheid, verkeerd taalgebruik, verkeerd handelen, verkeerd levensonderhoud, verkeerde inspanning, verkeerde oplettendheid en verkeerde concentratie. (S.45.1)
Er zijn drie soorten van neigingen: neiging tot zinnelijkheid, neiging tot bestaan, neiging tot onwetendheid. De ontwikkeling van de onwetendheid is oorzaak voor de ontwikkeling van de neigingen. (M.9)
De formaties, vormingen hebben onwetendheid als oorzaak, onwetendheid als oorsprong. (S.12.51)
Wanneer onwetendheid er niet is, zijn de formaties er niet. Dat is tegenwoordig zo, dat was vroeger zo en dat zal in de toekomst zo zijn. Het voortbestaan van de dingen is onderhevig aan de wet van verval, de wet van vernietiging, van verdwijnen, de wet van opheffing. (S.12.34)
En wat zijn de formaties, vormingen? – Er zijn drie soorten van formaties: formaties van het lichaam, de vorming van lichamelijke acties; formaties van de taal, de vorming van praten; formaties van het hart, de vorming van denken. (M.9) [Daden, woorden, gedachten].
De formaties zijn datgene wat met de hulp van de vijf khandhas datgene creëert wat wij als dingen, verschijnselen en uiteindelijk als onze wereld opgediend krijgen. Normaal kunnen we niet onderkennen dat de individuele kandhas elkaar alleen maar onderling veroorzaken, als zeepbellen opstijgen en barsten. Wij zien alleen de afgewerkte eindproducten (formaties) en niet de ingrediënten waaruit ze zijn ontstaan.
Als de vierde component van persoonlijkheid (sankhara khandha) heeft het betrekking op het denken, d.w.z. korte gedachtenformaties die dan door saññā tot ideeën, meningen en visies enz. worden. Er zijn karmisch heilzame (kusala) en onheilzame (akusala) formaties in daden (kāya-sankhāra), woorden (vacī-sankhāra) en gedachten (citta-sankhāra), namelijk de formatie van het lichaam, de vorming van lichamelijke acties; de formatie van de taal, de vorming van praten; en de formatie van de geest, de vorming van denken.
De formatie van het lichaam is het in- en uitademen. De formatie van de taal bestaat uit het vormen van gedachten en discursief denken. De formatie van de geest bestaat uit waarneming en gevoel. (M.44)
Uit de vormingen als oorzaak ontstaat het bewustzijn. (S.12.1) In afhankelijkheid van wilsformaties, vormingen ontstaat bewustzijn dat tot wedergeboorte leidt. (Ud.I.1 en Ud.1.3)
Het voedsel bewustzijn is de oorzaak voor toekomstige wedergeboorte en nieuw ontstaan. (S.12.11)
Als geestlichamelijkheid aanwezig is, is bewustzijn aanwezig. Uit de formaties, vormingen ontstaat bewustzijn. Als bewustzijn in geestlichamelijkheid geen basis gevonden had, zou er verder geen ontstaan en oorsprong van geboorte, ouderdom, sterven, lijden zijn. Daarom is geestlichamelijkheid de voorwaarde voor bewustzijn. (Ud.1.3)
Bewustzijn wordt veroorzaakt door geestlichamelijkheid en geestlichamelijkheid door bewustzijn. Dit bewustzijn keert terug naar geestlichamelijkheid. Het gaat niet verder.
Bewustzijn heeft de formaties als oorzaak. Wanneer de formaties er niet zijn, is bewustzijn er niet. Dat is tegenwoordig zo, dat was vroeger zo, en dat zal in de toekomst zo zijn. Het voortbestaan van de dingen is onderhevig aan de wet van verval, de wet van vernietiging, van verdwijnen, de wet van opheffing. (S.12.34)
En wat is bewustzijn? – Bewustzijn wordt ingedeeld naar de oorzaken in afhankelijkheid waarvan het ontstaat. Wanneer bewustzijn ontstaat in afhankelijkheid van oog en vorm, dan geldt het als zien-bewustzijn. Wanneer bewustzijn ontstaat in afhankelijkheid van oor en geluid, dan geldt het als hoor-bewustzijn. Wanneer bewustzijn ontstaat in afhankelijkheid van neus en geur, dan geldt het als ruik-bewustzijn. Wanneer bewustzijn ontstaat in afhankelijkheid van tong en smaak, dan geldt het als smaak-bewustzijn. Wanneer bewustzijn ontstaat in afhankelijkheid van lichaam en aanrakingsobject, dan geldt het als aanrakings-bewustzijn. Wanneer bewustzijn ontstaat in afhankelijkheid van geest en geestobject, dan geldt het als geest-bewustzijn. (M.38; M.9)
Kortom, er zijn zes soorten bewustzijn: oogbewustzijn, oorbewustzijn, neusbewustzijn, tongbewustzijn, lichaambewustzijn, geestbewustzijn. (M.9)
Bewustzijn (viññanam) is de geestelijke bevestiging van indrukken van de zintuigen. Bewustzijn is een van de aggregaten van de persoonlijkheid (khandha). Bewustzijn ontstaat in afhankelijkheid van oorzaken, namelijk in afhankelijkheid van zintuig en bijbehorend object. (M.38)
M.a.w. er ontstaat visueel bewustzijn ten gevolge van oog, voorwerp en contact; er ontstaat auditief bewustzijn ten gevolge van oor, geluid en contact; er ontstaat geur-bewustzijn ten gevolge van neus, geur en contact; er ontstaat smaak-bewustzijn ten gevolge van tong, voorwerp en contact; er ontstaat aanrakings-bewustzijn ten gevolge van lichaam, object en aanraking; er ontstaat geestbewustzijn ten gevolge van denken, gedachten en contact. Kortom, er zijn zes soorten van bewustzijn: bewustzijn door zien, horen, ruiken, proeven, aanraken en denken. De ontwikkeling van onderscheid maken veroorzaakt de ontwikkeling van bewustzijn. (M.9)
Het bewustzijn ervaart; het ervaart "aangenaam", het ervaart "pijnlijk", het ervaart "noch pijnlijk noch aangenaam".
Bewustzijn verschijnt bij degene die het aangename van de dingen die met de boeien samenhangen, in het oog heeft. (S.12.58)
Als iemand zou beweren: ‘Apart van vorm, apart van gevoel, apart van geestelijke formaties zal ik het komen of het gaan tonen van bewustzijn, of het afnemen, de wedergeboorte, de groei, de toename of de overvloed van bewustzijn,’ - dat te tonen zou onmogelijk zijn.
Uit het bewustzijn als oorzaak ontstaat naam en vorm. (S.12.1) In afhankelijkheid van bewustzijn ontstaat geestlichamelijkheid, naam en vorm. (Ud.I.1 en Ud.1.3)
Naam en vorm heeft het bewustzijn als oorzaak. Wanneer bewustzijn er niet is, is naam en vorm er niet. Dat is tegenwoordig zo, dat was vroeger zo, en dat zal in de toekomst zo zijn. Het voortbestaan van de dingen is onderhevig aan de wet van verval, de wet van vernietiging, van verdwijnen, de wet van opheffing.
Daarom is bewustzijn de voorwaarde voor geestlichamelijkheid. (S.12.34)
Als bewustzijn afwezig is, is geestlichamelijkheid afwezig; door het ophouden van bewustzijn houdt geestlichamelijkheid op. Uit de opheffing van het bewustzijn volgt opheffing van naam en vorm.
Als bewustzijn niet in de schoot van een moeder intrad, zou geest-lichamelijkheid niet kunnen ontstaan.
Als bewustzijn na in de moederschoot te zijn ingetreden, weer zou uittreden, zou geen geestlichamelijkheid hier in dit leven kunnen ontstaan.
Als bewustzijn nog in de jeugd bij een jongen of meisje zou worden afgesneden, dan zou geestlichamelijkheid niet kunnen toenemen, groeien, tot ontwikkeling komen.
Daarom is bewustzijn de voorwaarde voor geestlichamelijkheid.
Naam en vorm, geestlichamelijkheid verschijnt bij degene die het aangename van de dingen die met de boeien samenhangen, in het oog heeft. (S.12.58)
En wat is geestlichamelijkheid, naam en vorm? - Gevoel, waarneming, bedoeling, voorstelling, denken, aanraking, oplettendheid, overweging: dat heet naam (geest). De vier grofstoffelijke elementen [aarde, water, vuur, lucht] en de vorm die afhankelijk is van die grofstoffelijke elementen, dat heet vorm (lichaam). Samen noemt men dat naam en vorm. (M.9)
Uit naam en vorm als oorzaak ontstaat het bereik van de zes zintuigen. (S.12.1) In afhankelijkheid van geestlichamelijkheid (naam en vorm) ontstaat het bereik van de zes zintuigen, de zesvoudige basis (salayatanam). (Ud.I.1 en Ud.1.3)
Het bereik van de zes zintuigen heeft naam en vorm als oorzaak. Wanneer naam en vorm er niet is, is het bereik van de zes zintuigen er niet. Dat is tegenwoordig zo, dat was vroeger zo, en dat zal in de toekomst zo zijn. Het voortbestaan van de dingen is onderhevig aan de wet van verval, de wet van vernietiging, van verdwijnen, de wet van opheffing. (S.12.34)
Alle vormen, alle verschillen, alle eigenschappen, alle bijzonderheden waardoor het geestelijke deel gevormd wordt, als die allemaal niet daar waren, niet bestonden, dan zouden aan het lichamelijk deel geen geestelijke symptomen verschijnen.
Alle vormen, verschillen, eigenschappen, bijzonderheden waardoor het lichamelijke deel gevormd wordt, als die allemaal niet daar waren, dan zouden aan het geestelijke deel geen lichamelijke symptomen verschijnen.
Alle vormen, verschillen, eigenschappen, bijzonderheden waardoor zowel het geestelijke deel als het lichamelijke deel gevormd worden, als die niet daar waren, dan zouden geen geestelijke of lichamelijke symptomen verschijnen.
Alle vormen, verschillen, eigenschappen, bijzonderheden waardoor de geestlichamelijkheid gevormd wordt, als die niet daar waren, dan zou er geen zintuiglijke aanraking, geen zintuiglijk contact zijn. Daarom is geestlichamelijkheid met de zes zintuigen de voorwaarde voor aanraking, contact.
En wat is het bereik of gebied van de zes zintuigen? – Er zijn zes gebieden: het gebied van het oog, het gebied van het oor, het gebied van de neus, het gebied van de tong, het gebied van het lichaam, het gebied van de geest. (M.9)
Ten gevolge van die zes gebieden zijn er verschillende elementen, en wel de zintuigen, zintuiglijk waarneembare objecten en het bewustzijn dat ontstaat ten gevolge van contact van zintuig en object. Die elementen zijn:
oog, vorm, bewustzijn van het zien;
oor, geluid, bewustzijn van het horen;
neus, geur, bewustzijn van het ruiken;
tong, smaak, bewustzijn van het proeven;
lichaam, tastbaar voorwerp, bewustzijn van het aanraken;
geest, gedachte, bewustzijn van het denken. (S.14.1)
Ten gevolge van de verscheidenheid der elementen ontstaat de verscheidenheid van de contacten. En ten gevolge van de verscheidenheid der contacten ontstaat de verscheidenheid van de gevoelens (waarnemingen).
En hoe ontstaat dat alles?
Ten gevolge van het oog (zien) ontstaat het contact van het oog (zien). Ten gevolge van het contact van het oog (zien) ontstaat het gevoel dat door het contact van het oog (zien) veroorzaakt is. [Dat is mooi, dat is lelijk]
Ten gevolge van het oor (horen) ontstaat het contact van het oor (horen). Ten gevolge van het contact van het oor (horen) ontstaat het gevoel dat door het contact van het oor (horen) veroorzaakt is. [muziek en lawaai]
Ten gevolge van de neus (ruiken) ontstaat het contact van de neus (ruiken). Ten gevolge van het contact van de neus (ruiken) ontstaat het gevoel dat door het contact van de neus (ruiken) veroorzaakt is. [dat ruikt goed, dat stinkt]
Ten gevolge van de tong (proeven) ontstaat het contact van de tong (proeven). Ten gevolge van het contact van de tong (proeven) ontstaat het gevoel dat door het contact van de tong (proeven) veroorzaakt is. [lekker, niet lekker]
Ten gevolge van het lichaam (aanraken) ontstaat het contact van het lichaam (aanraken). Ten gevolge van het contact van het lichaam (aanraken) ontstaat het gevoel dat door het contact van het lichaam (aanraken) veroorzaakt is. [hard, zacht]
Ten gevolge van de geest (denken) ontstaat het contact van de geest (denken). Ten gevolge van het contact van de geest (denken) ontstaat het gevoel dat door het contact van de geest (denken) veroorzaakt is. [aangenaam, onaangenaam]
Op die manier ontstaat ten gevolge van de verscheidenheid der elementen de verscheidenheid van de contacten. En ten gevolge van de verscheidenheid der contacten ontstaat de verscheidenheid van de gevoelens. (S.14.2-5)
Ten gevolge van de verscheidenheid der elementen ontstaat verscheidenheid van de voorstelling. Ten gevolge van de verscheidenheid van de voorstelling ontstaat verscheidenheid van het willen. Ten gevolge van de verscheidenheid van het willen ontstaat verscheidenheid van de begeerte. Ten gevolge van de verscheidenheid van de begeerte ontstaat verscheidenheid van het vurig verlangen. Ten gevolge van de verscheidenheid van het vurig verlangen ontstaat verscheidenheid van het opzoeken. Ten gevolge van de verscheidenheid van het opzoeken ontstaat verscheidenheid van het grijpen.
Hoe ontstaat dat alles?
Ten gevolge van het element vorm ontstaat voorstelling van vorm. Ten gevolge van de voorstelling van vorm ontstaat willen van vorm. Ten gevolge van het willen van vorm ontstaat begeerte naar vorm. Ten gevolge van begeerte naar vorm ontstaat vurig verlangen naar vorm. Ten gevolge van vurig verlangen naar vorm ontstaat opzoeken van vorm. Ten gevolge van het opzoeken van vorm ontstaat het grijpen naar vorm.
Ten gevolge van de elementen geluid, geur, smaak, aanraakbaar object, gedachte ontstaat voorstelling van geluid, geur, smaak, aanraakbaar object, gedachte. Ten gevolge van de voorstelling van geluid, geur, smaak, aanraakbaar object, gedachte ontstaat willen ,van geluid, geur, smaak, aanraakbaar object, gedachte. Ten gevolge van het willen van geluid, geur, smaak, aanraakbaar object, gedachte ontstaat begeerte naar geluid, geur, smaak, aanraakbaar object, gedachte. Ten gevolge van begeerte naar geluid, geur, smaak, aanraakbaar object, gedachte ontstaat vurig verlangen naar geluid, geur, smaak, aanraakbaar object, gedachte. Ten gevolge van vurig verlangen naar geluid, geur, smaak, aanraakbaar object, gedachte ontstaat opzoeken van geluid, geur, smaak, aanraakbaar object, gedachte. Ten gevolge van opzoeken van geluid, geur, smaak, aanraakbaar object, gedachte ontstaat grijpen naar geluid, geur, smaak, aanraakbaar object, gedachte.
Op die manier ontstaat ten gevolge van de verscheidenheid der elementen verscheidenheid van de voorstelling, van het willen, van de begeerte, van vurig verlangen, verscheidenheid van opzoeken, verscheidenheid van grijpen. (S.14.7; S.14.9.)
Ten gevolge van de verscheidenheid der elementen ontstaat verscheidenheid van de voorstelling, van het willen, van de begeerte, van vurig verlangen, verscheidenheid van opzoeken. Maar het is niet andersom. (S.14.8)
Deze elementen van vorm, geluid, geur, smaak, aanraakbaar object, gedachte zijn afhankelijk van voedsel.
Contact, aanraking (phasso) ontstaat afhankelijk van de zesvoudige basis, de zes zintuigen. Als de zes zintuigen aanwezig zijn, is aanraking aanwezig. (S.12.1; Ud.I.1 en Ud.1.3)
De aanraking heeft het bereik van de zes zintuigen als oorzaak. Wanneer het bereik van de zes zintuigen er niet is, is aanraking er niet. Dat is tegenwoordig zo, dat was vroeger zo, en dat zal in de toekomst zo zijn. Het voortbestaan van de dingen is onderhevig aan de wet van verval, de wet van vernietiging, van verdwijnen, de wet van opheffing. (S.12.34)
Alle vormen, alle verschillen, alle eigenschappen, alle bijzonderheden waardoor het geestelijke deel gevormd wordt, als die allemaal niet daar waren, niet bestonden, dan zouden aan het lichamelijk deel geen geestelijke symptomen verschijnen.
Alle vormen, verschillen, eigenschappen, bijzonderheden waardoor het lichamelijke deel gevormd wordt, als die allemaal niet daar waren, dan zouden aan het geestelijke deel geen lichamelijke symptomen verschijnen.
Alle vormen, verschillen, eigenschappen, bijzonderheden waardoor zowel het geestelijke deel als het lichamelijke deel gevormd worden, als die niet daar waren, dan zouden geen geestelijke of lichamelijke symptomen verschijnen.
Alle vormen, verschillen, eigenschappen, bijzonderheden waardoor de geestlichamelijkheid gevormd wordt, als die niet daar waren, dan zou er geen zintuiglijke aanraking, geen zintuiglijk contact zijn. Daarom is geestlichamelijkheid met de zes zintuigen de voorwaarde voor aanraking, contact.
En wat is aanraking, contact? – Er zijn zes soorten van aanraking, contact: contact met het oog; contact met het oor; contact met de neus; contact met de tong; contact met het lichaam; contact met de geest. (M.9) Kortom contact van een object met een van de zinsorganen.
Contact (phassa) is het samenkomen van een intern zintuig met de overeenkomende uiterlijke basis of het zintuiglijk object: zichtbare vormen, hoorbare geluiden enz. Het is het contact van "ik" en "de wereld" dat leidt tot de toeëigening, afbakening door de geest van de wereldling.
Aanraking, contact is afhankelijk van de zes zintuigen. Ten gevolge van de verschillende elementen ontstaat verscheidenheid van contact.
Ten gevolge van het element zien ontstaat het contact van het zien.
Ten gevolge van het element horen ontstaat het contact van het horen.
Ten gevolge van het element ruiken ontstaat het contact van het ruiken.
Ten gevolge van het element proeven ontstaat het contact van het proeven.
Ten gevolge van het element voelen ontstaat het contact van het voelen.
Ten gevolge van het element denken ontstaat het contact van het denken.
Op die manier ontstaat ten gevolge van de verscheidenheid der elementen de verscheidenheid van de contacten. (S.14.2)
Ten gevolge van de verscheidenheid der elementen ontstaat verscheidenheid van de voorstelling. Ten gevolge van de verscheidenheid van de voorstelling ontstaat verscheidenheid van het willen. Ten gevolge van de verscheidenheid van het willen ontstaat verscheidenheid van de begeerte. Ten gevolge van de verscheidenheid van de begeerte ontstaat verscheidenheid van het vurig verlangen. Ten gevolge van de verscheidenheid van het vurig verlangen ontstaat verscheidenheid van het opzoeken. Hoe ontstaat dat alles?
Ten gevolge van het element vorm ontstaat voorstelling van vorm. Ten gevolge van de voorstelling van vorm ontstaat willen van vorm. Ten gevolge van het willen van vorm ontstaat begeerte naar vorm. Ten gevolge van begeerte naar vorm ontstaat vurig verlangen naar vorm. Ten gevolge van vurig verlangen naar vorm ontstaat opzoeken van vorm.
Ten gevolge van het element geluid ontstaat voorstelling van geluid. Ten gevolge van de voorstelling van geluid ontstaat willen van geluid. Ten gevolge van het willen van geluid ontstaat begeerte naar geluid. Ten gevolge van begeerte naar geluid ontstaat vurig verlangen naar geluid. Ten gevolge van vurig verlangen naar geluid ontstaat opzoeken van geluid.
Ten gevolge van het element geur ontstaat voorstelling van geur. Ten gevolge van de voorstelling van geur ontstaat willen van geur. Ten gevolge van het willen van geur ontstaat begeerte naar geur. Ten gevolge van begeerte naar geur ontstaat vurig verlangen naar geur. Ten gevolge van vurig verlangen naar geur ontstaat opzoeken van geur.
Ten gevolge van het element smaak ontstaat voorstelling van smaak. Ten gevolge van de voorstelling van smaak ontstaat willen van smaak. Ten gevolge van het willen van smaak ontstaat begeerte naar smaak. Ten gevolge van begeerte naar smaak ontstaat vurig verlangen naar smaak. Ten gevolge van vurig verlangen naar smaak ontstaat opzoeken van smaak.
Ten gevolge van het element tastbaar object ontstaat voorstelling van tastbaar object. Ten gevolge van de voorstelling van tastbaar object ontstaat willen van tastbaar object. Ten gevolge van het willen van tastbaar object ontstaat begeerte naar tastbaar object. Ten gevolge van begeerte naar tastbaar object ontstaat vurig verlangen naar tastbaar object. Ten gevolge van vurig verlangen naar tastbaar object ontstaat opzoeken van tastbaar object.
Ten gevolge van het element gedachte ontstaat voorstelling van gedachte. Ten gevolge van de voorstelling van gedachte ontstaat willen van gedachte. Ten gevolge van het willen van gedachte ontstaat begeerte naar gedachte. Ten gevolge van begeerte naar gedachte ontstaat vurig verlangen naar gedachte. Ten gevolge van vurig verlangen naar gedachte ontstaat opzoeken van gedachte.
Op die manier ontstaat ten gevolge van de verscheidenheid der elementen verscheidenheid van de voorstelling, van het willen, van de begeerte, van vurig verlangen, verscheidenheid van opzoeken. (S.14.7) Maar het is niet andersom. (S.14.8)
Uit de aanraking als oorzaak ontstaat het gevoel (vedana). (S.12.1) In afhankelijkheid van aanraking ontstaat gewaarwording, gevoel. (Ud.I.1 en Ud.1.3)
Als aanraking, contact aanwezig is, is gevoel aanwezig. Als er geen contact was met de zes zintuigen (oog, oor, neus, tong, lichaam, geest), zou er geen gevoel kunnen ontstaan. Daarom is contact, aanraking de oorzaak voor gevoel.
Het gevoel heeft de aanraking als oorzaak. De aanraking is de oorzaak van het gevoel; gevoel is ontstaan uit de aanraking. Wanneer aanraking er niet is, is gevoel er niet. Dat is tegenwoordig zo, dat was vroeger zo, en dat zal in de toekomst zo zijn. Het voortbestaan van de dingen is onderhevig aan de wet van verval, de wet van vernietiging, van verdwijnen, de wet van opheffing. (S.12.34)
En wat is gevoel, gewaarwording, waarneming? – Het gevoel ontstaan door het zien, gewaarwording geboren uit contact met het oog, waarneming van vorm. Het gevoel ontstaan door het horen, gewaarwording geboren uit contact met het oor, waarneming van geluid. Het gevoel ontstaan door het ruiken, gewaarwording geboren uit contact met de neus, waarneming van geur. Het gevoel ontstaan door het proeven, gewaarwording geboren uit contact met de tong, waarneming van smaak. Het gevoel ontstaan door aanraking, gewaarwording geboren uit contact met het lichaam, waarneming van aanrakingen. Het gevoel ontstaan door denken, gewaarwording geboren uit contact met de geest, waarneming van ideeën en gedachten. Kortom het gevoel dat ontstaat door contact van een zintuiglijk orgaan met een object. (S.45.30; M.59)
Het gevoel voelt; het voelt iets aangenaams, het voelt iets pijnlijks, het voelt iets wat noch aangenaam noch pijnlijk is. (M.43)
Wat lichamelijk of geestelijk als aangenaam en prettig ondervonden wordt, dat is aangenaam gevoel. Wat lichamelijk of geestelijk als pijnlijk en onaangenaam ondervonden wordt, dat is pijnlijk gevoel. Wat lichamelijk of geestelijk niet als aangenaam noch als onaangenaam ondervonden wordt, dat is niet aangenaam noch onaangenaam gevoel. (M.44; vgl. S.45.29; M.59)
Wat is de ellende van de gevoelens? Wat er bestaat aan vergankelijk, smartelijk, wisselend gevoel, dat is de ellende van de gevoelens. (M.13)
Gevoel, waarneming en bewustzijn zijn met elkaar verbonden. Het is onmogelijk het een van het ander te scheiden. Want wat men voelt, dat neemt men waar; en wat men waarneemt, dat komt men te weten, dat ervaart men (daarvan is men zich bewust). (M.43)
Er zijn verschillende elementen. (S.14.1) Ten gevolge van de verscheidenheid der elementen ontstaat de verscheidenheid van de contacten. En ten gevolge van de verscheidenheid der contacten ontstaat de verscheidenheid van de gevoelens (waarnemingen). Maar niet andersom. (S.14.5)
En hoe ontstaat dat alles?
Ten gevolge van het oog (het element zien) ontstaat het contact van het oog (zien). Ten gevolge van het contact van het oog ontstaat het gevoel dat door het contact van het oog veroorzaakt is.
Ten gevolge van het oor (het element horen) ontstaat het contact van het oor (horen). Ten gevolge van het contact van het oor ontstaat het gevoel dat door het contact van het oor veroorzaakt is.
Ten gevolge van de neus (het element ruiken) ontstaat het contact van de neus (ruiken). Ten gevolge van het contact van de neus ontstaat het gevoel dat door het contact van de neus veroorzaakt is.
Ten gevolge van de tong (het element proeven) ontstaat het contact van de tong (proeven). Ten gevolge van het contact van de tong ontstaat het gevoel dat door het contact van de tong veroorzaakt is.
Ten gevolge van het lichaam (het element voelen) ontstaat het contact van het lichaam (voelen). Ten gevolge van het contact van het lichaam ontstaat het gevoel dat door het contact van het lichaam veroorzaakt is.
Ten gevolge van de geest (het element denken) ontstaat het contact van de geest (denken). Ten gevolge van het contact van het denken ontstaat het gevoel dat door het contact van het denken veroorzaakt is.
Op die manier ontstaat ten gevolge van de verscheidenheid der elementen de verscheidenheid van de contacten. En ten gevolge van de verscheidenheid der contacten ontstaat de verscheidenheid van de gevoelens (waarnemingen). (S.14.4)
Gevoel is een van de geestelijke aggregaten van de persoonlijkheid (khandha).
Uit het gevoel als oorzaak ontstaat de dorst, begeerte (tanha) (S.12.1) In afhankelijkheid van gevoel, gewaarwording ontstaat levensdorst, begeerte. (Ud.I.1 en Ud.1.3)
Als gevoel aanwezig is, is begeerte, dorst aanwezig. Als er geen gevoel was, nergens, geen gevoel ontstaan uit contact met zichtbare objecten, noch gevoel ontstaan uit contact met geluiden, noch gevoel ontstaan uit contact met geuren, noch gevoel ontstaan uit contact met smaken, noch gevoel ontstaan uit contact met aanrakingen, noch gevoel ontstaan uit contact met denken, als er helemaal geen gevoel was, zou er geen dorst kunnen ontstaan. Daarom is gevoel de oorzaak voor dorst.
De dorst heeft het gevoel als oorzaak. Het gevoel is de oorzaak van de dorst; de dorst is ontstaan uit het gevoel. Wanneer gevoel er niet is, is dorst er niet. Dat is tegenwoordig zo, dat was vroeger zo, en dat zal in de toekomst zo zijn. Het voortbestaan van de dingen is onderhevig aan de wet van verval, de wet van vernietiging, van verdwijnen, de wet van opheffing. (S.12.34)
Ten gevolge van het oog (het zien) en de zichtbare vormen ontstaat het zien-bewustzijn. De verbinding van de drie is contact. Uit contact als oorzaak ontstaat het gevoel. Uit het gevoel als oorzaak ontstaat de dorst. Dat is de oorsprong van het lijden, de oorsprong van de wereld. (S.12.43-44)
Ten gevolge van het oor (het horen) en de geluiden ontstaat het hoor-bewustzijn. De verbinding van de drie is contact. Uit het contact als oorzaak ontstaat het gevoel. Uit het gevoel als oorzaak ontstaat de dorst. Dat is de oorsprong van het lijden, de oorsprong van de wereld. (S.12.43-44)
Ten gevolge van de neus (het ruiken) en de geuren ontstaat het ruik-bewustzijn. De verbinding van de drie is contact. Uit het contact als oorzaak ontstaat het gevoel. Uit het gevoel als oorzaak ontstaat de dorst. Dat is de oorsprong van het lijden, de oorsprong van de wereld. (S.12.43-44)
Ten gevolge van de tong (het proeven) en de smaken ontstaat het smaak-bewustzijn. De verbinding van de drie is contact. Uit het contact als oorzaak ontstaat het gevoel. Uit het gevoel als oorzaak ontstaat de dorst. Dat is de oorsprong van het lijden, de oorsprong van de wereld. (S.12.43-44)
Ten gevolge van het lichaam (het voelen, aanraken) en de voelbare (aan te raken) voorwerpen ontstaat het aanrakingsbewustzijn. De verbinding van de drie is contact. Uit het contact als oorzaak ontstaat het gevoel. Uit het gevoel als oorzaak ontstaat de dorst. Dat is de oorsprong van het lijden, de oorsprong van de wereld. (S.12.43-44)
Ten gevolge van de geest (het denken) en de gedachten ontstaat het denk-bewustzijn. De verbinding van de drie is contact. Uit het contact als oorzaak ontstaat het gevoel. Uit het gevoel als oorzaak ontstaat de dorst. Dat is de oorsprong van het lijden, de oorsprong van de wereld. (S.12.43-44)
In afhankelijkheid van gevoel ontstaat dorst, begeerte. In afhankelijkheid van dorst ontstaat zoeken (pariyesana). In afhankelijkheid van zoeken ontstaat inbezitname (labha). In afhankelijkheid van inbezitname ontstaat trachten, beproeven, onderzoeken, besluitvorming (vinicchaya). In afhankelijkheid van trachten, onderzoeken, besluitvorming ontstaat wellustig verlangen (chanda-raga). In afhankelijkheid van wellustig verlangen ontstaat hechten (ajjhosana). In afhankelijkheid van hechten ontstaat gewoontevorming, toeëigening, egoïsme (pariggaha).
In afhankelijkheid van gewoontevorming ontstaat hebzucht (macchariya). In afhankelijkheid van hebzucht ontstaat waken over zijn bezittingen (arakkha). Ten gevolge van waken over zijn bezittingen komt het tot aanwending van geweld, oorlog, tweedracht, strijd en ruzie, tot lasteren en liegen, tot allerhande slechte dingen.
Als er helemaal geen waken over eigen bezittingen was, zou er geen aanwending van geweld kunnen komen, geen oorlog en tweedracht, geen strijd en ruzie, geen lasteren en liegen, geen slechte dingen. Daarom is waken over eigen bezittingen de oorzaak voor geweld en oorlog, ruzie, lasteren en liegen, voor allerlei slechte dingen.
Als er geen egoïsme, hebzucht was, helemaal nergens, zou er geen waken over eigen bezittingen kunnen ontstaan. Daarom is egoïsme, hebzucht de oorzaak voor waken over eigen bezittingen.
Als er helemaal geen gewoontevorming was, zou er geen hebzucht kunnen ontstaan. Daarom is gewoontevorming de oorzaak voor hebzucht.
Als er helemaal geen hechten was, zou er geen gewoontevorming kunnen ontstaan. Daarom is hechten de oorzaak voor gewoontevorming.
Als er helemaal geen wellustig verlangen was, zou er geen hechten kunnen ontstaan. Daarom is wellustig verlangen de oorzaak voor hechten.
Als er helemaal geen trachten, onderzoeken, besluitvorming was, zou er geen wellustig verlangen kunnen ontstaan. Daarom is besluitvorming de oorzaak voor wellustig verlangen.
Als er helemaal geen inbezitname was, zou er geen trachten, onderzoeken, besluitvorming kunnen volgen. Daarom is inbezitname de oorzaak voor besluitvorming.
Als er helemaal geen zoeken was, zou er geen inbezitname kunnen ontstaan. Daarom is zoeken de oorzaak voor inbezitname.
Als er helemaal geen (levens)dorst was, zou er geen zoeken kunnen ontstaan. Daarom is dorst de oorzaak voor zoeken.
En wat is dorst? – Er zijn zes soorten van dorst: dorst naar vormen, dorst naar geluiden, dorst naar geuren, dorst naar smaken, dorst naar aanrakingen, dorst naar gedachten. (M.9; vgl. M.13)
Als de dorst aanwezig is, ontstaat een basis; als de dorst niet aanwezig is, ontstaat geen basis.
Waar ontstaat de dorst? Waar dringt de dorst binnen als hij ontstaat? – Wat dierbaar en aangenaam is in de wereld, daar ontstaat de dorst steeds weer, daar dringt hij steeds weer binnen.
Wat is dierbaar en aangenaam in de wereld? – Het zien is in de wereld dierbaar en aangenaam. Daar ontstaat steeds weer de dorst, daar dringt hij binnen.
Het horen is in de wereld dierbaar en aangenaam. Daar ontstaat steeds weer de dorst, daar dringt hij binnen.
Het ruiken is in de wereld dierbaar en aangenaam. Daar ontstaat steeds weer de dorst, daar dringt hij binnen.
Het proeven is in de wereld dierbaar en aangenaam. Daar ontstaat steeds weer de dorst, daar dringt hij binnen.
Het aanraken is in de wereld dierbaar en aangenaam. Daar ontstaat steeds weer de dorst, daar dringt hij binnen.
Het denken is in de wereld dierbaar en aangenaam. Daar ontstaat steeds weer de dorst, daar dringt hij binnen.
Dorst, begeerte neemt toe bij degene die het aangename van de dingen die met grijpen en met de boeien samenhangen, in het oog heeft. (S.12.52-60)
Begeerten zijn onbevredigend en er zit een groot gevaar in. (M.14)
Wat nu is bevrediging van begeerte? Er zijn vijf soorten van begeren, namelijk: (1) Vormen die door het visuele orgaan in het bewustzijn treden, verlangde, geliefde, verrukkelijke, aangename. (2) Geluiden die door het gehoor in het bewustzijn treden, verlangde, geliefde, verrukkelijke, aangename. (3) Geuren die door het ruikorgaan in het bewustzijn treden, verlangde, geliefde, verrukkelijke, aangename. (4) Smaken die door het smaakorgaan in het bewustzijn treden, verlangde, geliefde, verrukkelijke, aangename. (5) Aanrakingen die door de tastzin in het bewustzijn treden, verlangde, geliefde, verrukkelijke, aangename. Wat er bestaat aan goede en gewenste dingen volgens die vijf soorten begeren, dat is bevrediging van begeerte. (M.14)
Wat is ellende van het begeren? Iemand voorziet in zijn levensonderhoud door een baan. Hij is onderhevig aan hitte, koude, zon en wind. Muggen en wespen en kruipende insecten plagen hem. Honger en dorst lijdt hij. Dat is de ellende van het begeren, door begeerte ontstaan. (M.13-14)
Als hij met zijn moeite geen rijkdom verkrijgt, wordt hij naargeestig en verdrietig, wanhopig. Hij denkt: ‘Tevergeefs is mijn streven, mijn moeite heeft geen doel.’ Dat is de ellende van het begeren. (M.13-14)
Wanneer die persoon tot rijkdom komt, dan heeft hij zorgen om die rijkdom te behouden. Dat de bezittingen toch niet in beslag genomen worden, of gestolen worden, door vuur verbrand of door water verwoest worden. En als die laatste dingen toch gebeuren, dan wordt hij terneergeslagen en wanhopig. 'Ik heb geen bezit meer.' Dat is de ellende van begeren. (M.13-14)
Door begeerte gedreven ontstaan ruzie, oorlog, twist, strijd. Door begeerte gedreven wordt er gedood, worden verdragen verbroken, wordt gestolen en bedrogen, wordt echtbreuk gepleegd. Door begeerte gedreven gaat men de weg van het onrecht. Na de dood komt men op het neerwaartse pad dat tot onheil leidt. (M.14)
Deze elementen van vorm, geluid, geur, smaak, aanraakbaar object, gedachte zijn afhankelijk van voedsel.
Vier soorten voedsel dienen de wezens die (al) geboren zijn, tot onderhoud. En zij dienen de wezens die naar wedergeboorte zoeken, tot steun. Die vier soorten voedsel zijn: eetbaar voedsel dat dient voor de vorming van het lichaam; aanraking, contact (phassa); het denken van de geest, geestelijke wil (cetana); het bewustzijn (viññana). De oorzaak, de oorsprong van die vier soorten voedsel is de dorst. (S.12.11-12; S.12.63-64; M.9; M.38)
De dorst heeft als oorzaak de gewaarwording, het gevoel. (S.12.11)
Wanneer begeerte naar het voedsel eetbare spijs aanwezig is, wanneer vreugde eraan aanwezig is, wanneer dorst ernaar aanwezig is, dan heeft het bewustzijn een steunpunt gevonden en is het tot groei gekomen. Waar het bewustzijn een steunpunt heeft gevonden en tot groei is gekomen, daar verschijnt naam en vorm. Waar naam en vorm verschijnt, daar vindt vermeerdering van de formaties plaats. Waar vermeerdering van de formaties plaatsvindt, daar komt wedergeboorte en nieuw bestaan. Waar wedergeboorte en nieuw bestaan komen, daar verschijnen geboorte, ouderdom en dood. Waar geboorte, ouderdom en dood zijn, dat is met pijn verbonden, met angst en met wanhoop. (S.12.64)
Wanneer begeerte naar het voedsel aanraking aanwezig is, wanneer vreugde eraan aanwezig is, wanneer dorst ernaar aanwezig is, dan heeft het bewustzijn een steunpunt gevonden en is het tot groei gekomen. Waar het bewustzijn een steunpunt heeft gevonden en tot groei is gekomen, daar verschijnt naam en vorm. Waar naam en vorm verschijnt, daar vindt vermeerdering van de formaties plaats. Waar vermeerdering van de formaties plaatsvindt, daar komt wedergeboorte en nieuw bestaan. Waar wedergeboorte en nieuw bestaan komen, daar verschijnen geboorte, ouderdom en dood. Waar geboorte, ouderdom en dood zijn, dat is met pijn verbonden, met angst en met wanhoop. (S.12.64)
Wanneer begeerte naar het voedsel denken van de geest aanwezig is, wanneer vreugde eraan aanwezig is, wanneer dorst ernaar aanwezig is, dan heeft het bewustzijn een steunpunt gevonden en is het tot groei gekomen. Waar het bewustzijn een steunpunt heeft gevonden en tot groei is gekomen, daar verschijnt naam en vorm. Waar naam en vorm verschijnt, daar vindt vermeerdering van de formaties plaats. Waar vermeerdering van de formaties plaatsvindt, daar komt wedergeboorte en nieuw bestaan. Waar wedergeboorte en nieuw bestaan komen, daar verschijnen geboorte, ouderdom en dood. Waar geboorte, ouderdom en dood zijn, dat is met pijn verbonden, met angst en met wanhoop. (S.12.64)
Wanneer begeerte naar het voedsel bewustzijn aanwezig is, wanneer vreugde eraan aanwezig is, wanneer dorst ernaar aanwezig is, dan heeft het bewustzijn een steunpunt gevonden en is het tot groei gekomen. Waar het bewustzijn een steunpunt heeft gevonden en tot groei is gekomen, daar verschijnt naam en vorm. Waar naam en vorm verschijnt, daar vindt vermeerdering van de formaties plaats. Waar vermeerdering van de formaties plaatsvindt, daar komt wedergeboorte en nieuw bestaan. Waar wedergeboorte en nieuw bestaan komen, daar verschijnen geboorte, ouderdom en dood. Waar geboorte, ouderdom en dood zijn, dat is met pijn verbonden, met angst en met wanhoop. (S.12.64)
Eens werd aan de Boeddha gevraagd wie die vier soorten van voedsel tot zich nemen. De Verhevene gaf ten antwoord dat de vraag verkeerd was gesteld. “Ik zeg niet: ‘hij neemt tot zich’. Maar juist is de vraag ‘waartoe dienen die soorten voedsel?’ Het juiste antwoord erop is dan: ‘Het voedsel bewustzijn is de oorzaak voor toekomstige wedergeboorte en nieuw bestaan. Daaruit ontstaan de zes zintuigen en daaruit ontstaat aanraking. Uit de aanraking ontstaat het gevoel, de gewaarwording. Daaruit ontstaat de dorst.’” (S.12.12)
Allen die in het verleden datgene wat in de wereld dierbaar en aangenaam is, beschouwd hebben als blijvend, als vol lust, als hun zelf, als welzijn, die dat hebben beschouwd als de vrede, die hebben de dorst vergroot. Degenen die de dorst hebben vergroot, hebben de basis vergroot en daarmee ook het lijden. Zij zijn niet bevrijd van geboorte, ouderdom en dood, van pijn, droefheid, leed, zorg en wanhoop. Zij zijn niet bevrijd van lijden. (S.12.13; zie ook S.12.52 en S.12.66)
Door begeerte is er ruzie tussen koningen, vorsten, brahmanen en burgers. Door begeerte is er ruzie tussen ouders en kinderen, is er ruzie tussen zonen en dochters onderling, en tussen vrienden. Oorlog, ruzie, twist, dat is de ellende van het begeren. (M.13)
Door begeerte gedreven worden verdragen gebroken, steelt men goederen van anderen, wordt er bedrogen en is er echtbreuk. Er worden dan straffen uitgedeeld. Dat is de ellende van begeren. (M.13)
Uit begeerte wordt er onrecht aangedaan. Zo geraakt men op de neerwaartse weg, in het onheil. Dat is de ellende van begeren. (M.13)
Uit de dorst als oorzaak ontstaat het grijpen. (S.12.1) In afhankelijkheid van begeerte, levensdorst ontstaat inbezitname, grijpen, hechten (upadanam). (Ud.I.1 en Ud.1.3)
Als dorst, begeerte aanwezig is, is inbezitname, hechten aanwezig. Als er geen dorst was, nergens, als er geen dorst was naar vormen, geen dorst naar geluiden, geen dorst naar geuren, geen dorst naar smaken, geen dorst naar aanrakingen, geen dorst naar begrippen, ideeën, gedachten, als er helemaal geen dorst was, dan zou er geen hechten kunnen ontstaan. Daarom is dorst de oorzaak voor hechten.
Het grijpen heeft de dorst als oorzaak. De dorst is de oorzaak van grijpen; grijpen is ontstaan uit dorst. Wanneer dorst er niet is, is grijpen er niet. Dat is tegenwoordig zo, dat was vroeger zo, en dat zal in de toekomst zo zijn. Het voortbestaan van de dingen is onderhevig aan de wet van verval, de wet van vernietiging, van verdwijnen, de wet van opheffing. (S.12.34)
En wat is inbezitname, hechten? – Er zijn vier soorten van inbezitname (hechten): de inbezitname van de zinnelijkheid (het hechten aan zinnelijkheid); de inbezitname van meningen (het hechten aan [verkeerde] meningen); de inbezitname van deugdzame werken (het hechten aan deugdzame werken, d.w.z. het hechten aan gebruiken en rituelen waarvan men hoopt dat zij voordeel brengen); de in bezit name van de eigen persoonlijkheid, het hechten aan de eigen persoonlijkheid; het hechten aan de leer van een zelf, van een “ikheid”. (M.9; M.11)
De inbezitname van de zinnelijkheid is aldus: Zinnelijkheid (kama), ook zinnelijke lusten genaamd, bestaat hierin: de door het oog herkenbare vormen, de door het oor herkenbare geluiden, de door de neus herkenbare geuren, de door de tong herkenbare smaken, de door het lichaam herkenbare lichaamsindrukken, die gewenst zijn, plezierig, aangenaam, lieflijk, verrukkelijk, die verlangen opwekken.
Maar zelf zijn die dingen geen 'zinnelijke lusten'; ze zijn slechts 'objecten van de zinnelijke lust' (kāmā-gunā).
De begeerte van het hart geldt als de zinnelijke lust van de mens, niet de lieflijke objecten van deze wereld. Het mooie in de wereld blijft daarbij altijd hetzelfde, maar wijze mensen wenden hun wil ervan af.
Afhankelijk van de zinnelijke indruk is het ontstaan van de zinnelijke lust.
De verscheidenheid van de zinnelijke lusten is als volgt: Er is de zinnelijke lust bij de vormen, er is de zinnelijke lust bij de geluiden, er is de zinnelijke lust bij de geuren, er is de zinnelijke lust bij de smaken, er is de zinnelijke lust bij de lichaamsindrukken. Ze zijn allemaal anders. Dit noemt men het verschil van de zinnelijke lusten.
Het resultaat (vipāka) van de zinnelijke lusten bestaat hierin: Deze of die soort van de bestaansvorm die een persoon die ernaar verlangt, tot ontstaan brengt, hetzij een verdienstelijke hetzij een niet verdienstelijke, dat noemt men het resultaat van de zinnelijke lusten. (A.VI.63)
De inbezitname van (het hechten aan) meningen bestaat hierin: Er zijn twee soorten van meningen, de mening van bestaan en de mening van niet-bestaan. 'Alles is', dat is het ene einde. ‘Alles is niet’, dat is het andere einde. (S.12.15)
De inbezitname van (het hechten aan) de eigen persoonlijkheid bestaat hierin: Men denkt: ‘Het oog, de vormen, het zienbewustzijn, het ziencontact, het gevoel, de dorst - dat is van mij, dat ben ik, dat is mijn zelf.’ Men denkt: ‘Het oor, de geluiden, het hoorbewustzijn, het hoorcontact, het gevoel, de dorst - dat is van mij, dat ben ik, dat is mijn zelf.’ Men denkt: ‘De neus, de geuren, het ruikbewustzijn, het ruikcontact, het gevoel, de dorst - dat is van mij, dat ben ik, dat is mijn zelf.’ Men denkt: ‘De tong, de smaken, het smaakbewustzijn, het smaakcontact, het gevoel, de dorst - dat is van mij, dat ben ik, dat is mijn zelf.’ Men denkt: ‘Het lichaam, de aanrakingen, het aanrakingsbewustzijn, het lichaamscontact, het gevoel, de dorst - dat is van mij, dat ben ik, dat is mijn zelf.’ Men denkt: ‘De geest, de gedachten, het denkbewustzijn, het denkcontact, het gevoel, de dorst, - dat is van mij, dat ben ik, dat is mijn zelf.’ (M.148)
Bij degene die het aangename van de dingen die met het grijpen verband houden, in het oog heeft, neemt de dorst toe. Uit de dorst als oorzaak ontstaat het grijpen. (S.12.60)
Ten gevolge van de verscheidenheid der elementen ontstaat verscheidenheid van de voorstelling. Ten gevolge van de verscheidenheid van de voorstelling ontstaat verscheidenheid van het willen. Ten gevolge van de verscheidenheid van het willen ontstaat verscheidenheid van de begeerte. Ten gevolge van de verscheidenheid van de begeerte ontstaat verscheidenheid van het vurig verlangen. Ten gevolge van de verscheidenheid van het vurig verlangen ontstaat verscheidenheid van het opzoeken. Ten gevolge van de verscheidenheid van het opzoeken ontstaat verscheidenheid van het grijpen.
Hoe ontstaat dat alles?
Ten gevolge van het element vorm ontstaat voorstelling van vorm. Ten gevolge van de voorstelling van vorm ontstaat willen van vorm. Ten gevolge van het willen van vorm ontstaat begeerte naar vorm. Ten gevolge van begeerte naar vorm ontstaat vurig verlangen naar vorm. Ten gevolge van vurig verlangen naar vorm ontstaat opzoeken van vorm. Ten gevolge van het opzoeken van vorm ontstaat het grijpen naar vorm.
Ten gevolge van het element geluid ontstaat voorstelling van geluid. Ten gevolge van de voorstelling van geluid ontstaat willen van geluid. Ten gevolge van het willen van geluid ontstaat begeerte naar geluid. Ten gevolge van begeerte naar geluid ontstaat vurig verlangen naar geluid. Ten gevolge van vurig verlangen naar geluid ontstaat opzoeken van geluid. Ten gevolge van het opzoeken van geluid ontstaat het grijpen naar geluid.
Ten gevolge van het element geur ontstaat voorstelling van geur. Ten gevolge van de voorstelling van geur ontstaat willen van geur. Ten gevolge van het willen van geur ontstaat begeerte naar geur. Ten gevolge van begeerte naar geur ontstaat vurig verlangen naar geur. Ten gevolge van vurig verlangen naar geur ontstaat opzoeken van geur. Ten gevolge van het opzoeken van geur ontstaat het grijpen naar geur.
Ten gevolge van het element smaak ontstaat voorstelling van smaak. Ten gevolge van de voorstelling van smaak ontstaat willen van smaak. Ten gevolge van het willen van smaak ontstaat begeerte naar smaak. Ten gevolge van begeerte naar smaak ontstaat vurig verlangen naar smaak. Ten gevolge van vurig verlangen naar smaak ontstaat opzoeken van smaak. Ten gevolge van het opzoeken van smaak ontstaat het grijpen naar smaak.
Ten gevolge van het element tastbaar object ontstaat voorstelling van tastbaar object. Ten gevolge van de voorstelling van tastbaar object ontstaat willen van tastbaar object. Ten gevolge van het willen van tastbaar object ontstaat begeerte naar tastbaar object. Ten gevolge van begeerte naar tastbaar object ontstaat vurig verlangen naar tastbaar object. Ten gevolge van vurig verlangen naar tastbaar object ontstaat opzoeken van tastbaar object. Ten gevolge van het opzoeken van tastbaar object ontstaat het grijpen naar tastbaar object.
Ten gevolge van het element gedachte ontstaat voorstelling van gedachte. Ten gevolge van de voorstelling van gedachte ontstaat willen van gedachte. Ten gevolge van het willen van gedachte ontstaat begeerte naar gedachte. Ten gevolge van begeerte naar gedachte ontstaat vurig verlangen naar gedachte. Ten gevolge van vurig verlangen naar gedachte ontstaat opzoeken van gedachte. Ten gevolge van het opzoeken van gedachte ontstaat het grijpen naar gedachte.
Op die manier ontstaat ten gevolge van de verscheidenheid der elementen verscheidenheid van de voorstelling, van het willen, van de begeerte, van vurig verlangen, verscheidenheid van opzoeken, verscheidenheid van grijpen. (S.14.7; S.14.9.)
Worden (bhavo) is afhankelijk van inbezitname, grijpen, hechten. Als inbezitname, grijpen, hechten aanwezig is, is worden aanwezig. Uit het grijpen, inbezitname ontstaat het worden. (S.12.1; Ud.I.1 en Ud.1.3) Als er geen inbezitname, hechten was, nergens, noch in vorm van zinnelijkheid, noch in vorm van theorieën, noch in vorm van religieuze oefeningen, noch in vorm van geloof in een ziel, als er helemaal geen hechten was, zou er geen worden kunnen ontstaan. Daarom is inbezitname, grijpen, hechten de oorzaak voor worden.
Het worden heeft het grijpen, de inbezitname als oorzaak. Het grijpen is de oorzaak van worden; het worden is ontstaan uit grijpen. Wanneer grijpen er niet is, is worden er niet. Dat is tegenwoordig zo, dat was vroeger zo, en dat zal in de toekomst zo zijn. Het voortbestaan van de dingen is onderhevig aan de wet van verval, de wet van vernietiging, van verdwijnen, de wet van opheffing. (S.12.34)
En wat is worden? – De drie vormen van het worden zijn: het worden (in de wereld) van de zinnelijkheid; het worden (in de wereld) van de vorm; het worden in de vormloze sfeer. (M.9) De ontwikkeling van de inbezitname (het hechten) is oorzaak voor de ontwikkeling van het worden. De opheffing van de inbezitname (het hechten) is oorzaak voor opheffing van het worden. Het pad dat leidt naar de opheffing van het worden is het edele achtvoudige pad. (M.9)
Worden is het proces van in bestaan treden als embryo of ei. Het bestaat in het actieve en het passieve levensproces, d.w.z. het wedergeboorte producerende kamma proces (kamma-bhava) en als gevolg ervan het wedergeboorte proces (upapatti-bhava).
Het vernieuwen van het worden in de toekomst komt tot stand doordat de wezens die door onwetendheid zijn geremd en door begeerte zijn geboeid, zich vermaken aan het een en ander. (M.43)
Uit het worden als oorzaak ontstaat de geboorte. (S.12.1) In afhankelijkheid van worden ontstaat geboorte. (Ud.I.1 en Ud.1.3)
Geboorte (jati) is afhankelijk van worden. Als worden aanwezig is, is geboorte aanwezig. Als er geen worden was, nergens, noch in de zinnelijke sferen van bestaan, noch in de grofstoffelijke sferen van bestaan, noch in fijnstoffelijke of onstoffelijke sferen van bestaan, als er helemaal geen worden was, zou geen geboorte kunnen volgen. Daarom is worden de oorzaak voor geboorte.
De geboorte heeft het worden als oorzaak. Het worden is de oorsprong ervan; geboorte is ontstaan uit worden. Wanneer worden er niet is, is geboorte er niet. Dat is tegenwoordig zo, dat was vroeger zo, en dat zal in de toekomst zo zijn. Het voortbestaan van de dingen is onderhevig aan de wet van verval, de wet van vernietiging, van verdwijnen, de wet van opheffing. (S.12.34)
Wat is geboorte, wat is de ontwikkeling ervan, wat is de opheffing ervan en wat is het pad dat leidt naar de opheffing ervan? – Wat hier of elders het voortgebracht worden is, het in het bestaan treden, het verschijnen van de groeperingen van bestaan, het verkrijgen van de zintuiglijke organen, het geboren worden: dat heet geboorte. (M.141; D.22; M.9)
De ontvangenis van een embryo in een moederschoot vindt plaats wanneer drie dingen samenkomen.
Wanneer de paring van vader en moeder plaats heeft maar de moeder niet haar vruchtbare dagen heeft, en het wezen dat wedergeboren moet worden niet aanwezig is, in dat geval is er geen ontvangenis (conceptie).
Wanneer de paring van vader en moeder plaats heeft en de moeder haar vruchtbare dagen heeft, maar het wezen dat wedergeboren moet worden, niet aanwezig is, ook in dat geval is er geen ontvangenis.
Maar wanneer de paring van vader en moeder plaats heeft en de moeder haar vruchtbare dagen heeft, en het wezen dat wedergeboren moet worden aanwezig is, in dat geval vindt er een ontvangenis plaats door het samenkomen van die drie dingen.
De moeder draagt dan vol zorg het embryo negen of tien [maan]maanden in haar schoot – een zware last. Aan het einde van die periode baart zij het kind. (M.38)
Uit de geboorte als oorzaak ontstaan ouderdom en dood, pijn, leed, gejammer, wanhoop. (S.12.1) In afhankelijkheid van geboorte ontstaan ouderdom, sterven, verdriet, gejammer, lijden, ellende en wanhoop. (Ud.I.1 en Ud.1.3)
Ouderdom en sterven zijn afhankelijk van geboorte. Als geboorte aanwezig is, zijn ouderdom en sterven aanwezig. Als er geen geboorte was, nergens, niet in de godenwereld, noch in de lagere sferen van bestaan, noch in de menselijke wereld, als er helemaal geen geboorte was, zou er geen ouderdom en sterven kunnen volgen. Daarom is geboorte de oorzaak voor sterven. Afhankelijk van geboorte ontstaan ouderdom en dood, verdriet, geweeklaag, pijn, leed, zorg en wanhoop.
Ouderdom en dood hebben de geboorte als oorzaak. De geboorte is de oorsprong van ouderdom en dood. Ze zijn ontstaan uit de geboorte. Wanneer geboorte er niet is, zijn ouderdom en dood er niet. Dat is tegenwoordig zo, dat was vroeger zo, en dat zal in de toekomst zo zijn. Het voortbestaan van de dingen is onderhevig aan de wet van verval, de wet van vernietiging, van verdwijnen, de wet van opheffing. (S.12.34)
“En wat is ouder worden? - Wat hier of elders veroudering is, verval van de tanden, vergrijzing, het rimpelen van de huid, het afnemen van de levenskracht, het afsterven van de zinsorganen: dat heet ouder worden.” (M.141; D.22; M.9)
“En wat is sterven? - Wat hier of elders het afscheiden is, het uiteenvallen, het verdwijnen, de dood, het beëindigen van de levenstijd, het uiteenvallen van de groeperingen van bestaan, het afwerpen van het lichaam: dat heet sterven.” (M.141; M.9)
“En wat is verdriet? - Wat bij iemand die door het een of andere verlies of lijden getroffen is, bedroefdheid is, wanhoop, verslagenheid, innerlijke zorg: dat heet verdriet.” (M.141)
“En wat is geweeklaag? - Wat bij iemand die door het een of andere verdriet of lijden getroffen is, gejammer en treuren is: dat heet geweeklaag.” (M.141)
“En wat is pijn? - Wat lichamelijk pijnlijk en onaangenaam is, wat er bestaat aan pijnlijke en onaangename gevoelens die door lichamelijk contact veroorzaakt zijn: dat heet pijn.” (M.141)
“En wat is leed? - Wat geestelijk pijnlijk en onaangenaam is, wat er bestaat aan pijnlijke en onaangename gevoelens die door geestelijk contact veroorzaakt zijn: dat heet leed.” (M.141)
“En wat is wanhoop? - Wat bij iemand die door het een of andere verlies of lijden getroffen is, troosteloosheid en vertwijfeling is, de wanhopige en troosteloze geestestoestand: dat heet wanhoop.” (M.141)
Op die manier komt de hele massa van lijden tot stand. Zo is het ontstaan van deze hele massa van lijden. (D.14; D.15.; Ud.1.1; Ud.1.3; S.12.1-10; S.12.21.3; S.12.22.2-4; S.12.46-49; S.12.65; S.12.67; S.55.28; M.38)
* Vanwege onwetendheid, het niet weten van de werkelijkheid, ontstaat door inbezitname een ik-bewustzijn (ik ben, ik zie, ik hoor, ik ruik, ik proef, ik raak aan, ik voel, ik denk, ik herinner mij).
* Het ik-bewustzijn dat tot wedergeboorte leidt, ontstaat afhankelijk van wilsformaties, namelijk de wedergeboorte producerende wilsacties (cetanā), of kamma-formaties.
* Het wedergeboorte veroorzakende bewustzijn krijgt een basis in een moederschoot.
* Na de conceptie volgt de geboorte.
* Er komt een lichaam en geest; een lichaam met de zes zintuigen.
Gevoel, waarneming, bedoeling, voorstelling, denken, aanraking, oplettendheid, overweging: dat heet geest.
De vier grofstoffelijke elementen [aarde, water, vuur, lucht] en de vorm die afhankelijk is van die grofstoffelijke elementen, dat heet lichaam. (M.9)
* Door de zintuigen is er contact met de zintuiglijk waarneembare objecten. Ze maken contact met de wereld.
* Door het contact ontstaat gevoel, gewaarwording, waarneming.
* Ten gevolge van gewaarwording, waarneming ontstaat verlangen, begeerte, hechten, inbezitname.
* Dan ontstaan weer ik-bewustzijn dat oorzaak is voor wedergeboorte.
* Er ontstaan weer conceptie, geboorte, ouderdom en dood.
Als dit niet is, volgt dat niet; met het verdwijnen van het ene verdwijnt het andere. (Ud. 1.2)
"Bij afwezigheid waarvan is er geen ouderdom en sterven; door het beëindigen waarvan houdt ouderdom en sterven op?"
Ouderdom en sterven zijn afhankelijk van geboorte. Door opheffing van geboorte worden ouderdom en dood, pijn, leed, geweeklaag, gejammer en wanhoop opgeheven.
Geboorte is afhankelijk van worden. Uit de opheffing van het worden volgt opheffing van de geboorte.
Worden is afhankelijk van inbezitname, grijpen, hechten. Uit de opheffing van het grijpen, hechten, inbezitname volgt opheffing van het worden.
Inbezitname, grijpen, hechten is afhankelijk van begeerte, levensdorst. Met het opheffen van begeerte, dorst, eindigt inbezitname, grijpen, hechten.
Dorst, begeerte is afhankelijk van gevoel. Afhankelijk van het opheffen van gevoel is het opheffen van de dorst, begeerte.
Gevoel is afhankelijk van aanraking, contact. Uit de opheffing van contact, aanraking volgt opheffing van gevoel, gewaarwording.
Contact, aanraking is afhankelijk van de zes zintuigen. Uit de opheffing van de zesvoudige basis, het bereik van de zes zintuigen, volgt opheffing van de aanraking.
De zes zintuigen zijn aanwezig als geestlichamelijkheid (naam en vorm) aanwezig is. Uit de opheffing van naam en vorm, geestlichamelijkheid, volgt opheffing van het bereik van de zes zintuigen.
Geestlichamelijkheid is afhankelijk van bewustzijn. Afhankelijk van het opheffen van gewaarworden, bewustzijn is het opheffen van geestlichamelijkheid.
Bewustzijn is afhankelijk van geestlichamelijkheid. Met het opheffen van geestlichamelijkheid eindigt bewustzijn.
Bewustzijn dat naar wedergeboorte leidt, ontstaat afhankelijk van wilsformaties. Afhankelijk van het opheffen van wilsformaties, vormingen, is het opheffen van gewaarworden, bewustzijn.
De formaties, vormingen hebben onwetendheid als oorzaak. Afhankelijk van het volledig opheffen en verdwijnen van onwetendheid is het opheffen en verdwijnen van wilsformaties, van de vormingen.
De opheffing van de neigingen is oorzaak voor de opheffing van de onwetendheid.
Ouderdom en sterven zijn afwezig, als geboorte afwezig is. Met het verdwijnen van geboorte verdwijnen ouderdom en dood, verdriet, geweeklaag, pijn, leed en wanhoop. Door opheffing van geboorte worden ouderdom en dood, pijn, leed, geweeklaag, gejammer en wanhoop opgeheven. (D.14; S.12.1; S.12.34; S.12.65; M.38; Ud. 1.2 en Ud.1.3) En het pad dat leidt naar opheffing ervan is het edele achtvoudige pad. (M.9)
Geboorte is afwezig als worden afwezig is. Uit de opheffing van het worden volgt opheffing van de geboorte. (S.12.1; Ud. 1.2 en Ud.1.3) Het pad dat leidt naar de opheffing ervan is het edele achtvoudige pad. (M.9)
Worden is afwezig als hechten, inbezitname afwezig is. Met het verdwijnen van hechten verdwijnt worden. Uit de opheffing van het grijpen, hechten, inbezitname volgt opheffing van het worden. (S.12.1; Ud. 1.2 en Ud.1.3) Het pad dat leidt naar de opheffing van het worden is het edele achtvoudige pad. (M.9)
Met het verdwijnen van de onwetendheid, met het verschijnen van waar weten, en met het ophouden van begeerte komt de vernieuwing van het worden in de toekomst niet tot stand. (M.43)
Grijpen, hechten, inbezitname is afwezig als begeerte, levensdorst afwezig is. Met het verdwijnen van dorst, verlangen verdwijnt inbezitname, grijpen, hechten. Afhankelijk van het opheffen van dorst, begeerte is het opheffen van inbezitname, vastgrijpen, hechten. (S.12.1; S.12.52-57; Ud. 1.2 en Ud.1.3) Het pad dat leidt naar de opheffing ervan is het edele achtvoudige pad. (M.9)
Bij degene die het schadelijke van de dingen die met het grijpen samenhangen, in het oog heeft, wordt de dorst opgeheven. Uit de opheffing van de dorst volgt opheffing van het grijpen. Uit de opheffing van het grijpen volgt opheffing van het worden. Uit de opheffing van het worden volgt opheffing van de geboorte. Door opheffing van geboorte worden ouderdom en dood, pijn, leed, geklaag, gejammer en wanhoop opgeheven. Op die manier komt er een einde aan de hele massa van lijden. (S.12.60)
Degenen die geen dorst meer hebben, die niet meer ergens aan hechten, zij die weten, die niet enthousiast noch ontstemd zijn, die geen verscheidenheid behaagt, zij zijn vrij van begeerte, haat en onwetendheid. Zij zijn vrij van verlangen en hechten. Zij hebben inzicht. Zij hebben geen voorkeur en geen afkeer. En zij scheppen geen behagen in het theoretisch buiten de perken gaan. Zij zijn bevrijd van geboorte, ouderdom en dood; ze zijn bevrijd van pijn, leed, geweeklaag, verdriet en wanhoop. Zij zijn vrij van dukkha. (M.11)
Dorst, begeerte is afwezig als gevoel afwezig is. Als gevoel afwezig is, is levensdorst afwezig. Afhankelijk van het opheffen van gevoel is het opheffen van de dorst, begeerte. (Ud. 1.2 en Ud.1.3; S.12.1) Het pad dat leidt naar de opheffing van de dorst is het edele achtvoudige pad. (M.9)
Allen die in het verleden of in de tegenwoordige tijd datgene wat in de wereld dierbaar en aangenaam is, beschouwd hebben en beschouwen als vergankelijk, als onvoldaan, frustrerend, als iets dat geen zelf is, als ziekte, als gevaar, die hebben de dorst opgegeven.
Degenen die de dorst hebben opgegeven, hebben de basis opgegeven, en daarmee ook het lijden. Degenen die het lijden opgeven, worden bevrijd van geboorte, ouderdom en dood, worden bevrijd van pijn, droefheid, leed, zorg en wanhoop. Zij worden bevrijd van lijden. (S.12.13; S.12.33; S.12.66)
Gevoel is afwezig als aanraking, contact afwezig is. Uit de opheffing van contact, aanraking volgt opheffing van gevoel, gewaarwording. Afhankelijk van het opheffen van contact is het opheffen van gevoel. (S.12.1; Ud. 1.2 en Ud.1.3) Het pad dat leidt naar de opheffing van gevoel is het edele achtvoudige pad. (M.9; S.45.29)
Ten gevolge van een aanraking met iets dat vol begeerte te ervaren is, ontstaat een gevoel vol begeerte. Na opheffing van die aanraking met iets dat vol begeerte is, zal ook het gevoel dat door aanraking is ontstaan, worden opgeheven.
Ten gevolge van contact met iets dat smartelijk te ervaren is, ontstaat een smartelijk gevoel. Na opheffing van dat contact met wat als smartelijk te ervaren is, wordt ook het gevoel dat door dat contact veroorzaakt wordt, opgeheven.
Ten gevolge van een contact met iets dat niet aangenaam en niet onaangenaam te ervaren is, ontstaat een niet aangenaam noch onaangenaam gevoel. Na opheffing van dat contact wordt ook het gevoel dat door dat contact veroorzaakt is, opgeheven. (S.12.62)
Wat is lafenis van de gevoelens? Iemand verkrijgt het eerste niveau van de meditatieve verdiepingen, ver van begeerte, ver van onheilzame dingen, in nadenkende uit rust geboren zalige vreugde. Hij is dan niet afhankelijk van zichzelf noch van anderen. Hij ondervindt een gevoel van onafhankelijkheid. Dat is het hoogste lafenis van de gevoelens. (M.13)
Verder verkrijgt een monnik de innerlijke stilte van de zee, de eenheid van het gemoed, die vrij is van nadenken, in de zalige vreugde geboren in concentratie, het tweede jhana. Tijdens dat tweede jhana is hij noch van zichzelf afhankelijk noch van anderen. Hij ondervindt een gevoel van onafhankelijkheid. Dat is het hoogste lafenis van de gevoelens. (M.13)
Verder vertoeft een monnik in vreugdevolle rust gelijkmoedig, met inzicht, helder bewust. Hij ondervindt in het lichaam een geluk. Hij vertoeft in het derde jhana, Hij is dan niet van zichzelf afhankelijk noch van anderen. Dat is het hoogste lafenis van de gevoelens. (M.13)
Verder, na verwerping van de vreugde en het lijden, na vernietiging van de vroegere blijdschap en droefheid, verkrijgt een monnik het leedloze, vreugdeloze, gelijkmoedige vierde jhana, gelijkmoedig en met inzicht, het volkomen zuivere. Hij is dan niet van zichzelf afhankelijk noch van anderen. Dat is het hoogste lafenis van de gevoelens. (M.13)
Wat is de overwinning van gevoelens? - Wat er bestaat aan ontkenning van de prikkel van de wil, verloochening van de prikkel van de wil, dat is de overwinning van gevoelens. (M.13)
Aanraking, contact is afwezig als de zes zintuigen afwezig zijn. Met het verdwijnen van de zesvoudige basis verdwijnt contact. Uit de opheffing van de zesvoudige basis, het bereik van de zes zintuigen, volgt opheffing van de aanraking. (S.12.1; Ud. 1.2 en Ud.1.3) Het pad naar de opheffing van contact is het edele achtvoudige pad. (M.9)
De zes zintuigen zijn afwezig als geestlichamelijkheid afwezig is. Met het verdwijnen van geestlichamelijkheid verdwijnt de zesvoudige basis. Uit de opheffing van naam en vorm volgt opheffing van het bereik van de zes zintuigen. (S.12.1; Ud. 1.2 en Ud.1.3) Het pad dat leidt naar de opheffing van het bereik van de zes zintuigen is het edele achtvoudige pad. (M.9)
Wees bewaakt wat betreft de zin-organen. Als je een materiële vorm ziet met het oog, wees dan niet in verrukking gebracht door de algemene verschijning ervan noch door het detail. Want als men met het oog onbeheerst vertoeft, kunnen begeerte en ontmoediging, kwade, onheilzame staten van de geest binnenstromen. Blijf daarom het oog beheersen, bewaak het, verkrijg beheersing over het oog. (M.107; M.125.)
Als je een geluid gehoord hebt met het oor, wees dan niet in verrukking gebracht door de algemene verschijning ervan noch door het detail. Want als men met het oor onbeheerst vertoeft, kunnen begeerte en ontmoediging, kwade, onheilzame staten van de geest binnenstromen. Blijf daarom het oor beheersen, bewaak het, verkrijg beheersing over het oor. (M.107; M.125.)
Als je een geur geroken hebt met de neus, wees dan niet in verrukking gebracht door de algemene verschijning ervan noch door het detail. Want als men met de neus onbeheerst vertoeft, kunnen begeerte en ontmoediging, kwade, onheilzame staten van de geest binnenstromen. Blijf daarom de neus beheersen, bewaak ze, verkrijg beheersing over de neus. (M.107; M.125).
Als je een smaak geproefd hebt met de tong, wees dan niet in verrukking gebracht door de algemene verschijning ervan noch door het detail. Want als men met de tong onbeheerst vertoeft, kunnen begeerte en ontmoediging, kwade, onheilzame staten van de geest binnenstromen. Blijf daarom de tong beheersen, bewaak ze, verkrijg beheersing over de tong. (M.107; M.125).
Als je een aanraking gevoeld hebt met het lichaam, wees dan niet in verrukking gebracht door de algemene verschijning ervan noch door het detail. Want als men met het lichaam onbeheerst vertoeft, kunnen begeerte en ontmoediging, kwade, onheilzame staten van de geest binnenstromen. Blijf daarom het lichaam beheersen, bewaak het, verkrijg beheersing over het lichaam. (M.107; M.125).
Als je een geestelijke staat onderkend hebt met de geest, wees dan niet in verrukking gebracht door de algemene verschijning ervan noch door het detail. Want als men met de geest onbeheerst vertoeft, kunnen begeerte en ontmoediging, kwade, onheilzame staten van de geest binnenstromen. Blijf daarom de geest beheersen, bewaak ze, verkrijg beheersing over de geest. (M.107; M.125).
Oorzaak voor de opheffing van naam en vorm, geestlichamelijkheid, is de opheffing van het bewustzijn. Afhankelijk van het opheffen van gewaarworden, bewustzijn is het opheffen van geestlichamelijkheid. (S.12.1; Ud. 1.2 en Ud.1.3) Het pad dat leidt naar de opheffing van naam en vorm is het edele achtvoudige pad. (M.9)
Bij degene die het schadelijke van de dingen die met de boeien samenhangen, in het oog heeft, verschijnt naam en vorm niet. (S.12.58)
Dit lichaam behoort ons niet toe, noch behoort het anderen toe.
Het lichaam is te verstaan als het vroegere kamma, [d.w.z. door het vroegere kamma voortgebracht], door daden voortgebracht, door denken voortgebracht, door gevoel voortgebracht.
Daarom overweegt een onderwezen edele volgeling de wet van oorzakelijk ontstaan, namelijk: als dit is, volgt dat; uit het ontstaan van het ene volgt het ontstaan van het andere. Als dit niet is, volgt dat niet; uit de opheffing van het ene volgt de opheffing van het andere. (S.12.37)
Bewustzijn is afwezig als geestlichamelijkheid afwezig is. Afhankelijk van het opheffen van wilsformaties, vormingen is het opheffen van gewaarworden, bewustzijn. Uit de opheffing van de vormingen volgt opheffing van het bewustzijn.
Als geestlichamelijkheid afwezig is, is bewustzijn afwezig; door het ophouden van geestlichamelijkheid houdt bewustzijn op. (S.12.1; S.12.34; Ud. 1.2 en Ud.1.3)
De ontwikkeling van de formaties is oorzaak voor de ontwikkeling van het bewustzijn. De opheffing van de formaties is oorzaak voor de opheffing van het bewustzijn. Het pad dat leidt naar de opheffing van het bewustzijn is het edele achtvoudige pad. (M.9)
Bij degene die het schadelijke van de dingen die met de boeien samenhangen, in het oog heeft, verschijnt bewustzijn niet. (S.12.58)
Als verlangen naar het gebruik van vorm is opgegeven, dan is door dat opgeven de steun afgesneden en is er geen vestiging van bewustzijn. Als verlangen naar het gebruik van bewustzijn is opgegeven, dan is door dat opgeven de steun afgesneden en is er geen vestiging van bewustzijn. Dat niet gevestigde bewustzijn is bevrijd, omdat het niet groeit en niet samenstelt. Door de vrijheid is het vast en bedaard. Door de vastheid en bedaardheid is het tevreden. Door de tevredenheid is de persoon niet in beroering. Ongestoord van zichzelf is hij volmaakt tot rust gekomen, en hij weet: ‘Uitgeput is geboorte, het heilige leven is geleefd, de taak is volbracht.
Het vrije bewustzijn is een geestelijke staat die vrij is van begeerte, vrij van afkeer en vrij van onwetendheid, vrij van de mening “ik ben”. Bij het zien is alleen het zien; bij het horen is alleen het horen; bij het ruiken is alleen het ruiken; bij het proeven is alleen het proeven; bij het aanraken is alleen het aanraken; bij het denken is alleen het denken.
Het bewustzijn [citta] dat niets zijn eigen noemt, is oneindig en helder stralend. (M.49)
“Als de waarnemingen bij iemand verschijnen en als hij er geen behagen in schept, als ze niet meer aan hem hechten, dat is het einde van de neiging naar begeerte, is het einde van de neiging naar afkeer, is het einde van de neiging naar meningen, is het einde van de neiging naar twijfel, waan, bestaan, niet-weten, is het einde van tekeergaan en bloedvergieten, oorlog en tweedracht, ruzie en strijd, liegen en bedriegen. Daar worden de slechte dingen zonder rest vernietigd.” (M.18)
Uitleg door de eerwaarde Mahākaccāna.
"Door het gezichtsorgaan en de vormen ontstaat het zien-bewustzijn. Door samenkomst van die drie ontstaat contact. Door contact ontstaat gevoel. Wat men voelt, neemt men waar. Wat men waarneemt, daarover denkt men na. Men maakt onderscheid. En dan volgt afzondering. Wat men afzondert, verschijnt aan de mens als waarnemingen van bijzonderheid die betrekking hebben op vormen van vroegere, tegenwoordige en toekomstige tijden, welke vormen door het zien-bewustzijn waarneembaar zijn.
Evenzo met gehoor – geluiden – hoorbewustzijn. Evenzo met ruikorgaan – geuren – ruikbewustzijn. Evenzo met smaakorgaan – smaken – smaakbewustzijn. Evenzo met aanrakingsorgaan - aanrakingen - aanrakingsbewustzijn. Evenzo met de geest - gedachten en ideeën – denkbewustzijn.
Als gezichtsorgaan, vorm en zien-bewustzijn niet aanwezig zijn, dan komt er geen aanraking, geen gevoel, geen waarneming, geen onderscheid.
Evenzo met oor, geluid en hoor-bewustzijn; evenzo met neus, geur en ruik-bewustzijn; evenzo met tong, smaak, smaak-bewustzijn; evenzo met lichaam, aanrakingsobject en aanrakingsbewustzijn; evenzo met de geest, een geest-object en geest-bewustzijn. Als zij niet aanwezig zijn, komt er geen aanraking, geen gevoel, geen waarneming, geen onderscheid.” (M.18)
Afhankelijk van het volledig opheffen en verdwijnen van onwetendheid is het opheffen en verdwijnen van wilsformaties, van de vormingen. Als onwetendheid niet aanwezig is, ontstaan er geen vormingen. (S.12.1.; Ud. 1.2 en Ud.1.3; S.12.51) Het pad dat leidt naar de opheffing van de formaties is het edele achtvoudige pad. (M.9; S.12.33)
Degene die volledig de vormingen kent, het ontstaan ervan, het beëindigen ervan en het pad dat leidt naar het beëindigen ervan, hij of zij heeft het weten van de waarheid. Wanneer een edele volgeling(e) dit weten gereinigd en gezuiverd bezit, dan is die persoon met juist inzicht begiftigd, bezit het inzicht van de strevende, is begiftigd met het oog der waarheid. Hij of zij bezit dan het inzicht in de hoogste waarheid en klopt aan aan de poort van Nibbana. (S.12.33)
De opheffing van de neigingen is oorzaak voor de opheffing van de onwetendheid.
Wetend is degene die het lijden kent, het ontstaan ervan, de opheffing ervan, en het pad naar de opheffing ervan. Wie de edele waarheden kent, die is wetend. (S.56.17-18)
Er zijn drie soorten van neigingen: neiging tot zinnelijkheid, neiging tot bestaan, neiging tot onwetendheid. De ontwikkeling van de neigingen (driften) is oorzaak voor de ontwikkeling van de onwetendheid. De opheffing van de neigingen is oorzaak voor de opheffing van de onwetendheid. Het pad dat leidt naar de opheffing van onwetendheid is het achtvoudige pad. En de ontwikkeling van de onwetendheid is oorzaak voor de ontwikkeling van de neigingen. De opheffing van de onwetendheid is oorzaak voor de opheffing van de neigingen. Het pad dat leidt naar de opheffing van de neigingen is het edele achtvoudige pad. (M.9)
Weten gaat vooraf aan het optreden van heilzame dingen. Direct erna volgen schaamte en schroom. Wie het weten navolgt, bij hem ontstaat juist inzicht. Wie juist inzicht heeft, bij hem ontstaan juiste gezindheid, juist taalgebruik, juist handelen, juist levensonderhoud, juiste inspanning, juiste oplettendheid en juiste concentratie. (S.45.1)
Na het verdwijnen van onwetendheid komen bij de volmaakte heilige geen vragen meer op over ouderdom en dood, geboorte, worden, grijpen, dorst, gevoel, aanraking, het bereik van de zes zintuigen, naam-en-vorm, bewustzijn. (S.12.35; zie ook M.2)
Na het volledig verdwijnen en na opheffing van de onwetendheid is er geen lichamelijke activiteit, geen spreken, en geen denken ten gevolge waarvan voor iemand begeerte en lijden ontstaan. Er is dan geen veld, geen basis, er is dan geen bereik, geen betrekking ten gevolge waarvan voor iemand begeerte en lijden ontstaan. (A.X.61)
Het lichaam is opgebouwd uit de vier elementen, namelijk aarde, water, vuur en lucht. (S.14.30) – Wat is het aangename ervan, wat is het nadelige ervan en wat is het ontkomen eraan?
Lust en welgevallen die ten gevolge van die elementen ontstaan, dat is het aangename ervan. Het onbestendige, smartelijke, veranderlijke, vergankelijke dat van die elementen ontstaat, dat is het nadelige ervan.
Het verwijderen van het verlangen en de begeerte naar de elementen, het opgeven van verlangen en begeerte ernaar, dat is het ontkomen aan die elementen. En ook het opgeven van afkeer is het ontkomen aan de elementen. (Zie M.1)
Als er bij die elementen niets aangenaams was, zouden de wezens er geen welbehagen in vinden.
Als er bij die elementen niets nadeligs was, zouden de wezens er geen afkeer van hebben.
Als er bij die elementen geen ontkomen was, zouden de wezens er niet aan ontkomen.
Zolang als dit niet begrepen wordt, zolang is men niet volledig verlicht. Maar als men dat overeenkomstig de werkelijkheid begrepen heeft, dan is men volledig verlicht. (S.14.31-32)
Zolang als men dat nog niet overeenkomstig de werkelijkheid heeft begrepen, zolang is men nog niet
ontkomen aan de kringloop van bestaan, is er dan nog niet van losgeraakt, is er dan nog niet van afgescheiden.
Maar wanneer men bij die vier elementen het aangename als aangenaam, het nadelige als nadelig en het ontkomen als ontkomen begrepen heeft overeenkomstig de werkelijkheid, dan is men ontkomen aan de wereld met haar goden en Brahmas, met haar goden en mensen; men is dan ervan losgeraakt, ervan afgescheiden en men leeft met een gemoed dat vrij is van grenzen. (S.14.33)
Wanneer de elementen alleen maar lijden waren, gevolgd door lijden, begeleid door lijden, wanneer ze niet ook begeleid werden door lust, dan zouden de wezens er geen welgevallen aan vinden. Maar ze zijn begeleid door lust en daarom vinden de wezens er welbehagen aan.
Wanneer de elementen alleen maar lust waren, begeleid door lust, wanneer ze niet ook door lijden begeleid werden, dan zouden de wezens er geen afkeer van hebben. Maar ze zijn begeleid door lijden en daarom vinden de wezens er afkeer van. (S.14.34)
Wie vreugde heeft aan de elementen, die heeft vreugde aan het lijden. En die is niet bevrijd van lijden.
Wie geen vreugde heeft aan de elementen, die heeft geen vreugde aan het lijden. En die is bevrijd van lijden. (S.14.35)
Het ontstaan van de elementen is ontstaan van het lijden, van ziekte, ouderdom en dood.
De opheffing van de elementen, het tot rust komen ervan, dat is de opheffing van het lijden, van ziekte, ouderdom en dood. (S.14.36)
Wie bij de vier elementen het aangename ervan, het schadelijke ervan en het ontkomen eraan niet overeenkomstig de werkelijkheid inziet, die heeft het doel niet bereikt.
Maar wie bij de vier elementen het aangename ervan, het schadelijke ervan en het ontkomen eraan overeenkomstig de werkelijkheid inziet, die heeft het doel begrepen en verwerkelijkt. (S.14.37-38)
Wie de elementen niet kent, wie de oorsprong ervan niet kent, wie de opheffing ervan niet kent en wie het pad dat naar de opheffing ervan voert niet kent, die heeft het doel niet bereikt.
Maar wie de elementen wel kent, de oorsprong ervan, de opheffing ervan en het pad dat leidt naar de opheffing ervan, die heeft het doel door eigen inzicht bereikt. (S.14.39)
Wat is lafenis van het lichamelijke? Schoonheid van het lichaam is lafenis van het lichamelijke. Het verdwijnen van de schoonheid van het lichaam, dat is de ellende van het lichamelijke. Het sterven van iemand, dat is de ellende van het lichamelijke. (M.13)
“Een niet onderwezen gewoon mens (d.w.z. iemand die de stroom nog niet heeft betreden) kan ten opzichte van het lichaam dat uit de vier elementen aarde, water, vuur en lucht gevormd is, een afkeer koesteren. Hij kan er onverschillig tegen worden, kan zich ervan losmaken.
En waarom? – Omdat men aan dit lichaam dat uit de vier grove elementen gevormd is, toename en afname ziet, groter en kleiner worden. Daarom kan men er een afkeer van krijgen.
Maar wat denken genoemd wordt en geest en bewustzijn, daartegen is een niet onderwezen gewoon mens niet in staat afkeer te koesteren, onverschillig ertegen te worden, is niet in staat zich ervan los te maken.
En waarom? – Omdat de niet onderwezen gewone mens lange tijd ernaar heeft gestreefd, gewenst, verlangd: 'Dat behoort mij toe, dat ben ik, dat is mijn zelf.'
Men kan beter het lichaam als zelf aannemen, maar niet het denken.
En waarom? – Men ziet dat het lichaam één jaar, twee jaren, 3 – 4 – 5 - 10 – 20 – 50 – 80 - 100 jaren of nog langer bestaat. Maar wat denken genoemd wordt en geest en bewustzijn, daar ontstaat 's nachts en overdag het ene en iets anders wordt opgeheven.
Zoals een aap een tak grijpt en weer loslaat en een andere tak grijpt. Evenzo is het met denken, geest en bewustzijn. Het ene ontstaat en het andere wordt opgeheven.
Maar een onderwezen vrome volgeling overweegt goed en grondig de wet van oorzakelijk ontstaan. Als dit is, volgt dat; uit het ontstaan van het ene volgt het ontstaan van het andere. Als dit niet is, volgt dat niet. Uit de opheffing van het ene volgt de opheffing van het andere.
D.w.z. uit onwetendheid als oorzaak ontstaan de formaties, vormingen. Uit de vormingen als oorzaak ontstaat het bewustzijn. Uit het bewustzijn als oorzaak ontstaat naam en vorm. Uit naam en vorm als oorzaak ontstaat het bereik van de zes zintuigen. Uit het bereik van de zes zintuigen als oorzaak ontstaat de aanraking. Uit de aanraking als oorzaak ontstaat het gevoel. Uit het gevoel als oorzaak ontstaat de dorst. Uit de dorst als oorzaak ontstaat het grijpen. Uit het grijpen als oorzaak ontstaat het worden. Uit het worden als oorzaak ontstaat de geboorte. Uit de geboorte als oorzaak ontstaan ouderdom en dood, pijn, leed, gejammer, wanhoop.
Op zo'n manier komt de oorsprong van de hele massa van lijden tot stand.
Uit het volledige verdwijnen en de opheffing van onwetendheid volgt opheffing van de formaties. Uit de opheffing van de formaties volgt opheffing van het bewustzijn. Uit de opheffing van het bewustzijn volgt opheffing van naam en vorm. Uit de opheffing van naam en vorm volgt opheffing van het bereik van de zes zintuigen. Uit de opheffing van het bereik van de zes zintuigen volgt opheffing van de aanraking. Uit de opheffing van de aanraking volgt opheffing van het gevoel. Uit de opheffing van het gevoel volgt opheffing van de dorst. Uit de opheffing van de dorst volgt opheffing van het grijpen. Uit de opheffing van het grijpen volgt opheffing van het worden. Uit de opheffing van het worden volgt opheffing van de geboorte. Door opheffing van geboorte worden ouderdom en dood, pijn, leed, geklaag, gejammer en wanhoop opgeheven.
Op zo'n manier komt de opheffing van de hele massa van lijden tot stand.
Wanneer een onderwezen vrome volgeling zo ziet, vat hij afkeer tegen de vorm, vat afkeer tegen het gevoel, vat afkeer tegen de waarneming, vat afkeer tegen de formaties, vat afkeer tegen het bewustzijn.
En wanneer hij afkeer vat, wordt hij kalm, koel, en ten gevolge van de kalmte maakt hij zich los.
Wanneer hij zich heeft losgemaakt, ontstaat in hem het inzicht: 'ik heb me losgemaakt.' Hij ziet in dat geboorte vernietigd is, dat het heilige leven geleefd is. Voltooid is wat te doen was; niets meer heeft hij verder te maken met werelds bestaan. (S.12.61)
Wanneer nu een edele volgeling(e) op deze manier het oorzakelijke ontstaan kent, de oorsprong van het oorzakelijke ontstaan kent, de opheffing van het oorzakelijke ontstaan kent en op die manier de weg kent die leidt naar de opheffing van het oorzakelijke ontstaan, zo iemand heet een edele volgeling(e) die met juist inzicht begiftigd is. Hij of zij bezit het inzicht en het weten van de ijverige, heeft het oog van de waarheid, heeft doordringend inzicht in de hoogste waarheid. Aangekomen is die persoon aan de poort van Nibbana. (S.12.27)
Met oorzakelijke basis ontstaat een gedachte van zinnelijke lust (kāma-vitakka); ze ontstaat niet zonder oorzakelijke basis.
Met oorzakelijke basis ontstaat een gedachte van boosheid (vyāpāda-vitakka); ze ontstaat niet zonder oorzakelijke basis.
Met oorzakelijke basis ontstaat een gedachte van gewelddadigheid; ze ontstaat niet zonder oorzakelijke basis.
Hoe ontstaan zulke gedachten?
Ten gevolge van het element zinnelijke lust ontstaat de voorstelling van zinnelijke lust. Ten gevolge van de voorstelling van zinnelijke lust ontstaat het willen van de zinnelijke lust. Ten gevolge van het willen van de zinnelijke lust ontstaat begeerte naar zinnelijke lust. Ten gevolge van begeerte naar zinnelijke lust ontstaat vurig verlangen naar zinnelijke lust. Ten gevolge van het vurig verlangen naar zinnelijke lust ontstaat opzoeken van zinnelijke lust.
De niet onderwezen gewone mens die zinnelijke lust opzoekt, bevindt zich op drie manieren op de verkeerde weg: met lichamelijke daden; met taalgebruik; met denken.
Ten gevolge van het element boosheid ontstaat de voorstelling van boosheid. Ten gevolge van de voorstelling van boosheid ontstaat het willen van boosheid. Ten gevolge van het willen van de boosheid ontstaat begeerte naar boosheid. Ten gevolge van begeerte naar boosheid ontstaat vurig verlangen naar boosheid. Ten gevolge van het vurig verlangen naar boosheid ontstaat opzoeken van boosheid.
De niet onderwezen gewone mens die boosheid opzoekt, bevindt zich op drie manieren op de verkeerde weg: met lichamelijke daden, met taalgebruik, met denken.
Ten gevolge van het element gewelddadigheid ontstaat de voorstelling van gewelddadigheid. Ten gevolge van de voorstelling van gewelddadigheid ontstaat het willen van gewelddadigheid. Ten gevolge van het willen van gewelddadigheid ontstaat begeerte naar gewelddadigheid. Ten gevolge van begeerte naar gewelddadigheid ontstaat vurig verlangen naar gewelddadigheid. Ten gevolge van het vurig verlangen naar gewelddadigheid ontstaat opzoeken van gewelddadigheid.
De niet onderwezen gewone mens die gewelddadigheid opzoekt, bevindt zich op drie manieren op de verkeerde weg: met lichamelijke daden; met taalgebruik; met denken.
Wie deze verkeerde soorten van gedrag niet opgeeft, verwijdert, die heeft in dit leven al pijn en leed en wanhoop. En na de dood is een bestaan in lijden te verwachten.
Met oorzakelijke basis ontstaat een gedachte van ontzegging (nekkhhamma-vitakka); ze ontstaat niet zonder oorzakelijke basis.
Met oorzakelijke basis ontstaat een gedachte van niet-boosheid (avyapāda-vitakka); ze ontstaat niet zonder oorzakelijke basis.
Met oorzakelijke basis ontstaat een gedachte van niet-gewelddadigheid (avihimsā-vitakka); ze ontstaat niet zonder oorzakelijke basis.
Hoe ontstaan zulke gedachten?
Ten gevolge van het element ontzegging ontstaat de voorstelling van ontzegging. Ten gevolge van de voorstelling van ontzegging ontstaat het willen van ontzegging. Ten gevolge van het willen van ontzegging ontstaat begeerte naar ontzegging. Ten gevolge van begeerte naar ontzegging ontstaat vurig verlangen naar ontzegging. Ten gevolge van vurig verlangen naar ontzegging ontstaat opzoeken van ontzegging.
De onderwezen edele volgeling die ontzegging opzoekt, bevindt zich op drie manieren op de goede weg: met lichamelijke daden; met taalgebruik; met denken.
Ten gevolge van het element niet-boosheid ontstaat de voorstelling van niet-boosheid. Ten gevolge van de voorstelling van niet-boosheid ontstaat het willen van niet-boosheid. Ten gevolge van het willen van niet-boosheid ontstaat begeerte naar niet-boosheid. Ten gevolge van begeerte naar niet-boosheid ontstaat vurig verlangen naar niet-boosheid. Ten gevolge van vurig verlangen naar niet-boosheid ontstaat opzoeken van niet-boosheid.
De onderwezen edele volgeling die niet-boosheid opzoekt, bevindt zich op drie manieren op de goede weg: met lichamelijke daden; met taalgebruik; met denken.
Ten gevolge van het element niet-gewelddadigheid ontstaat de voorstelling van niet-gewelddadigheid. Ten gevolge van de voorstelling van niet-gewelddadigheid ontstaat het willen van niet-gewelddadigheid. Ten gevolge van het willen van niet-gewelddadigheid ontstaat begeerte naar niet-gewelddadigheid. Ten gevolge van begeerte naar niet-gewelddadigheid ontstaat vurig verlangen naar niet-gewelddadigheid. Ten gevolge van het vurig verlangen naar niet-gewelddadigheid ontstaat opzoeken van niet-gewelddadigheid.
De onderwezen edele volgeling die niet-gewelddadigheid opzoekt, bevindt zich op drie manieren op de goede weg: met lichamelijke daden; met taalgebruik; met denken.
Allen die verkeerde voorstellingen die bij hen ontstaan, direct opgeven, verwijderen, die leven hier in dit leven al gelukkig. En na de dood is een gelukkig bestaan te verwachten. (S.14.12)
Ten gevolge van een laag element ontstaat een lage voorstelling, een lage gedachte, laag wensen, een lage persoonlijkheid, laag taalgebruik. Wat laag is, deelt hij mee. Laag is zijn wedergeboorte.
Ten gevolge van een middelmatig element ontstaat een middelmatige voorstelling, een middelmatige gedachte, middelmatig wensen, een middelmatige persoonlijkheid, middelmatig taalgebruik. Wat middelmatig is, deelt hij mee. Middelmatig is zijn wedergeboorte.
Ten gevolge van een voortreffelijk element ontstaat een voortreffelijke voorstelling, een voortreffelijke gedachte, voortreffelijk wensen, een voortreffelijke persoonlijkheid, voortreffelijk taalgebruik. Wat voortreffelijk is, deelt hij mee. Voortreffelijk is zijn wedergeboorte. (S.14.13.)
Ten gevolge van het zien en de zichtbare vormen ontstaat het zien-bewustzijn. De verbinding van de drie is contact. Uit contact als oorzaak ontstaat het gevoel. Uit het gevoel als oorzaak ontstaat de dorst. Uit het volledige verdwijnen en de opheffing van die dorst volgt opheffing van het grijpen. Uit de opheffing van het grijpen volgt opheffing van het worden. Uit de opheffing van het worden volgt opheffing van de geboorte. Door opheffing van de geboorte worden ouderdom en dood, pijn, leed, geweeklaag (etc) opgeheven. Op die manier komt de opheffing van de hele massa van lijden tot stand. Dat is het beëindigen van lijden. (S.12.43)
Evenzo met horen en geluiden en hoorbewustzijn; evenzo met ruiken en geuren en ruikbewustzijn; evenzo met proeven en smaken en smaakbewustzijn; evenzo met voelen en voelbare voorwerpen en aanrakingsbewustzijn; evenzo met denken en gedachten en denkbewustzijn. - De verbinding van de drie is contact. Uit contact als oorzaak ontstaat het gevoel. Uit het gevoel als oorzaak ontstaat de dorst. Uit het volledige verdwijnen en de opheffing van die dorst volgt opheffing van het grijpen. Uit de opheffing van het grijpen volgt opheffing van het worden. Uit de opheffing van het worden volgt opheffing van de geboorte. Door opheffing van de geboorte worden ouderdom en dood, pijn, leed, geweeklaag (etc) opgeheven. Op die manier komt de opheffing van de hele massa van lijden tot stand. Dat is het beëindigen van lijden. (S.12.43)
“Wanneer een onwetend persoon vormingen (wilsacties) teweegbrengt, die verdienstelijk zijn, dan is dat bewustzijn met verdienste voorzien. Wanneer een onwetend persoon vormingen teweegbrengt die niet verdienstelijk zijn, dan is dat bewustzijn met niet-verdienste voorzien. Wanneer die persoon vormingen teweegbrengt waar evenwicht (van verdienste en niet-verdienste) bestaat, dan is dat bewustzijn met evenwicht voorzien. (S.12.51)
Wanneer echter bij iemand de onwetendheid is opgeheven en het weten is ontstaan, dan brengt hij ten gevolge daarvan geen verdienstelijke vormingen teweeg. Hij brengt geen niet-verdienstelijke vormingen teweeg; en hij brengt geen vormingen teweeg waarin evenwicht bestaat. (S.12.51)
Wanneer hij niet door daden vormingen teweegbrengt en niet door denken vormingen teweegbrengt, dan grijpt hij niets in de wereld. Wanneer hij niets grijpt, ondervindt hij geen dorst. Wanneer hij geen dorst ondervindt, treedt hij uit eigen kracht binnen in het Nibbana. Hij ziet in: ‘vernietigd is de geboorte; het heilige leven is geleefd; voltooid is wat gedaan moest worden; niets meer heb ik voortaan te maken met het wereldse bestaan.’ (S.12.51)
Wanneer hij een gevoel vol begeerte ondervindt, dan ziet hij in dat het niet blijvend is, dat het vergankelijk is. Hij ziet in dat dat gevoel er geen is waaraan men hecht, geen waaraan men vreugde heeft. Wanneer hij een gevoel vol pijn ondervindt, dan ziet hij in dat het gevoel niet blijvend is, dat het vergankelijk is. Hij ziet in dat men er niet aan hecht, dat men er geen vreugde aan heeft. Wanneer hij een gevoel ondervindt dat niet vol pijn noch vol begeerte is, dan ziet hij in dat het gevoel niet blijvend is, dat het vergankelijk is. Hij ziet in dat men er niet aan hecht, dat men er geen vreugde aan heeft. (S.12.51)
Wanneer hij een gevoel vol begeerte ondervindt, dan ondervindt hij dat als iemand die [van de wereld] losgemaakt is. Evenzo met een pijnlijk gevoel en met een gevoel dat niet pijnlijk noch vol begeerte is. Hij ondervindt dat alles als iemand die van de wereld losgemaakt is. Wanneer hij een gevoel ondervindt dat de lichaamskrachten ten einde gaan, dan ziet hij in dat hij een dergelijk gevoel heeft. Wanneer hij een gevoel ondervindt dat het leven ten einde gaat, dan ziet hij dat gevoel in. Hij ziet in dat na het beëindigen van het leven al zijn gevoelens waaraan hij geen vreugde had, ten gevolge van de oplossing van het lichaam koud zullen worden; hij ziet in dat alleen de lichamelijke bestanddelen over zullen blijven. (S.12.51)
Iemand bij wie de wereldse invloeden vernietigd zijn, zal geen formaties meer teweegbrengen die verdienstelijk, of niet-verdienstelijk of in evenwicht zijn. Wanneer helemaal geen formaties aanwezig zijn, zal er – na opheffing van de formaties – geen bewustzijn meer verschijnen. Wanneer helemaal geen bewustzijn aanwezig is, zal er - na opheffing van het bewustzijn - geen naam en vorm verschijnen. Wanneer naam en vorm helemaal niet aanwezig is, zal – na opheffing van naam en vorm – het bereik van de zes zintuigen niet verschijnen. Wanneer het bereik van de zes zintuigen helemaal niet aanwezig is, zal er - na opheffing van het bereik van de zes zintuigen - geen contact, aanraking verschijnen. Wanneer aanraking, contact helemaal niet aanwezig is, zal er - na opheffing van de aanraking - geen gevoel verschijnen. Wanneer gevoel helemaal niet aanwezig is, zal er - na opheffing van gevoel - geen dorst verschijnen. Wanneer dorst helemaal niet aanwezig is, zal er - na opheffing van de dorst - geen grijpen verschijnen. Wanneer grijpen helemaal niet aanwezig is, zal er - na opheffing van het grijpen - geen worden verschijnen. Wanneer worden helemaal niet aanwezig is, zal er - na opheffing van het worden - geen geboorte verschijnen. Wanneer geboorte helemaal niet aanwezig is, zal er – na opheffing van geboorte – geen ouderdom en dood verschijnen.”
De Boeddha sluit dan af met de woorden: "Zo is dat. Gelooft mij, hebt vertrouwen. Koestert geen twijfel eraan en hebt geen bezwaar. Dit is het einde van het lijden." (S.12.51)
Eens ging een monnik naar de eerwaarde Sāriputta en zei dat sommigen verkondigen dat lust en lijden zelf veroorzaakt is. Anderen verkondigen dat lust en lijden door iemand anders veroorzaakt is. Weer anderen verkondigen dat lust en lijden zowel zelf als door iemand anders veroorzaakt is. En nog anderen verkondigen dat lust en lijden niet zelf en niet door iemand anders verkondigd is maar door toeval ontstaat. De vraag werd gesteld: “Wat onderwijst de Verhevene daarover?”
De eerwaarde Sāriputta gaf ten antwoord: “Oorzakelijk ontstaan is lust en lijden. De oorzaak is contact. In alle voornoemde gevallen is lust en lijden ontstaan ten gevolge van contact als oorzaak.”
De eerwaarde Ānanda had naar het gesprek geluisterd. Hij ging naar de Verhevene toe en berichtte dat gesprek.
De Boeddha zei: “Ānanda, oorzakelijk ontstaan is lust en lijden. De oorzaak ervan is aanraking, contact. Wanneer lichamelijke activiteiten plaatsvinden, dan ontstaat vanwege het bewust worden van de lichamelijke activiteiten voor de eigen persoon begeerte en lijden. Of wanneer spreken plaatsvindt, dan ontstaat vanwege het bewust worden van het spreken voor de eigen persoon begeerte en lijden. Of wanneer denken plaatsvindt, dan ontstaat vanwege het bewust worden van het denken voor de eigen persoon begeerte en lijden.
Door onwetendheid als oorzaak veroorzaakt men zelf een formatie van de lichamelijke activiteit of een formatie van het spreken of een formatie van het denken. En ten gevolge daarvan ontstaan voor iemand in de eigen persoon begeerte en lijden. Of anderen veroorzaken zulke formaties ten gevolge waarvan voor iemand in de eigen persoon begeerte en lijden ontstaan. Met overleg of zonder overleg veroorzaakt men zulke formaties ten gevolge waarvan voor de eigen persoon begeerte en lust ontstaan.
In al deze gevallen is men op onwetendheid [als laatste oorzaak] uitgekomen. Maar na het volledig verdwijnen en na opheffing van de onwetendheid is er geen lichamelijke activiteit ten gevolge waarvan voor iemand begeerte en lijden ontstaan. Dan is er geen spreken ten gevolge waarvan voor iemand begeerte en lijden ontstaan. Dan is er geen denken ten gevolge waarvan voor iemand begeerte en lijden ontstaan. Er is dan geen veld, geen basis, er is dan geen bereik, geen betrekking ten gevolge waarvan voor iemand begeerte en lijden ontstaan. (S.12.25) [m.a.w. alle voorwaarden voor verder ontstaan van begeerte en lijden ontbreken].
Eens sprak de Boeddha over het verschil tussen een wijze en een dwaas.
“Een dwaas die de hindernis van onwetendheid bezat en die met dorst begiftigd was, heeft daardoor dit tegenwoordige lichaam gekregen. Zo is dit lichaam van thans ontstaan en behalve dit is er naam en vorm. Op die manier is er een paar aanwezig en ten gevolge daarvan is er contact, namelijk het bereik van de zes zintuigen; door het contact daarmee of door één ervan ondervindt de dwaas lust en lijden.
Een wijze die de hindernis van onwetendheid bezat en die met dorst begiftigd was, heeft daardoor dit tegenwoordige lichaam gekregen. Zo is dit lichaam van thans ontstaan en behalve dit is er naam en vorm. Op die manier is er een paar aanwezig en ten gevolge daarvan is er contact, namelijk het bereik van de zes zintuigen; door het contact daarmee of door één ervan ondervindt de wijze lust en lijden.
Het verschil tussen de wijze en de dwaas is als volgt:
De dwaas heeft de onwetendheid niet opgegeven en heeft de dorst niet onderdrukt. Hij heeft geen heilig leven geleid om het lijden volledig te vernietigen. Daarom gaat de dwaas na de dood weer in een lichaam. Hij wordt niet verlost van geboorte, ouderdom en dood, van pijn, leed, verdriet en wanhoop. Hij wordt niet bevrijd van lijden.
Maar de wijze heeft onwetendheid opgegeven en heeft de dorst onderdrukt. Hij heeft het heilige leven geleid om het lijden volledig te vernietigen. Daarom gaat de wijze na de dood niet meer in een lichaam. Daardoor wordt hij bevrijd van geboorte, ouderdom en dood, van pijn, leed, verdriet en wanhoop. Hij wordt bevrijd van lijden.
Het verschil tussen de wijze en de dwaas is het wel of niet leiden van een heilig leven.” (S.12.19)
Wat iemand denkt, en wat iemand van plan is, en waarbij hij volhardt (blijft), daarmee ontstaat een basis voor het voortbestaan van het bewustzijn. En ook wanneer iemand niet denkt, en niets van plan is, maar toch bij de dingen blijft, dan ontstaat daarmee een basis voor het voortbestaan van het bewustzijn. Wanneer een basis aanwezig is, treedt voortbestaan van het bewustzijn op. Wanneer het bewustzijn voortbestaat en toeneemt, dan openbaart zich toeneiging (naar de dingen). Wanneer toeneiging aanwezig is, ontstaat komen en gaan. Wanneer komen en gaan aanwezig is, ontstaat uittreden en weer ontstaan. Wanneer uittreden en weer ontstaan aanwezig is, ontstaan voor de toekomst geboorte, ouderdom en dood, pijn, leed, geweeklaag, droefheid en wanhoop. Op die manier komt de oorsprong van de hele massa van lijden tot stand. (S.12.40)
Maar wanneer iemand niet denkt en niets van plan is, en ook niet bij de dingen blijft, dan ontstaat daarmee geen basis voor het voortbestaan van het bewustzijn. Wanneer geen basis aanwezig is, dan openbaart zich geen voortbestaan van het bewustzijn.
Wanneer het bewustzijn niet voortduurt en niet toeneemt, dan openbaart zich geen toeneiging (tot de dingen). Wanneer geen toeneiging aanwezig is, ontstaat geen komen en gaan. Wanneer komen en gaan niet aanwezig is, ontstaat geen beëindigen en weer ontstaan. Wanneer beëindigen en weer ontstaan niet aanwezig is, dan worden voor de toekomst geboorte, ouderdom en dood, pijn, leed, geweeklaag, droefheid en wanhoop opgeheven. Op die manier komt de opheffing van de hele massa van lijden tot stand. (S.12.40; vgl. S.12.38-39)
De leer wordt vergeleken met een vlot. Het doel is de rivier ermee over te steken, niet om het vast te houden. Na aankomst aan de andere oever neemt men het vlot niet meer mee. Het doel van de Dhamma is volledige bevrijding te bereiken. Als de heilige de stroom heeft overgestoken, is de Dhamma niet meer nodig. Het is dan niet meer nodig dat hij of zij zich aan de Dhamma hecht. (M.22)
Stel dat een man op een reis een grote watermassa zag. Deze kant ervan was gevaarlijk en vol angstaanjagende dingen. De andere oever was veilig en vrij van angstaanjagende dingen. Maar er was geen brug en geen veerboot om naar de overkant te geraken. Die man verzamelde toen gras, twijgen, takken en bladeren en maakte daarmee een vlot. Met behulp van dat vlot en met gebruik van armen en benen kwam hij veilig aan de andere oever.
Hij dacht toen dat het vlot erg nuttig voor hem was geweest. “Stel dat ik het op mijn hoofd of schouder plaats en dat ik dan ga waarheen ik wil.”
Zou die man met die manier van handelen datgene doen wat hij met dat vlot zou moeten doen? - Neen, Eerwaarde Heer. - Wat zou hij dan ermee moeten doen? Hij kan het vlot op droog land trekken of het in het water laten drijven, en dan gaan waarheen hij wil. Met die manier van handelen zou die man datgene doen wat hij met dat vlot zou moeten doen.
Evenzo is de leer gelijk aan een vlot. Ze dient om ermee over te steken, niet om ze vast te houden.
Wanneer men deze gelijkenis van het vlot begrijpt, moet men ook goede toestanden opgeven, en des te meer slechte toestanden. (M.22)
Hoe steekt men de stroom over? - Wat men ook waarneemt, hetzij boven, beneden of in het midden, vermijdt de vreugde eraan [de begeerte ernaar] en vermijdt gewoontevorming. Kom het bewustzijn te boven en blijf niet langer in het bestaan. Degene die weet, die bevrijd is en die niet meer aan het zintuiglijke bestaan hecht, hij zal beslist deze stroom doorkruisen. De andere oever heeft hij bereikt, vrij van belemmeringen van de geest en vrij ook van twijfel. Een mens die weet, heeft de neiging naar steeds nieuw bestaan opgeheven. Degene die vrij is van begeerte, die onverstoorbaar is en zonder wens, hij heeft geboorte en ouderdom overwonnen, zo verkondigde de Verhevene. (Sn V.4 verzen 1049-1060)
Allen die ouderdom en dood niet kennen, die de oorsprong ervan niet kennen, die de opheffing ervan niet kennen, die het pad dat leidt naar opheffing van ouderdom en dood niet kennen, allen die geboorte, worden, grijpen, dorst, gevoel, aanraking, de zes zintuigen, naam en vorm, bewustzijn, de formaties niet kennen, die de opheffing ervan niet kennen, die de weg niet kennen die leidt naar de opheffing ervan, – zij allen hebben het doel niet bereikt. Zij komen niet over ouderdom en dood heen.
Maar allen die ouderdom en dood wel kennen, allen die geboorte, worden, grijpen, dorst, gevoel, aanraking, de zes zintuigen, naam en vorm, bewustzijn, de formaties wel kennen, die de opheffing ervan kennen, die de weg kennen die naar de opheffing ervan leidt, die hebben het doel hier al bereikt. (S.12.13-14; S12.29-30; S.12.71-81)
Ouderdom en dood, geboorte, het worden, het hechten (de inbezitname, het grijpen), de dorst, het gevoel, aanraking, de zes zintuigen, naam en vorm, het bewustzijn, de formaties, de onwetendheid – dat alles is niet blijvend, dat alles is ontstaan door oorzaken, is onderhevig aan de wet van vergaan, beëindigen, verdwijnen, is aan opheffing onderhevig. - Deze dingen heten de oorzakelijk ontstane dingen. (S.12.20)
Wanneer een edele volgeling(e) dit oorzakelijke ontstaan en deze oorzakelijk ontstane dingen met juist inzicht goed heeft doorzien, zoals ze in werkelijkheid zijn, dan vraagt hij of zij niet: “Ben ik vroeger in het bestaan getreden of ben ik toen niet in het bestaan getreden? Als wat of in welke gedaante ben ik in het verleden in het bestaan getreden? Uit welke bestaansvorm komende ben ik in het verleden in het bestaan gekomen?”
Hij of zij vraagt dan ook niet:“Zal ik in de toekomst in het bestaan treden of zal ik dan niet in het bestaan treden? Als wat of in welke gedaante zal ik in de toekomst in het bestaan treden? Uit welke bestaansvorm komende zal ik in de toekomst in het bestaan treden?”
Hij vraagt dan ook niet: “Ben ik nu hier of ben ik nu niet hier? Als wat of in welke gedaante ben ik nu hier? Waaruit ben ik gekomen en waarheen zal ik gaan?”
Zulke vragen komen niet bij hem of haar op. En wel omdat hij of zij dit oorzakelijk ontstaan en die oorzakelijk ontstane dingen met juist inzicht heeft doorzien, zoals ze in werkelijkheid zijn. (S.12.20; M.38)
Bij de wetende, bij de ziende doet zich de vernietiging van wereldlijke invloeden voor, niet bij de onwetende.
Wat moet men weten, wat moet men zien zodat vernietiging van wereldlijke invloeden zich voordoet? – Zo is vorm, zo is de oorsprong van vorm, zo is het ophouden van vorm; zo is gevoel, zo is de oorsprong van gevoel, zo is het ophouden van gevoel; zo is gewaarwording, zo is de oorsprong van gewaarwording, zo is het ophouden van gewaarwording; zo zijn de formaties, zo is de oorsprong van de formaties, zo is het ophouden van de formaties; zo is bewustzijn, zo is de oorsprong van bewustzijn, zo is het ophouden van bewustzijn. – Dat moet men weten, dat moet men zien zodat vernietiging van wereldlijke invloeden tot stand komt. (S.12.23; S.12.33)
Het weten echter dat men de vernietiging (van wereldlijke invloeden) bezit, heeft een voorwaarde. Die voorwaarde is de bevrijding. En ook de bevrijding heeft een voorwaarde. De voorwaarde voor de bevrijding is het verdwijnen [van de wereldlijke dingen]. En ook het verdwijnen heeft een voorwaarde, namelijk de afkeer.
De afkeer heeft een voorwaarde en wel het weten en zien van de dingen zoals ze werkelijk zijn. En ook het weten en zien van de dingen zoals ze werkelijk zijn heeft een voorwaarde. Die voorwaarde is de geestelijke concentratie. En ook de geestelijke concentratie heeft een voorwaarde, namelijk de gelukzaligheid. En ook de gelukzaligheid heeft een voorwaarde, namelijk de vrede van het gemoed. En die vrede van het gemoed heeft als voorwaarde de vreugde. De vreugde heeft als voorwaarde het welbehagen. Het welbehagen heeft als voorwaarde het vertrouwen. Het vertrouwen heeft als voorwaarde het lijden. Het lijden heeft als voorwaarde de geboorte. De geboorte heeft als voorwaarde het worden. Het worden heeft als voorwaarde het grijpen. Het grijpen heeft als voorwaarde de dorst. De dorst heeft als voorwaarde het gevoel. Het gevoel heeft als voorwaarde de aanraking. De aanraking heeft als voorwaarde het bereik van de zes zintuigen. Het bereik van de zes zintuigen heeft als voorwaarde naam en vorm. En naam en vorm heeft als voorwaarde het bewustzijn. Maar ook het bewustzijn heeft een voorwaarde, namelijk de formaties. En de formaties hebben als voorwaarde de onwetendheid. (S.12.23)
De formaties hebben onwetendheid als voorwaarde. Het bewustzijn heeft de formaties als voorwaarde. Naam en vorm heeft bewustzijn als voorwaarde. Het bereik van de zes zintuigen heeft naam en vorm als voorwaarde. Aanraking heeft het bereik van de zes zintuigen als voorwaarde. Gevoel heeft aanraking als voorwaarde. Dorst heeft gevoel als voorwaarde. Grijpen heeft dorst als voorwaarde. Worden heeft grijpen als voorwaarde. Geboorte heeft worden als voorwaarde. Lijden heeft geboorte als voorwaarde. Vertrouwen heeft lijden als voorwaarde. Welbehagen heeft vertrouwen als voorwaarde. Vreugde heeft welbehagen als voorwaarde. Vrede van het gemoed heeft vreugde als voorwaarde. Gelukzaligheid heeft vrede van het gemoed als voorwaarde. Geestelijke concentratie heeft gelukzaligheid als voorwaarde. Weten en zien van de dingen zoals ze werkelijk zijn, hebben geestelijke concentratie als voorwaarde. Afkeer heeft weten en zien van de dingen zoals ze werkelijk zijn als voorwaarde. Verdwijnen heeft afkeer als voorwaarde. Bevrijding heeft verdwijnen als voorwaarde. Het weten van de vernietiging van wereldlijke invloeden heeft bevrijding als voorwaarde. (S.12.23)
De Boeddha ontdekte de keten van oorzakelijk ontstaan. Er zijn oorzaken en gevolgen. Door oorzaken ontstaat iets; door het ontbreken van oorzaken verdwijnt iets.
Hij vroeg zich af hoe men kan ontkomen aan een leven in frustratie, onvoldaanheid, lijden, ouderdom en sterven. Hij zag in dat daaraan pas een einde komt als geboorte afwezig is. En men wordt niet meer geboren als onwetendheid volledig verdreven is.
Door het niet inzien van oorzakelijk ontstaan denkt men dat er een blijvende kern is, een “ik”, een ego dat alles veroorzaakt. Maar als men oorzakelijk ontstaan volledig begrijpt, dan ziet men in dat er alleen een ontstaan, even bestaan en vergaan is, geen blijvendheid. Men ziet dan in dat er geen blijvend ego bestaat. Dan zijn er alleen oorzakelijk ontstane dingen, zonder een blijvende kern. Wie dit inziet, die geeft het hechten aan iets of iemand op. Zijn of haar gemoed is dan vrij.
Wat de oorzaak, de voorwaarde is voor het ontstaan van lichamelijkheid, gevoel, waarneming, formaties, bewustzijn, dat is zonder ikheid, ontstaan door iets dat zonder blijvendheid is. Als de oorzaak al vergankelijk is, zonder een ikheid, dan is toch zeker ook het gevolg van die oorzaak - namelijk lichamelijkheid, gevoel, waarneming, formaties, bewustzijn - vergankelijk en zonder een ikheid. (S.XXII.20)
Het oog is ontstaan. De zichtbare vormen zijn ontstaan. Het zien-bewustzijn is ontstaan door contact van oog en zichtbare vorm. In het dagelijks spraakgebruik heet dat: “ik zie”. Maar in feite is er niet iemand die ziet. Er is alleen een oorzakelijk ontstaan van zien-bewustzijn. Wat ontstaan is, zal weer vergaan. Het is niet blijvend; het is zonder een “zelf”.
Het oor is ontstaan. De hoorbare geluiden zijn ontstaan. Het hoor-bewustzijn is ontstaan door contact van oor en hoorbare geluiden. In het dagelijks spraakgebruik heet dat: “ik hoor”. Maar in feite is er niet iemand die hoort. Er is alleen een oorzakelijk ontstaan van hoor-bewustzijn. Wat ontstaan is, zal weer vergaan. Het is niet blijvend; het is zonder een “zelf”.
De neus is ontstaan. De ruikbare geuren zijn ontstaan. Het ruik-bewustzijn is ontstaan door contact van neus en ruikbare geuren. In het dagelijks spraakgebruik heet dat: “ik ruik”. Maar in feite is er niet iemand die ruikt. Er is alleen een oorzakelijk ontstaan van ruik-bewustzijn. Wat ontstaan is, zal weer vergaan. Het is niet blijvend; het is zonder een “zelf”.
De tong is ontstaan. De proefbare smaken zijn ontstaan. Het smaak-bewustzijn is ontstaan door contact van tong en proefbare smaken. In het dagelijks spraakgebruik heet dat: “ik proef”. Maar in feite is er niet iemand die proeft. Er is alleen een oorzakelijk ontstaan van smaak-bewustzijn. Wat ontstaan is, zal weer vergaan. Het is niet blijvend; het is zonder een “zelf”.
Het lichaam is ontstaan. De aanraakbare voorwerpen zijn ontstaan. Het aanraak-bewustzijn is ontstaan door contact van lichaam en aanraakbare voorwerpen. In het dagelijks spraakgebruik heet dat: “ik raak aan”. Maar in feite is er niet iemand die aanraakt. Er is alleen een oorzakelijk ontstaan van aanraak-bewustzijn. Wat ontstaan is, zal weer vergaan. Het is niet blijvend; het is zonder een “zelf”.
Het geestelijke is ontstaan en zal weer vergaan. Het geestelijke is niet blijvend, het is zonder een zelfstandig iets.
Gedachten zijn ontstaan. De denkbare dingen zijn ontstaan. Het denk-bewustzijn is ontstaan door contact van geest en denkbare dingen. In het dagelijks spraakgebruik heet dat: “ik denk”. Maar in feite is er niet iemand die denkt. Er is alleen een oorzakelijk ontstaan van denk-bewustzijn. Wat ontstaan is, zal weer vergaan. Het is niet blijvend; het is zonder een “zelf”.
Herinneringen zijn ontstaan. In het dagelijks spraakgebruik heet dat: “ik herinner me”. Maar in feite is er niet iemand die zich iets herinnert. Er is alleen een oorzakelijk ontstaan van herinneringen. Wat ontstaan is, zal weer vergaan. Het is niet blijvend; het is zonder een “zelf”.
Emoties, een glimlach, een traan, ze zijn oorzakelijk ontstaan. Wat ontstaan is, zal weer vergaan. Het is niet blijvend; het is zonder een “zelf”.
“Men moet boosheid opgeven. Men moet hoogmoed opgeven. Men moet alle boeien overwinnen. Hecht niet aan geest en lichaam en wees aldus vrij van leed.” (Dhp. 221)
Het lichamelijke is ontstaan en ook het geestelijke. En wat ontstaan is, zal weer vergaan. Het is niet blijvend, is zonder een “zelf”. Wat niet blijvend is, is niet van mij; dat behoort mij niet toe. Het verlangen naar en de afkeer van het lichamelijke en het geestelijke moet worden opgeven. Zo wordt de bevrijding van lijden bereikt.
Die bevrijding is een toestand van een vrij gemoed, een niet gevestigd bewustzijn, een weten, een gewaarzijn, een bewustzijn dat zich niets meer toeëigent, dat zich nergens meer aan hecht. En die vrijheid van het gemoed kan men bereiken door de leer van de Boeddha na te volgen. Geef begeerte, afkeer en onwetendheid op; volg het achtvoudige pad.
Het vrije bewustzijn, het vrije gewaarzijn is het bewustzijn dat waarlijk eenzaam is: het is zonder de metgezellen begeerte, verlangen, haat, afkeer, en onwetendheid. Het is vrij van de mening “ik ben een blijvend iemand.” Bij het zien is alleen het zien; bij het horen is alleen het horen; bij het ruiken is alleen het ruiken; bij het proeven is alleen het proeven; bij het aanraken is alleen het aanraken; bij het denken is alleen het denken. (Zie Ud.1.10)
Het vrije gewaarzijn stelt niet samen en is niet samengesteld. Wat niet is samengesteld, kan niet uiteenvallen.
Als de geest vrij is, niet meer beperkt, dan is aan dukkha, lijden een einde gekomen. Het bewustzijn, het gewaarzijn dat niets zijn eigen noemt, is oneindig en helder stralend. Het is doorzichtig, onvindbaar. (M.49)
En die vrije geest kan men onder andere verkrijgen door het overwegen van oorzakelijk ontstaan.
--=0=--
Dahlke, Paul: Buddha. Auswahl aus dem Palikanon. Wiesbaden, s.a.
Geiger, Wilhelm (Übers.) Samyutta-Nikaya. Die in Gruppen geordnete Sammlung aus dem Pali-Kanon der Buddhisten, zum ersten Mal ins Deutsche übertragen von Wilhelm Geiger. Bd.1.München-Neubiberg: Benares-Verlag, 1930; Bd.2. München-Neubiberg: Oskar Schloss, 1925.
Horner, I.B. (tr.): The Collection of the Middle Length Sayings (Majjhima-Nikāya). Vol. 1. The first fifty discourses (Mūlapannāsa). Translated from the Pāli by I.B. Horner. Oxford: PTS, 2000.
Ireland, John D. (tr.): The Udâna. Inspired Utterances of the Buddha. Kandy : BPS, 1990.
Norman, K.R. (tr.): The Group of Discourses (Sutta-Nipâta). Vol. I. With alternative transl. by I.B. Horner and Walpola Rahula. London : PTS, 1984.
Norman, K.R. (tr.): The Group of Discourses (Sutta-Nipâta), Vol. II. Oxford : PTS, 1992. (Pali Text Society Translation Series No. 45). (Revised transl. with introduction and notes).
Nyanaponika (Übers.): Sutta-Nipâta : Früh-buddhistische Lehr-Dichtungen aus dem Pali-Kanon. Mit Auszügen aus den alten Kommentaren. (2. revid. Aufl.) - Konstanz: Christiani, 1977. (Buddhistische Handbibliothek; 6).
Nyanatiloka: Buddhist Dictionary. Manual of Buddhist Terms and Doctrines. 4th ed/ Kandy 1980.
Nyanatiloka: Buddhistisches Wörterbuch. Online versie sub paticcasamuppada sub 10, Geburt.
Walshe, Maurice (Transl): The Long Discourses of the Buddha. A Translation of the Digha Nikaya. Kandy 1996.
Woodward, F.L. (tr.): Udana. Verses of Uplift; and Itivuttaka. As it was said. (repr.) - London: PTS, 1985. (The Minor Anthologies of the Pali Canon, Part II). (1st ed. 1935).
www.palikanon.com/digha/d.htm; übers. von Karl Eugen Neumann.
www.palikanon.com/majjhima/m_index_new.html; übers. von Kay Zumwinkel.
www.palikanon.com/samyutta/samyutta.html; übers. von Wilhelm Geiger; fortgeführt von Nyanaponika.
Texte: alles uit dit e-boek mag worden overgenomen, mits voor eigen gebruik
Tag der Veröffentlichung: 04.04.2015
Alle Rechte vorbehalten