Cover

Titelpagina

Facetten van het Boeddhisme

 

 

 

 Vaisali - Patna - Nalanda - Rajgir

 

 

 

samengesteld door Nico Moonen

Kerkrade 2014

 

 

 

Copyright

Copyright ©  2021 / 2564

Het is toegestaan om elektronisch of in gedrukte vorm fragmenten van deze compilatie of de compilatie in zijn geheel over te nemen voor eigen gebruik, of ook met als doel ze met anderen te delen, uitsluitend voor gratis verspreiding en zonder commercieel oogmerk.

 

Een woord vooraf

 

       In het Mahaparinibbāna sutta worden vier plaatsen als bezienswaardig en aangrijpend voor devote Boeddhisten aangewezen. Het zijn de plaatsen waar de Boeddha geboren is, waar hij de Verlichting bereikte, waar hij voor het eerst de verheven leer verkondigde en waar hij heenging in het opperste geluk van de bevrijding van lijden en onvoldaanheid. Die plaatsen zijn beschreven in deel 1.

 

       Behalve deze vier aangrijpende plaatsen heeft de Verhevene ook nog als bezienswaardig en aangrijpend genoemd de plekken waar een stoepa is opgericht voor de relieken van de Verhevene. Bezienswaardig zijn verder de plaatsen waar de Boeddha vaak heeft vertoefd.

       In 1987, 1990, 1996, en 2004 werden weer pelgrimstochten gemaakt. Toen werden in de route ook opgenomen Vaisali, Patna, Nalanda en Rajgir. Over die plaatsen gaat deze aflevering.

      

 

 

 

 

Vaiśalī (Vesali)

 

       Vesali was de hoofdstad van de Liccavis; ten tijde van de Boeddha was ze één van de grootste steden van India. Ze was een van de oudste steden van India, gesticht door koning Vaisal. De tegenwoordige naam ervan is Vaiśalī. Ze is gelegen in de deelstaat Bihar, India, circa 35 km ten zuidwesten van Muzaffarpur.

       In het 5e regenseizoen na de Verlichting ontstond in de stad Vesali hongersnood. Veel mensen stierven. Daardoor werden boze geesten aangetrokken. Ook kreeg men last van ingewandsziekten. De inwoners van Vesali nodigden toen de Verhevene uit om hen te komen helpen. Met een groot gevolg ging de Boeddha naar Vesali. Hij leerde aan Ānanda het Ratana sutta, de toespraak over de Juwelen. Zeven dagen lang werd die toespraak in de stad herhaald. Reeds bij de eerste keer waren veel mensen van hun ziekte genezen. De boze geesten werden uit de stad verdreven.

 

       In deze stad werd de Orde van de nonnen (Bhikkhuni Sangha) ingesteld. Het was op verzoek van Māhā Pajāpatī Gotamī. Volgens de overlevering weigerde de Boeddha aanvankelijk, maar stemde hij toe op aandringen van de Eerwaarde Ānanda. De weigering van de Boeddha en het verzoek van Ānanda zijn zeer waarschijnlijk latere toevoegingen van tot het Boeddhisme bekeerde brahmanen.

 

       In het laatste jaar van zijn leven ontving de Verhevene van de courtisane Ambapāli haar mango-bos. Hier gaf hij veelvuldig onderricht aan de monniken.

 

       In het dorp Beluva, gelegen voor de zuidelijke stadspoort van Vesali, bracht de Boeddha de laatste regenperiode door. Hij was toen erg ziek, werd door Ānanda goed verpleegd en herstelde weer.

       Daarna ging de Boeddha naar het Cāpala-gedenkteken te Vesali. Daar zag hij volbewust en bezonnen af van verdere vorming van leven. Weldra zou hij uitdoven (= definitief heengaan in de volmaakte Vrede). Ānanda vroeg hem nog te blijven leven. Maar de Verhevene vond die vraag niet passend. Hij was oud en zijn lichaam was versleten. En hij gaf de raad: “Weest een eiland voor uzelf; weest uzelf tot toevlucht; zoekt geen andere toevlucht. De leer zij u tot eiland en tot toevlucht.” - De plaats van dit gedenkteken is niet bekend.

      

       Na het overlijden van de Gezegende kregen de Liccavis een deel van de relieken. Zij richtten er een stoepa voor op in de nabijheid van Vesali. Die stoepa is afgebroken; alleen de fundamenten ervan zijn nog over. Boven die fundamenten is een dak gemaakt ter bescherming tegen zon en regen. De relieken die in deze stoepa gevonden zijn, zijn overgebracht naar het museum te Patna.

       Een andere stoepa is opgericht te Vesali. Die stoepa bevat een helft van de relieken van de Eerwaarde Ānanda. De andere helft is te Rajgir begraven.

       Omstreeks 483 v.C. had te Vesali het tweede Boeddhistische concilie plaats. Het was tijdens de regering van koning Kālaśoka of Kākavarnin. Dat concilie werd gehouden met betrekking tot tien regels van discipline die door de oostelijke monniken werden aangenomen. Zij leefden te Vesali en Pātaliputta. De westelijke monniken van Kosambi, Pāttheyya en Avanti protesteerden hiertegen. De controverse leidde tot de verdeling van de Sangha in twee groepen: de oostelijken en de westelijken. De oostelijken werden bekend als Mahasanghikas en Āchariyavāda; de meer orthodoxe westelijken werden bekend als Theravāda (Sthaviravāda).

 

       In de nabijheid van de stoepa voor de relieken van de Eerwaarde Ānanda heeft keizer Asoka een zuil opgericht. Deze zuil met leeuwenkapiteel is nog geheel intact. Hij was omgevallen en met zand en aarde bedekt vóór de inval van de Turkse Mohammedanen, 11e-12e eeuw.

 

       Te Vaiśalī is verder nog een grote kunstmatige vijver te zien. Deze vijver bestond al ten tijde van de Boeddha.

 

1

ruïnes van de oude stad tijdens opgravingen, 1987

 

2

resten van de oude stad; links de zuil van Asoka

 

 

 

3

zuil van Asoka 

4

stoepa voor relieken van de Eerwaarde Ananda; links de zuil van Asoka

 

5

oude kunstmatige vijver 

 

 

6

resten van de fundamenten van de stoepa met relieken voor de Boeddha. Deze fundamenten bevinden zich in een veld vóór Vaisali. 

 

 

Patna

 

      De tegenwoordige stad Patna heette vroeger Pātaligāma. Het dorp Pātali (Pātaligāma) was een dorp in het koninkrijk van Magadha. Naar men zegt ontsproten op de dag dat men plannen maakte om het dorp te bouwen, twee of drie pātali-scheuten op de plek waar het dorp zou komen. Daarom werd dat dorp “het dorp van pātali” (Pātaligāma) genoemd. De pātali is de trompetbloem, bignonia suaveolons. Het dorp kreeg later de naam Pātaliputta bij de bouw van een nieuwe stad. Pātaliputta wordt door het commentaar als volgt uitgelegd: putta stamt af van ‘puta’ = doos. Het heeft vermoedelijk betrekking op het openbarsten van de zaaddoos van de Patali-bloem.

Deze plaats was de hoofdstad van Magadha. Ze is geïdentificeerd met ruïnes nabij de tegenwoordige stad Patna.

Later werd die plaats bekend als de hoofdstad van Asoka’s keizerrijk dat ontstaan was uit het koninkrijk van Magadha.  Volgens het commentaar van Dhammapāla zal een deel van de stad door vuur verwoest worden dat door de inwoners niet gedoofd kan worden. De Ganges zal een ander deel overstromen. En een derde deel zal verloren gaan door interne onenigheid. Volgens An moet deze voorspelling zijn opgeschreven nadat Pātaligāma verwoest was. Nabij Pātaliputta was het Kukkutārāma waar monniken vertoefden als zij naar de stad kwamen. Op advies van Udena Thera liet de brahmaan Ghotamukha een hal voor de monniken bouwen in de stad.

 

        In Patna is een klein park vanwaar keizer Asoka monniken heenzond naar de omringende landen.

  

Nalanda

 

       Nalanda ligt ongeveer 10 km van Rajgir vandaan en 92 km ten zuidoosten van Patna, in de deelstaat Bihar, India.

       Nalanda is door de Verhevene enkele keren bezocht. Eens vertoefde hij er in het Pavarika-mangopark. De leek Kevaddha kwam naar hem toe en vroeg hem door een monnik een wonder te laten verrichten. Daardoor zouden de mensen nog meer bewondering en genegenheid voor de Boeddha hebben. De Verhevene gaf ten antwoord dat hij niet op zulke manier de leer onderwees. Wonderen zoals door de lucht vliegen of over water lopen kunnen door iedereen geleerd worden. En gedachten lezen bestaat ook bij anderen. Zulke wonderen worden door de Verhevene niet aanbevolen. Maar wel het wonder van onderricht. En hij onderwees de leek Kevaddha ook over de godenwereld en dat de grote Brahmā niet almachtig is en niet de schepper en vader is van alles. [D.11]

 

       In het laatste jaar van zijn leven vertoefde de Boeddha weer enige tijd in het Pavarika-mangopark te Nalanda. De Eerwaarde Sāriputta zei toen dat er nooit iemand heeft geleefd, thans leeft, of nog zal leven die meer verlicht is dan de Boeddha. Hij had weliswaar geen onmiddellijke persoonlijke kennis van de Gezegenden van vroegere of toe­komstige tijden. Maar hij was de wetmatigheid van de leer te weten gekomen op grond van conclusies.

       Op de plek waar de Eerwaarde Sāriputta dit absolute vertrouwen in de Boeddha verkondigde, staat thans een stoepa. Deze stoepa ligt op het terrein van de oude universiteit van Nalanda.

       Volgens de overlevering liet keizer Asoka een tempel bij deze stoepa bouwen.

 

       Deze universiteit is de oudste Boeddhistische universiteit van India. Ze is gesticht omstreeks het be­gin van de Christelijke tijd­rekening. Aanvankelijk was die universiteit een geeste­lijk opleidingscentrum voor Boeddhistische monniken. Alle voorzieningen voor hen waren gratis.

       Volgens een Tibe­taanse bron begon de filosoof Nāgārjuna, 2e-3e eeuw n.C., zijn studies daar. De universiteit was toen al erg beroemd.

       Op het terrein van die universiteit zijn tussen 415-454 n.C. door Kumāragupta I zes kloosters gebouwd voor de monniken die er studeerden. Honderd dorpen waren aangewezen om voor die monniken te zorgen.

       In de 6e eeuw werden er ook wereldlijke wetenschappen onderwezen aan de monniken. De universiteit kreeg internationale faam. Volgens Chinese pelgrims studeerden er toen ongeveer 3000 monniken. Ook leken werden er toegelaten.

       In de 8e eeuw werd Nalanda een groot centrum van de Mahayana-filosofie. Er was een nauw contact tussen Nalanda en Tibet.

            

       Nalanda bleef een centrum van studie onder de Pāla dynastie (8e-12e eeuw). Ten tijde van de laatste keizer van de Pāla dynastie werd Nalanda niet meer door hem gesteund. Het ging toen steeds slechter met de universiteit. Het Boeddhisme was toen al minder populair geworden door toedoen van brahmaanse filosofen en predikers.

       Omstreeks 1200 werd Noord-India veroverd door Turkse moslims. Zij hadden geen respect voor andere religies. Zij verdreven of vermoordden de monniken en verwoestten veel kloosters. Ook te Nalanda werd veel vernietigd. De meeste monniken vluchtten; slechts enkelen bleven. In 1235 werd Nalanda opnieuw aangevallen. Er waren toen nog maar twee kloosters over, bewoond door ongeveer 70 monniken.

 

       Het oudst bewaard gebleven Boeddhabeeld van Nalanda is van omstreeks 300 na Chr. Het is van zwarte steen en staat in een kleine tempel thans gelegen vlak naast het oude universiteitsterrein. Dit beeld wordt speciaal vereerd in geval van ziekte.

 

10

 

11

stoepa voor de Eerwaarde Sariputta; ervoor een klein tempeltje. 

12

 

13

14

15

 

16

 

17

oudst bewaard gebleven Boeddhabeeld van Nalanda

Rajgir (Rajagaha)

 

       De tegenwoordige plaats Rajgir heette vroeger Rajagaha. Ze is gelegen in het district Patna, in de deelstaat Bihar, India. Ze ligt 21 km ten zuidoosten van Bihar Sharif en circa 100 km ten zuidoosten van Patna.

       Rajagaha betekent: koninklijke residentie. Ze was de hoofdstad van Magadha. Ten tijde van de Boeddha heerste er koning Bimbisara (circa 543-491 v.C.). Bimbisara was de eerste koninklijke patroon van de Verhevene. Op 15-jarige leeftijd besteeg hij de troon en regeerde 52 jaar lang. Zijn hoofdvrouw was Kosala Devi, dochter van koning Maha Kosala. Zij was een zuster van koning Pasenadi Kosala. Uit het huwelijk van Bimbisara en Kosala Devi werd een zoon geboren: Ajatasattu.

 

       Een andere oude naam voor deze plaats is Giribbaja. Ze ligt in een dal temidden van vijf heuvels (giri). De namen van die heuvels zijn in het Pali: Vebhara, Pandava, Veppula, Gijjhakuta en Isigili. De heuvel Isigili dankt zijn naam aan het feit dat in het verleden 500 Pacceka-Boed­dhas lange tijd op die heuvel woon­den. Aan de voet ervan waren zij zichtbaar, maar wanneer zij de heu­vel omhoog gingen, waren zij niet meer zichtbaar. De mensen zeiden daarom dat de berg die zieners verzwolg (isigilati). En zo ontstond de naam van deze heuvel. [Maj.Nik. 116].

       Tegenwoordig is  de onderverdeling van de heuvels veranderd en zijn er meer namen voor, namelijk: Vaibhara, Ratna, Vipula, Gridhakuta, Chhatha, Saila, Udaya en Sona.

 

       Zes regenperiodes bracht de Verhevene door in deze plaats, en wel in het 2e, 3e, 4e, 17e en 20e jaar na de Verlichting. Ook vertoefde hij er in het laatste jaar van zijn leven.

       Vóór zijn Verlichting was de Verhevene al eens in Rajagaha geweest. Hij had er een ontmoeting met koning Bimbisara, die hem vroeg in Rajagaha te blijven. Maar de Verhevene weigerde. Hij wilde toen immers op zoek gaan naar het Doodloze, het hoogste heil. De Verhevene beloofde echter terug te komen wanneer het Doodloze gevonden was. Na de Verlichting keerde hij daarom terug naar Rajagaha. En koning Bimbisara werd in de leer onderwezen. Hij schonk zijn bamboe-park Veluvana aan de Boeddha. Men kon er ongestoord vertoeven. In dat park onderwees de Verhevene eens 1250 Arahants die er gelijktijdig en spontaan waren samengekomen. Op die plek is een beeldje te zien van de Boeddha.

 

       De Boeddha vond Rājagaha een verrukkelijke en aangename plaats om te verblijven. Herhaaldelijk heeft hij dat benadrukt. Zijn geliefkoosde plek was de Gijjhakuta of Gierepiek. Koning Bimbisara liet naar de top ervan een stenen pad aanleggen. Op die top bevond zich de residentie van de Verhevene. Niet ver ervandaan was het verblijf voor de Eerwaarde Ananda. Op de helling van deze heuvel zijn twee grotten. Hierin hadden de Eerwaarde Sariputta en de Eerwaarde Maha Moggallana elk hun verblijf.

 

       Ongeveer op de helft van de Gridhakutaheuvel heeft een Chinese pelgrim een tempeltje gebouwd. Alleen de fundamenten ervan zijn nog over.

 

              Andere plekken die de Boeddha te Rajagaha mooi vond, zijn o.a. de Saptaparni-grot, het meer in het Veluvana-park en het mango-bosje van de arts Jivaka. Deze Jivaka was arts aan het koninklijk hof en werd de arts van de Boeddha. Drie keer per dag bezocht hij de Verhevene. Hij liet een ziekenhuis bouwen in zijn eigen mango-bosje. Na de inwijdingsceremonie ervan bereikte de arts het eerste niveau van heiligheid; hij werd een Sotapanna.

 

 In Rajgir zijn beroemde warme bronnen aan de noordelijke helling van de heuvel Vaibhara. Die bronnen worden (door de Hindoes) heden nog steeds gebruikt om er een bad te nemen.

       Hier sprak de Boeddha de leerrede tot de jonge Sigala. Deze leerrede is erg belangrijk voor leken. Erin wordt onderwezen hoe men in deze wereld begunstigd is en ook in de wereld hierna, o.a. door het volgende: Ouders moet men eren en als zij oud zijn, moet men voor hen zorgen. Een man moet hoffelijk zijn ten opzichte van zijn vrouw en haar niet verachten. Hij moet haar trouw zijn, haar gezag en sieraden geven. De vrouw is gastvrij voor verwanten, bezoekers en personeel. Zij is trouw. En zij beschermt wat de man meebrengt. Zij is vlijtig. Voor vrienden en kennissen is men vrijgevig, hoffelijk in taalgebruik, behulpzaam, onpartijdig en oprecht. Een werkgever zorgt voor zijn werknemers door hen werk te geven in overeenstemming met hun bekwaamheid. Hij geeft hun loon, zorgt voor hen bij ziekte en geeft hen nu en dan verlof. De werknemers vervullen hun plichten goed en houden de goede naam en faam van de werkgever oprecht.

      

       In het 37e jaar na de Verlichting liet prins Ajatasattu zijn vader Bimbisara gevangen zetten en daarna doden. De muren van de gevangenis waren twee meter dik. Nadat hij zijn vader had laten doden, kreeg Ajatasattu gewetenswroeging. Op advies van de arts Jivaka ging hij naar de Boeddha toe die hem in de leer onderwees. Ter herinnering aan zijn bekering is een gedenkteken gebouwd onderaan op de helling van de Gierepiek, naast het pad van Bimbisara.

 

       In hetzelfde jaar als de dood van koning Bimbisara - de Verhevene was toen 72 jaar - probeerde zijn neef Devadatta de Boeddha te vermoorden. Eerst liet hij een woedende olifant op hem  los; maar de Verhevene temde die olifant door zijn grenzenloze mededogen. Daarna huurde Devadatta moordenaars; die werden echter door de Boeddha bekeerd. Tenslotte wierp Devadatta een rotsblok van de top van de Gierepiek naar beneden. Dat gebeurde in de buurt van de residentie van de Boeddha. Deze werd slechts door een splinter van de rots gewond. Door de koninklijke arts Jivaka werd hij toen verpleegd.

 

       In het laatste jaar van zijn leven, tijdens de 43e regenperiode na de Verlichting, verbleef de Boeddha ook te Rajagaha. Ajatasattu wilde toen oorlog voeren tegen de Vajjis. Maar eerst wilde hij de mening van de Verhevene hierover horen. “Want Volmaakten spreken geen onwaarheid."

       De Verhevene noemde toen de voorwaarden voor het welzijn van een volk. De Vajjis voldeden aan die voorwaarden en daarom zag Ajatasattu ervan af om die oorlog te voeren. Hij had immers geen enkele kans op een overwinning. Die voorwaarden zijn: vaak bijeenkomsten houden, in vrede; geen nieuwe besluiten vaststellen als de oude nog goed zijn; respect tonen ten opzichte van ouderen; vrouwen en meisjes fatsoenlijk behandelen; respect tonen ten opzichte van heiligdommen; heiligen beschermen.

 

       Toen de regenperiode te Rajagaha beëindigd was, reisde de Boeddha o.a. via Nalanda, Pataligama (Patna), Vesali en Pava naar Kusinara waar hij overleed.

 

       Na het overlijden van de Boeddha te Kusinara bracht de Eerwaarde Maha Kassapa een deel van de relieken van de Verhevene naar koning Ajatasattu. Deze laatste bouwde er te Rajagaha een stoepa voor.

 

       Enkele maanden later werd er het eerste Boeddhistische concilie gehouden, en wel in een grote hal tegenover de Saptaparni-grot op de noordelijke rotswand van de heuvel Vaibhara. Die hal werd speciaal voor dat doel gebouwd door Ajatasattu. Het concilie werd gehouden onder leiding van de Eerwaarde Maha Kassapa. Vijfhonderd Arahants waren uitgekozen om de Dhamma (leer) en Vinaya (regels van discipline voor de Orde) te zuiveren en valse leringen eruit te verwijderen. Alle andere monniken moesten tijdens het concilie Rajagaha verlaten.

       Op de heuvel Vaibhara is ook het huis van de Eerwaarde Maha Kassapa.

 

       Na Ajatasattu verloor Rajagaha haar betekenis doordat de hoofdstad van Magadha verplaatst werd naar Pataliputa (het tegenwoordige Patna). Dit gebeurde tijdens de regering van Udayabhadra (of: Udayin), de opvolger van Ajatasattu.

 

       Twee eeuwen daarna werd door keizer Asoka te Rajgir een stoepa opgericht en ook een zuil met olifantenkapiteel. Die zuil bestond al niet meer in de 7e eeuw na Chr.

 

       In het begin van de 5e eeuw na Chr. vond de Chinese pelgrim Fa-Hien het dal van Rajgir verlaten. Aan de overkant van de heuvels woonde een groepje monniken in het klooster in het Veluvana-park. Van de 18 kloosters te Rajagaha ten tijde van het eerste concilie was dat als enige overgebleven.  

 

       De Chinese pelgrim Hiuen Tsang bezocht Rajgir in de 7e eeuw na Chr. Hij zegt niet veel over deze plaats, vermoedelijk omdat hij ze verlaten aantrof. Van de oude kloosters en stoepas vond hij alleen de fundamenten en ruïnes.

 

       Ten westen van Nieuw Rajagriha, aan de overkant van de rivier Sarasvati, is een grote kunstmatige heuvel. Volgens Fa-Hien is dit de plaats van de stoepa van Ajatasattu; volgens Hiuen-Tsang is het die van Asoka.

       Aan de linker kant van de tegenwoordige weg ten oosten van het Veluvana-park is een heuvel. Stenen fundamenten zijn er nog te zien. Hierop staan enkele zuilen van latere datum.

 

       Op een van de heuvels rond Rajgir is een moderne Japanse tempel gebouwd. Via een kabelbaan is die tempel bereikbaar.

 

       Rond Rajagaha was een muur aangelegd ter verdediging tegen indringers. Gedeelten van die stadsmuur zijn nog te zien.

 

       Nabij Rajagaha kan men ook nog twee grotten bezichtigen. Beweerd wordt dat de schatmeester van koning Bimbisara die heeft aangelegd. Achter de wanden van die grotten vermoeden sommigen een geheime schatkamer. 

 

       Tussen Rajgir en Nalanda is het geboorte-oord van de Eerwaarde Sariputta en de Eerwaarde Maha-Moggallana. De toegang tot het ouderlijk huis van de Eerwaarde Sariputta is er nog. Sariputta betekent: zoon van Sari. Hij kreeg die naam bij zijn intrede in de Orde. Zijn eigenlijke naam is Upatissa.

 

18

19

pad van Bimbisara

20

op weg naar de top van de Gierepiek
 

21

rest van Chinees tempeltje

22

grot van de Eerwaaarde Sariputta

23

grot van de Eerwaarde Maha Moggallana

 

24

hier ongeveer kwamen de rotsblokken neer die Devadatta naar de Boeddha wierp

25

residentie van de Eerwaarde Ananda

26

residentie van de Boeddha boven op de top van de Gierepiek 

 

27

blik op Rajgir

28

 

Japanse tempel

29

plattegrond van het ziekenhuis van Jivaka

30

ziekenhuis van Jvaka 

 

31

ziekenhuis van Jivaka 

 

32

muur van de gevangenis van Bimbisara 

 

33

cel waar Bimbisara gevangen zat

 

34

naar de warme bronnen

35

huis van de Eerwaarde Maha Kassapa

36

Veluvana park 

 

37

 

38

oude stadsmuur

 

 

39

oude stadsmuur

 

40

vermoedelijke schatkamer van Bimbisara

41

toegang tot ouderlijk huis van de Eerwaarde Sariputta

Verantwoording

Foto op cover:

Ruïnes van de oudste Boeddhistische universiteit te Nalanda, India

 

 

De plattegronden zijn van de Archeologische Dienst van India.

 

 

De foto's zijn uit eigen collectie.

 

  

 

Deze gegevens kunnen ook geraadpleegd worden op website

 

http://www.facettenvanhetboeddhisme.nl/4.7.%20Vaisali.html

 

http://www.facettenvanhetboeddhisme.nl/4.8.%20Patna.html

 

www.facettenvanhetboeddhisme.nl/4.11.%20Nalanda.html

 

http://www.facettenvanhetboeddhisme.nl/4.9.%20Rajgir.html

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Impressum

Texte: alles uit dit e-boek mag worden overgenomen
Tag der Veröffentlichung: 16.11.2014

Alle Rechte vorbehalten

Nächste Seite
Seite 1 /